Renske Jonkman's Blog, page 8

February 28, 2014

Dolly.

Ik hoorde dat het paard was afgemaakt. Dolly, een Quarter Horse, met een lage schoft, brede borstkas, en een klein hoofd met intelligente ogen. Een mooi en rustig paard. Ik had er een paar keer op gereden, zonder zadel en hoofdstel, maar dat was niet echt een succes. De laatste keer dat ik haar zag stond ze alleen op stal, tussen de schijtende koeien, en haar vacht was dof en de ogen glazig en haar rug ingezakt door alle veulens die ze in haar leven op de wereld had gezet. Voor één van die veulens mocht ik van mijn schoonvader een naam kiezen, en die naam moest weer aan allerlei eisen voldoen – hij moest minstens uit vier namen bestaan en de naam van de vader moest er ook in voorkomen – zo werkt dat met raspaarden. Ik koos voor de naam Johnny Cash Brown Velvet (het was een bruin paard, geen zwarte). Volgens mijn schoonvader was Dolly te oud geworden en te zwak om veulens op de wereld te zetten. Bovendien at ze bijna niks meer. ‘Ik kon er een redelijk bedrag voor krijgen van de slager,’ zei hij, ‘hoewel er niet meer zoveel vlees aan zat.’ In het voorjaar komt er misschien een nieuw paardje, in de nieuw gebouwde stal naast hun boerderij, samen met de schapen die zoals elk jaar rond die periode moeten lammeren.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 28, 2014 01:07

February 27, 2014

Geluid II

Het geluid was er weer. De deur die tegen de muur sloeg, de harde stemmen van de buren, het geschal van de televisie die de hele dag door speelde; het zorgde ervoor dat mijn spieren verkrampten en ik niets anders kon horen dan al die afzonderlijke geluiden met hun onberekenbare intervallen tezamen, als één grote ruis, en er bestond geen mogelijkheid me eraan te onttrekken. Ik klopte aan bij het raam van de buren (de achterzijde van onze huizenblok komt uit op een plat dak dat te zwak is om op te staan). Elke keer wanneer ik bij het huis aanklop doet er iemand anders open, het pand is onderdeel van een begeleid wonen project; eerst woonden er de Bulgaren, toen een Marokkaanse vrouw die zich moest schuilhouden voor een ex, daarna kwam haar jonge zusje samen met nog iemand anders in het pand wonen, en nu een stuk of vier kerels, maar dat had ik gehoord via de jongens van de kiosk, die altijd van alles op de hoogte zijn. Murat was de begeleider van het project, en als er gedoe was dan moesten we hem bellen. Ik had geen zin om met Murat te bellen. Ik klopte nog een keer op het raam. Een vermoeid uitziende jongen stak zijn hoofd naar buiten. Met samengeknepen ogen keek hij eerst tegen het licht in en toen naar mij, zijn huid was geel gekleurd, een litteken stond in zijn gezicht. ‘Het is een gewoonte, soms sla ik gewoon met de deuren, daar bedoel ik niks mee,’ zei hij toen ik hem vroeg of hij niet zo met die deur kon rammen. ‘Ik denk er niet over na.’ Ik leunde licht over mijn balkon en de buurjongen hing met zijn bovenlichaam uit zijn raam. Ik zei dat mijn dochtertje naast hem sliep, dat ze wakker werd van dat gedreun. ‘Als het kon dan was ik nu bij mijn kind in Zuidoost,’ zei hij plotseling luid. ‘Ik mag mijn kind niet zien.’ Ik zei dat ik het heel vervelend voor hem vond. Het leek me een vriendelijke jongen. Ik vroeg hem hoe oud zijn kind was. Daarna vroeg hij hoe oud mijn kind was en ik zag dat hij dat getal heel aandachtig in zich opnam. Daarna sloot hij zijn raam, bijna zonder geluid te maken.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 27, 2014 04:19

February 18, 2014

Josien Hofman.

Omdat ik genoeg had van de herrie die ze altijd in de koffietent draaien, sloot ik een lidmaatschap af bij de bibliotheek. Een aantal jaar terug was ik ook al lid geweest van de bieb maar ik vergat telkens mijn boeken terug te brengen, of ik wist niet meer waar ik die rotexemplaren had bewaard, en de boetes werden uiteindelijk hoger dan het hele jaarlidmaatschap, het stapelde zich op. De bibliothecaresse achter de balie – ze had wild blond haar en zei de mensen gedag met de woorden ‘Tot sinas’ – vond in het systeem mijn verlopen lidmaatschap terug. ‘Er staat nog een boete van vijf euro uit 2011’, zei ze. ‘Dat meen je niet,’ antwoordde ik. Natuurlijk wist ik dat ze het meende. Voorin de bibliotheek stonden een paar witte tafeltjes met rode plastic stoelen eromheen, waar je aan kon werken. Er was geen muziek, wel een paar kinderstemmen op de achtergrond, maar dat was niet erg. Een dame, in een lang kasjmiervest en een kleurige sjaal om haar haren geknoopt, liep tussen de tafeltjes door rechtstreeks op een andere vrouw af. ‘Ik ken u van het zwemmen,’ zei ze tegen de vrouw die rustig een krantje zat te lezen, ‘alleen heeft u nu uw kleren aan.’ De vrouw keek voorzichtig op van haar krant en antwoordde: ‘En ik heb nu mijn lenzen in.’ ‘Mensen zien er altijd anders uit met kleren aan,’ zei de dame met de kleurige sjaal. ‘De volgende keer moet je maar zeggen wie je bent,’ besloot de andere vrouw. Daarna bogen beide vrouwen zich respectievelijk boven de krant en een tijdschrift. Na een paar minuten kwam een andere dame tussen onze tafeltjes doorgelopen. ‘Bent u misschien Josien Hofman?’ vroeg ze me. Ik zei dat ik niet Josien Hofman was.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 18, 2014 02:39

February 11, 2014

Ritme van de eenzaamheid.

Mijn tanden zijn zo wit, ik durf nauwelijks koffie te drinken. De mondhygiëniste was zeker een half uur in de weer geweest met zo’n trillend haakje waar ijskoud water uit komt en een ander zuigapparaat om datzelfde water mee uit mijn wang te zuigen, en ondertussen keek ik omhoog naar het kleine zolderraampje waar de regen al bijna vijf minuten tegenaan kletterde. De vorige keer had die mondhygiëniste met dat trillende haakje telkens op een zenuw gedrukt, en na de behandeling was ik zo misselijk geweest dat ik nog tien minuten rechtop mijn stoel moest blijven zitten, en pas daarna mocht ik terugwandelen naar de balie, waar ik vervolgens een flesje water – met het logo van de tandarts erop – moest leegdrinken en toen ik die tegen heug en meug naar binnen had gewerkt kwam die mondhygiëniste nog een keer teruglopen uit haar behandelkamer om te vragen hoe het met me ging. Ze waren daar natuurlijk als de dood dat ik van mijn fiets zou lazeren, en die mondhygiëniste aansprakelijk zou stellen. Deze keer liet ze m’n zenuwen gelukkig met rust, of misschien kwam het omdat ik mezelf afleidde met het getik van de regendruppels op het raampje, en ik moest denken aan een liedje van Rob de Nijs: ‘Zachtjes tikt de regen op m’n zolderraam, het ritme van de eenzaamheid. Die regen zegt we waren zo gelukkig saam, maar nu is dat verleden tijd.’ Op de middelbare school moesten we dat liedje elke week zingen, net zo vaak totdat je er een pesthekel aan had. Aan het einde van de behandeling pakte de mondhygiëniste nog een soort rubberen tandenborstel om mijn tanden te polijsten, dat gaf een prettig glad gevoel. Bij de jongen achter de balie moest ik een afspraak maken voor over drie maanden, maar hij had een bejaarde aan de telefoon die hij niet verstond. ‘Ik versta u niet,’ zei hij luid. ‘Heeft u een afspraak?’ Dat gesprek ging zo nog een tijdje door en uiteindelijk zei de jongen heel vriendelijk door de telefoon ‘tot ziens’. Ik glimlachte naar de jongen. ‘Lastige klant?’ vroeg ik. ‘De dame had geen afspraak,’ zei hij, ‘maar ze had ook geen tandarts nodig. Ze belde gewoon.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 11, 2014 01:42

February 4, 2014

Daar woon ik.

Als mijn vriend aan het begin van de ochtend met Tessel op zijn arm aan de overkant van de straat loopt zwaait ze naar me, eerst houterig en ongecoördineerd, maar daarna doet ze het nog een keer, soepeler al, en nog een keer. Ik sta achter het raam van ons balkon en de afstand tussen ons is misschien vijftien meter, maar toch begrijpt ze voor het eerst dat ik hier ben en dat ze zich op een onoverbrugbare afstand van mij bevindt, maar dat ze contact kan maken door te zwaaien. Het moet een plotseling besef zijn; dat is mijn huis, daar woon ik. De eerste keer dat we haar uit het ziekenhuis mee naar huis namen, hadden we haar in de Maxi-Cosi midden in de woonkamer gezet. De kraamverzorgster was er nog niet, de stadsgeluiden klonken ver weg. We zaten op de bank met onze jassen aan. ‘Wat moeten we nu doen?’ vroeg mijn vriend. Ik wist het ook niet. We bleven daar maar zitten terwijl we naar dat piepkleine wezentje keken, hoe ze stil voor zich uitstaarde. ‘Dit is jouw huis,’ zei ik tegen haar. ‘Wat vind je ervan?’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 04, 2014 01:22

January 30, 2014

God weet waar.

Ik had mijn portemonnee ergens in die kroeg laten liggen, dus de volgende avond kon ik weer terug om het ding te halen. Het was koud en donker buiten en het regende en ik was verdwaald in één van die smalle stegen rond het grote centrale plein en toen ik uiteindelijk de juiste straat (Smedestraat) had gevonden herkende ik niks meer van de nacht daarvoor – geen rijen voor de cafés, warmtekanonnen, rokende mannen in lange winterjassen. Het was alsof ik in een andere stad stond, alsof ik hier nog nooit was geweest. Samen met een paar vriendinnen had ik die nacht na het uitgaan in een Bed & Breakfast gelogeerd, net buiten het centrum, en tijdens het ontbijt had de eigenaresse erop gestaan ons een gedicht van haar hand voor te dragen. Op de achtergrond speelde muziek van Enya. Zowel die muziek als het gedicht maakten me bloedzenuwachtig. Tijdens de eerste zin van dat gedicht schoot één van die vriendinnen in de lach, dat was grappig maar ook gênant, en daarom probeerde ik alleen maar aan mijn portemonnee te denken die ik God weet waar had verloren. Dat hielp wel. Nadat de vrouw het hele gedicht aan ons had voorgedragen bleven we stil voor ons uitkijken. Alleen die ene vriendin zat nog te hikken van het lachen. ‘Indrukwekkend,’ zei een andere vriendin ten slotte. Toen we tijdens het afscheid stonden na te praten viel de eigenaresse bijna achterover van de trap. Niemand greep in. Later hoorde ik de stem van de café-eigenaar op mijn voicemail zeggen dat mijn portemonnee was gevonden, dat ze hem voor me hadden bewaard in de kluis. Toen ik die zondagavond uiteindelijk die kroeg binnenstapte zaten er maar drie mensen aan de bar. De barman overhandigde mijn portemonnee en zei vriendelijk, maar niet gemeend: ‘Doe er wat leuks mee.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 30, 2014 06:22

January 7, 2014

Zuidwestenwind.

Ik zat aan de keukentafel te wachten toen mijn vriend met zijn camera en statief op z’n schouder de keuken binnenliep, en zijn vader vroeg: ‘En, heb je nog wat geschoten?’ Mijn vriend trok heel rustig zijn schoenen uit en hing zijn lange jas aan de kapstok en ten slotte zei hij tegen zijn vader dat hij minstens twee rolletjes had volgeschoten. Zijn vader wilde weten of hij bij boer die en die was geweest, en of die ene zoon met de hanenkam nog thuis was, en hoe het land van de boer uit het dorp eruitzag, minstens veertien hectare had hij, of het erf wel een beetje netjes was en had hij gezien dat die boeren uit Zuid-Holland groene overalls droegen in plaats van blauwe, en dat ze zo’n modern bedrijf hadden omdat ze hun land ooit voor miljoenen hadden verkocht. Het duizelde me. Het bleek dat zijn vader zo ongeveer elke boer uit het dorp kende en bij iedereen wel een verhaal had te vertellen, dat was mooi. De laatste dagen ging mijn vriend elke ochtend met zijn camera op pad voor zijn fotoproject over de Hollandse polders, en de toekomst van de boer. Mijn favoriete foto was van een licht autistische buurjongen met net zo’n knoestige kop als het aardappelland om hem heen. Soms wandelden we aan het eind van de dag tegen de zuidwestenwind in door de polders, met de lage luchten boven ons. ’s Avonds gingen we met de hele familie naar de plaatselijke bioscoop, een paar kilometer verderop. De film, The secret life of Walter Mitty, was behoorlijk flauw maar er zat één goede scene in, van een dronken piloot die zich moed probeerde in te drinken in het plaatselijke café. Mijn vriend was de enige in de zaal die keihard moest lachen, en dat was misschien nog wel grappiger dan die hele dronken piloot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 07, 2014 01:36

January 2, 2014

Mijn vlakke land.

De komende dagen logeer ik op de boerderij van mijn schoonouders, in een dorp dat uit niet meer bestaat dan één lange straat en wat landhuizen. Met oudjaarsnacht zat ik op een woonboot in Amsterdam, op de westelijke eilanden, en ik had tegenover een man gezeten die door iedereen Muis werd genoemd. Hij was vernoemd naar zijn vader, een oude hippie, die door zijn moeder Muis werd genoemd omdat hij zo’n zachte huid had. Ik zei tegen Muis dat hij net zo’n zachte huid had als zijn vader. Ik kende zijn vader helemaal niet, maar Muis wreef tevreden met zijn hand over zijn gezicht. Eerder op de avond had Muis verteld dat hij het liefst in de kroeg stond te tongen met meisjes van onder de vierentwintig jaar. Hij was zelf zesenveertig. Daar moest ik hem gelijk in geven, want net als Muis hebben jonge meisjes over het algemeen een betere huid. Egaal en blank. Rond middernacht stond ik benedendeks, bij de wieg te kijken, Tessel lag met wijd open ogen naar het plafond te staren, terwijl het vuurwerk tegen het glas van de patrijspoorten trilde. Vannacht lag ik op de boerderij op dezelfde manier in mijn bed; ik staarde naar het plafond omdat ik niet kon slapen. Het regende en het waaide en het dreunde tegen het schuine dakraam en ik moest denken aan Wuthering Heights, de tak die telkens ritmisch tegen het raam sloeg en de storm die rond het sombere landhuis van Heathcliff raasde, maar dit was het vlakke land – er was hier helemaal niks, het land om me heen was ongerept en egaal als de huid van jonge meisjes, en dat leek een prima uitzicht voor het nieuwe jaar.

1 like ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 02, 2014 05:02

December 30, 2013

Vrouwen voor het raam.

Een paar dagen na de kerst zat ik weer op mijn vaste plek in die koffietent te werken. Toen ik opkeek zag ik dat buiten voor het raam twee vrouwen met elkaar zaten te praten, voorovergebogen aan een tafeltje met de handen in elkaar verstrengeld. Het zag er heel intens uit. De vrouw met strak in een knot gebonden haren en een smal gezicht zei iets tegen de vrouw met weelderige krullen, ze had geweldig haar. De vrouwen moesten hier al een tijdje hebben gezeten want de knokkels van hun vingers zagen rood van de winterkou. Ze spraken heftig met elkaar, soms legde de één haar slanke hand op de wang van die met de krullen, wreef met de vingers het warrige haar uit haar gezicht. Nu ik de vrouwen eenmaal had gezien kon ik geen andere kant meer opkijken, al mijn aandacht ging ernaar uit. Er zat misschien niet meer dan een halve meter tussen het tafeltje van die vrouwen en het tafeltje waar ik aan zat te werken, en het was merkwaardig om van dichtbij onderdeel te zijn van zo’n intiem moment tussen twee personen terwijl ik alleen door het dunne glas op afstand werd gehouden. Ze wisten niet eens dat ik hier zat, ze hadden nog geen moment naar me opgekeken. De vrouw met de krullen wreef een traan uit haar ooghoek. Het zat er dik in dat één van hen de relatie niet meer zag zitten, volgens mij die met het smalle gezicht. Geen idee waarom, dat dacht ik gewoon. Ongemakkelijk staarde ik weer naar mijn computerscherm maar toen ik opnieuw opkeek zag ik dat de vrouwen hun handen om het gezicht van de ander hadden gelegd, het voorhoofden tegen elkaar, en ze bleven elkaar een tijdlang heel intens aankijken. Ik moest naar ze blijven kijken, omdat ik hier nu eenmaal zat.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 30, 2013 02:41

December 19, 2013

Inside Llewyn Davis.

Ik zag de nieuwe film van the Coen brothers, Inside Llewyn Davis, en één van de eerste scènes begon gelijk goed. Het interieur van een appartement in New York werd gefilmd vanuit het perspectief van een kat, en ook in die scènes die daarop volgden draaide alles om die kat – hoe hij ontsnapte uit het appartement van de Gorfeins en de wanhopige muzikant Llewyn Davis hem over zijn schouder meesleepte in de metro en door de drukke stad. Het was niet dat ik die kat zo mooi of interessant vond ofzo, maar ik vond het vooral slim gedaan van de Coen brothers, omdat het heel logisch was dat die kat er was. Ik bedoel, ergens was het natuurlijk totaal onwaarschijnlijk dat die kat zo’n belangrijke rol speelde in de film en bovendien was het niet erg belangrijk voor het verloop van het verhaal, maar toch was die kat er gewoon. Ik geloofde het. Er zijn maar weinig schrijvers die met zoiets wegkomen. Soms, als in het dagelijks leven iets onwaarschijnlijks is gebeurd, zeggen mensen tegen me: ‘Dat moet je gebruiken voor je verhaal, zoiets kun je zelf niet verzinnen.’ Maar vaak is er een reden dat zoiets alleen in het echte leven gebeurt en nooit in een verhaal. Dan is de situatie zo raar en onwaarschijnlijk, dat de lezer alleen maar zou denken: dít moet wel verzonnen zijn. Terwijl je dat dus met opzet niet hebt gedaan.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 19, 2013 06:00