Renske Jonkman's Blog, page 5

April 2, 2021

Méér vrouwen nodig in de techwereld

Interview voor de Amsterdam Economic Board

Hoe maken we van de Metropoolregio Amsterdam een tech hub? Dat onderzoekt de Board in een serie interviews. Corinne Vigreux, medeoprichter van TomTom en stichtster van programmeerschool Codam. ‘Zo’n lichtshow van Martin Garrix, dat is allemaal software ontwikkeling.’

— TEKST RENSKE JONKMAN

Geen enkele sector groeit op dit moment zo snel als de techsector. Toch is er een enorm tekort aan technologen zoals programmeurs, data-analisten en AI experts. Maar hoe trek je deze techtalenten aan? De Nederlands-Franse Corinne Vigreux, ondernemer en medeoprichter van TomTom én lid van de International Advisory Board, zette de ideële programmeeropleiding Codam op. Want om te innoveren heb je mensen nodig met verstand van programmeren, zoals ze zelf zegt.

Naast uw bedrijf TomTom start u met uw eigen stichting een programmeerschool om jongeren op te leiden, naar voorbeeld van École 42 in Parijs. Waarom in Amsterdam?

‘Amsterdam is enorm aan het groeien en het techecosysteem behoort tot het beste van de wereld. Grote techbedrijven zoals Takeaway, Booking.com en TomTom zijn allemaal hier gevestigd. Nederland is innovatief; er heerst een sterk ondernemerschap. We kunnen wereldwijd beroemd worden dankzij ons tech-ecosysteem en concurreren met landen zoals China en Amerika. Toch hebben we een groot tekort aan mensen met digital skills.’

Hoe komt dat?

‘Er zijn veel jongeren die niet in de gelegenheid zijn hun potentieel te benutten, bijvoorbeeld kinderen uit de lagere sociale klassen. Ik wil graag dat jongeren – onafhankelijk van hun opleiding of financiële draagkracht – een kans krijgen om het beste uit zichzelf te halen. En we hebben méér vrouwen nodig, want op dit moment spreekt vrouwen die techwereld minder aan; al snel denken ze aan jongens met hoodies die de hele dag pizza’s eten. Terwijl er zoveel getalenteerde meisjes rondlopen. We zouden niet alleen in Amsterdam, maar in heel Europa moeten laten zien dat het gewoon leuk is om te programmeren en digitale vakken te volgen. Zo’n lichtshow van Martin Garrix, dat is allemaal software ontwikkeling.’


‘We hebben zo’n groot tekort aan mensen met digital skills dat we dit alleen kunnen oplossen door mensen lokaal op te leiden.’



\
Uiteindelijk hebben we dus vooral meer programmeurs nodig.

‘Ja, ik run een techbedrijf en het tekort aan software engineers is gigantisch. We zijn voortdurend bezig om getalenteerde softwareontwikkelaars te vinden. Terwijl alles om ons heen digitaal wordt: de bank- en medicijnsector en natuurlijk de pure techbedrijven. Om te innoveren heb je mensen nodig met de juiste vaardigheden, drive en creativiteit. Aan de ene kant hebben we dus een tekort aan digital visionairs en aan de andere kant veel jongens en meisjes die hun potentieel niet ten volle benutten.’

Met uw ideële coding college Codam leert u jongeren programmeren.

‘Ik ben een ondernemer en niet bang om risico’s te nemen. We hebben zo’n groot tekort aan mensen met digital skills dat we dit alleen kunnen oplossen door mensen lokaal op te leiden. Met de huidige 300 computerscientists die aan de UvA studeren redden we het niet. Codam zal de komende drie jaar zo’n 600 studenten verwelkomen.’

Wat is de kracht van dit onderwijssysteem?

‘Ik kwam op het idee toen ik in Frankrijk een bezoek bracht aan de École 42, een school waar jongeren leren programmeren in een peer-to-peer leeromgeving. Het onderwijssysteem is erop gericht studenten te helpen het maximale uit zichzelf te halen zonder tussenkomst van docenten. Studenten leren door te doén: door complexe problemen op te lossen volgens een curriculum op de computer, intensief samen te werken en stage te lopen bij een bedrijf. Vrijwel alle aspecten van computer science en programmeren komen aan bod. Ze moeten met elkaar leren werken zoals in een bedrijf, er heerst echt een communitygevoel. Deze manier om te leren programmeren is visionair. Het curriculum wordt voortdurend bijgewerkt en volgt de technologische ontwikkelingen op de voet. Met de handen aan het keyboard. Wij moeten studenten leren dat ze een leven lang blíjven leren.’

Toch leeft nog altijd het idee dat je een speciale aanleg nodig hebt om te kunnen programmeren.

‘Je moet een passie hebben voor probleemoplossingsgericht werken en logisch kunnen nadenken. Maar je hoeft echt geen wizzkid te zijn. Er zijn veel meer mensen die dit kunnen dan ze zelf denken. Codam staat open voor iedereen. Je hebt géén vooropleiding nodig en het is gratis. Ik streef ernaar dat de helft van het aantal studenten vrouw is. Een online test wijst uit of je wordt toegelaten tot het eerste traject van een maand waar de basisprincipes van het programmeren worden geleerd. Wanneer je dit met goed gevolg doorloopt, kun je aan de opleiding beginnen.’’

Hoe bereikt u deze jongeren?

‘We gaan een landelijke campagne voeren, via kranten, tv en op social media. Maar ook door contact te zoeken met vluchtelingenorganisaties en door verschillende plekken te bezoeken waar jongeren zijn die niet zo snel in aanraking komen met het hoger onderwijs.’

Wanneer beginnen de eerste lessen?

‘We zijn deze maanden nog volop aan het verbouwen. Onze school komt op het Marineterrein in Amsterdam, heel centraal gelegen en echt een innovatielab dichtbij enkele succesvolle Europese techbedrijven. In september beginnen we met onze eerste selecties en in januari 2019 starten we met het onderwijsprogramma zelf.’

Voor meer informatie: www.codam.nl

De Amsterdam Economic Board en diverse stakeholders vanuit het onderwijs, bedrijfsleven en de overheid ondernemen actie om de digitale economie van de Metropoolregio Amsterdam te laten groeien, zodat ook in de toekomst voldoende mensen in de tech beschikbaar zijn. Wilt u een bijdrage leveren aan het verkleinen van deze mismatch tussen vraag en aanbod van technologen? Neem dan contact op met Viktor Bos – Challenge Lead Talent voor de toekomst.

Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 06:27

Amsterdams marktplein voor data

Verslag voor de Amsterdam Economic Board

Data op een betrouwbare manier met elkaar delen. Daar draait het om tijdens de bijeenkomst over de Amsterdam Data Exchange (AMdEX), een initiatief van de Board en Amsterdam Science Park. Hoe zorgt de Metropoolregio Amsterdam straks voor een veilige en innovatieve datamarktplaats?

— TEKST RENSKE JONKMAN

In het voormalige postgebouw van Amsterdam – Magna Plaza – gaat de bijeenkomst van de Board om de modernste manier van post versturen: het uitwisselen van data. Bedrijven en instellingen uit de regio Amsterdam – allemaal zijn ze hierheen gekomen om te praten over de Amsterdam Data Exchange (AMdEX). Want het verhandelen van data in Nederland staat nog in de kinderschoenen. ‘Slechts vier procent van onze hele economie bestaat uit de datahandel,’ zegt Wouter Los van de Amsterdam Economic Board. ‘Dat is relatief weinig.’

Gezamenlijke markt voor data
Terwijl het uitwisselen van data juist nieuwe diensten en producten kan opleveren. Maar wantrouwen en onze neiging om alles ‘binnen de hekken’ te houden remmen innovaties. ‘De wijze waarop men vroeger voedsel produceerde en verhandelde zou je kunnen vergelijken met datahandel,’ zegt Los. ‘Ook boeren zijn heel lang zelfvoorzienend geweest, pas later zijn ze hun producten gaan verhandelen op de markt.’ Volgens hem moet het ook die kant opgaan met data. We hebben een gezamenlijke markt nodig, met een eigen infrastructuur en marktregels, waarop we onze dataproducten kunnen verhandelen. ‘Wat we moeten zien te voorkomen is dat een handelaar zo groot wordt dat hij uit wantrouwen een ander databedrijf opslokt, zoals de giganten in de VS en China. Daarmee worden de hekken alleen maar hoger.’

Het delen van data betekent vaak een vlucht voorwaarts. Leon Gommans, onderzoeker (UVA) en science officer bij Air France-KLM, analyseert vliegtuigdata van verschillende airlines, in het bijzonder van de geavanceerde Boeing 787. Met al die data berekent hij voorspellende algoritmen. Het doel: risico’s met vliegtuigen verminderen en onderhoud beter inplannen. ‘Met deze data creëer je waarde die in je eentje niet mogelijk is,’ zegt Gommans. ‘Het leidt tot een gemeenschappelijk voordeel. Maar dan moet je wél nadenken over groepsregels, het organiseren van vertrouwen en het implementeren van die regels met de andere airlines.’ Oftewel, digital data exchange.

Het verhandelen van data in Nederland staat nog in de kinderschoenen.

Data voor participatie

De gemeente Amsterdam schetst al de eerste scenario’s hoe zo’n digital data exchange eruit zou moeten zien. Bijvoorbeeld voor het havengebied van Amsterdam. ‘In een werkgroep zijn we met een aantal bedrijven scenario’s gaan uitschrijven voor de Smart Port Platform,’ zegt Ron van der Lans, werkzaam voor de gemeente Amsterdam op het gebied van data. ‘Stel dat ergens in het havengebied een gaslek is, welke data zouden bedrijven dan mogen vrijgeven?’ Belangrijk is dat alléén data worden gedeeld die nodig zijn, het liefst in een afgeschermde omgeving, benadrukt Van der Lans. ‘Met het delen van die data kunnen bedrijven en instellingen een betere service bieden.’

Zo kan het delen van data de zorgsector verbeteren. Want participatie – hét toverwoord binnen de huidige zorgwereld – kan worden vergemakkelijkt door technologie. Wanneer je in de supermarkt bijvoorbeeld een smsje krijgt om een paar boodschappen mee te nemen voor je zieke buurman. ‘Er zijn heel veel mensen die willen helpen,’ zegt Bhezad Rezaei van ConnActive Care. ‘Door bijvoorbeeld op donderdagavond een extra portie eten te maken voor een hulpbehoevende buurtgenoot. Maar je moet zo’n zorgvraag wel specifiek maken. Daarvoor moeten we gebruik maken van data. Ik wil een soort marktplaats van de wijk. Door al die potentiele helpers te connecten.’

Gewoon starten
Dan is het tijd voor de discussierondes. In kleine groepen praten de deelnemers over hoe die beweging van een Amsterdam Data Exchange nou eigenlijk vorm moet krijgen. Want hoe ontwikkel je zo’n gemeenschappelijke infrastructuur voor data? In de groep van Frans Feldberg met als thema ‘businessmodellen’ zegt een deelnemer: ‘Stel, de post moet een pakketje afleveren maar ik ben niet thuis. Als ik via data laat weten, is dat dan gevaarlijk?’ Feldberg: ‘Je zou dan kunnen zeggen dat alleen de AMdEX eenmalig die data met PostNL mag delen, met een waarborg van integriteit.’

In de groep van gespreksleider Leon Gommans gaat het over regelgeving. Iemand zegt: ‘We willen een regelgeving bedenken zodat de Amsterdam Data Exchange betrouwbaar is. Maar hoe kom je daarachter?’ Leon: ‘Als je lid wordt van de exchange dan voldoe je aan een aantal voorwaarden. Als je dat met elkaar bepaalt dan zijn de regels bindend.’ Even later concludeert Gommans: ‘De rol van de Amsterdam Data Exchange is om te kijken wat aan de juridische kant nodig is, dat je het regelt. We moeten het gewoon doen en uitproberen, iets moois gaan bouwen.’

Ook de groep van Nanda Piersma – waar werd gediscussieerd over ondersteuning en diensten van de AMdEX- komt tot de conclusie dat het belangrijk is om gewoon te starten. ‘We moeten mensen samenbrengen. Het moet een sociale beweging worden van onderop, à la Uber of Airbnb.’ Willem Koeman van de Board en voorzitter van deze bijeenkomst vraagt waar de deelnemers over een jaar moeten staan. ‘Dan zouden we al aan dat ecosysteem moeten werken,’ antwoordt Piersma. Discussieleider Wouter Los valt haar bij: ‘Het belangrijkste is om te laten zien dát het werkt. Dat iemand zegt: “hé, daar wil ik ook bij horen.” Dat we over een jaar een lijst met namen en emailadressen hebben van mensen die ook mee willen doen.’ Frans Feldberg zegt: ‘We moeten niet gelijk vanuit de totale infrastructuur denken. We moeten gewoon gaan starten.’

Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 06:04

Bijenhoeders

Mensen die met bijen werken hebben hart voor de natuur. Een honingkeurmeester, een bijenkastbouwer en een imker vertellen over de liefde voor hun vak, voor de honingbij én voor de wilde bij. Want die kan onze hulp wel gebruiken nu zijn soort in aantal daalt. 

— TEKST RENSKE JONKMAN

De honingkeurmeester
Marianne Eekhof uit de Beemster keurt meerdere keren per jaar imkerhoning. Ook verkoopt ze haar eigen honing- en wasproducten onder het label Beemster Honingzoet. 

“Vaak zie je dat biologische honing in knijpflessen wordt verkocht, maar juist díe honing wordt in grote vaten vanuit de hele wereld verscheept en – om kristalliseren tegen te gaan – boven de veertig graden verwarmd. Dat is zonde, want met dat verwarmen gaan de enzymen kapot, de goede bestanddelen van de honing. Het is soms lastig raden wat zo’n grote producent in een ver land met de honing doet. Daarom kun je het beste gewoon een potje honing rechtstreeks bij de imker kopen. 

Aan de honing zie ik of de bijen hun nectar uit de bloemen halen, of dat iemand vals speelt en zijn bijenvolken suikerwater voert. Ik bekijk de honing nauwkeurig: zitten er niet te veel luchtbellen in, klopt het etiket, hoe hoog is het vochtgehalte, zit er geen vuil in de honing zoals een verloren miertje? Honing mag je niet zomaar lindehoning noemen, maar ik weet: als ik een mintgeur ruik dan zit het goed. Een kenmerk voor de linde. Veel imkers laten hun honing keuren. Voldoet die aan de kwaliteitseisen? 

Toen mijn kinderen wat ouder werden, ben ik een paar jaar geleden een cursus imkeren gaan volgen. Ik kreeg de ruimte en wilde wat voor mezelf gaan doen. Al snel kreeg ik mijn eerste volk, de Carnica, een bij die geteeld is op zachtaardigheid en niet opvliegend is zodra je de kast openmaakt. De koningin bepaalt het karakter van het volk. Inmiddels heb ik zestien volken. Naast het maken van honing ben ik gespecialiseerd in bijenproducten. Ik maak zalfjes, zeepjes, lippenbalsem, bijenwasdoekjes en kaarsen van bijenwas. Ik woon in de polder in de Beemster, met veel fruittelers om me heen en bloeiende wegbermen met veel biodiversiteit. 

Ik volgde ook een cursus biodiversiteit, omdat ik me zorgen maak om de bij. Want de honingbij wordt nog beschermd door de imker, maar de wilde bij heeft het echt moeilijk. Van deze wilde bij bestaan er zo’n 360 soorten, en wij moeten zorgen voor genoeg bloemen en planten waar zij de nectar uit kunnen halen. Zonder bijen geen bestuiving, en dus geen voedsel. Een hortensia levert weinig op, maar drachtplanten zoals knoopkruid en duizendblad geven meer stuifmeel en nectar. In het vroege voorjaar, als het nog maar net boven de tien graden is, vliegen mijn bijen uit. Naar de wilgen en paardenbloemen, en later in het jaar zoeken ze naar de lindes. Maar ze vliegen ook veel op duizendknoop, ooievaarsbek (geranium), anemoon, krokus en sneeuwklokjes. We zouden met z’n allen meer bloemen en planten moeten laten groeien.” 

Tip van Marianne: 

‘Bij hooikoorts kan het helpen om honing direct van de imker uit je omgeving te kopen. De reden: je hebt last van de stuifmeelpollen van de bomen en planten uit je omgeving, die de bijen weer verzamelen. Zo komen ze terecht in de honing en kun je antistoffen opbouwen tegen deze allergie.’ 

De imker
Bert Rijckenberg en dochter Emmeke werken samen voor Honing & Heerlijkheden. Elke week staan ze op de ambachtelijke boerenmarkt in Amsterdam, de plantenmarkt op het Amstelveld en in het weekend op de markt in Hoorn

Bert: “Als imker kijk ik met andere ogen naar mijn omgeving. Ineens zie je dat de weg vol staat met lindebomen, een goede bijenboom, vol stuifmeel en nectar. Je herkent de wilg, de eerste boom die in het voorjaar bloeit met honderden kleine katjes. En in het najaar gonst de klimop (hedera) van de bijen. Als imker ga je op een andere manier met de natuur om. Je leert beter om je heen kijken.Het heeft me zeker vijf jaar gekost om de kunst van het vak te doorgronden. Ik ging in de leer bij een oude imker die in zijn T-shirt naast de bijenkast stond en imkerde met de Buckfastbij: een beestje dat niet strijd- of zwermlustig is en goed tegen ons klimaat kan. De eerste keer dat we honing hadden gemaakt, dacht ik: wat moet ik in vredesnaam doen met al die honing? Met het overschot besloten we op de markt te gaan staan. Dat doen we nog steeds, elke week. 

De manier waarop je omgaat met je bijen is bepalend voor de honing. Wij laten onze bijen vrij zwermen en onze kasten staan verspreid door Nederland. Niet alleen bij ons thuis, maar ook in een dorp aan de kust, waar velden vol bernagie (komkommerkruid) staan, een prachtige felblauwe bloem die jaarlijks bestoven moet worden. We staan daar met negen andere imkers, en als je rondloopt klinkt overal gegons en gezoem. De honingbij doet het dan wel goed, maar we weten dat het slecht gaat met de wilde bij. Daarom zou je niet je hele tuin moeten laten bestraten. Kies liever voor bomen en planten die goed zijn voor de wilde bij, zoals komkommerkruid, goudsbloem, lavendel, kattekruid. Maar ook sedum, aster, verbena en salvia zijn echte knallers.” 

‘De koningin bepaalt het karakter van het volk.’ 

Emmeke: “Al van jongs af aan help ik mee, door bijvoorbeeld te luisteren naar de tuters en kwakers, een sprookjesachtig geluid waarmee de bijenkoningin haar vertrek aankondigt en een bijenvolk gaat zwermen. We hebben een echt familiebedrijf: mijn vader maakt de honing, mijn moeder kweekt planten die goed zijn voor bijen en hommels, en ik maak mooie producten van de honing. Walnoothoningtaarten, brownies met rauwe chocolade en honingnoten. We werken op het ritme van de seizoenen; zodra de bijen in winterslaap gaan, bakken we taarten en experimenteren met nieuwe recepten. In de zomer richten we ons weer meer op de planten. 

We denken goed na over onze producten; het is belangrijk dat we het allemáál lekker vinden, dus onze familie vormt meteen een testpanel. We leren veel van de mensen om ons heen, zijn ons bewust van dier en natuur.Soms, als we op de markt staan, nemen we een kijkkast mee. Dan laten we kinderen zien hoe de bij dat nou doet, honing maken. We vertellen onze klanten hoe we de wilde bij kunnen helpen. Ons voedsel wordt voor tachtig procent bestoven, maar in China zijn ze zelfs zo tekeergegaan dat ze daar nu met de hand de fruitbomen moeten bestuiven. Ook hier tussen de weilanden hebben onze bijen het slecht, er staan te weinig bloemen in de bermen en akkers. Mijn vader geeft veel lezingen over bijen, want je bent niet alleen imker maar ook bezig met de natuur en kennisoverdracht. Op de best mogelijke manier. Over het imkervak valt nog zo veel te leren. Ook ik wil ooit die stap naar imker zetten.” 

Tip van Bert: 
‘Neem elke ochtend een glas lauw water met wat honing en een kneepje citroen om je cholesterol en bloeddruk te verlagen. Honing werkt ook nog eens antibacterieel en ontsmettend.’

De bijenkastbouwer
Aaron van Randeraad uit Utrecht maakt bijenkasten van duurzaam geproduceerd hout en is gespecialiseerd in imkergereedschap. 

 “De laatste jaren zijn er veel imkers bijgekomen. Er is veel aandacht voor ons milieu. Steeds meer mensen volgen een imkercursus. Ook bij mij in de timmerfabriek komen deelnemers van een imkercursus twee avonden samen, om de techniek van het bijenramen maken onder de knie te krijgen. Ik vertel ze welke imkerbenodigdheden handig zijn en op welke planten de bijen vliegen. 

In de loop der jaren zie je steeds minder wílde bijen. Sommige soorten zie ik niet of nauwelijks meer. De wilde bij lijkt soms erg op de honingbij, maar hij kan ook het uiterlijk van een klein wespje aannemen. Die solitaire bijen moet je goed verzorgen. Daarom hebben wij bijenhotels aan onze schuur hangen. Houten blokken waar je gaatjes in boort van twee tot zeven millimeter breed en tien centimeter diep. Daar leggen ze hun eitjes in. 

Zeven jaar geleden ben ik begonnen met het bouwen van bijenkasten voor de honingbij. Ik ben van oorsprong aannemer, maar óók imker. Ik vond nauwelijks kasten van goede kwaliteit. Ramen die bijvoorbeeld niet passen of hout dat al het water opzuigt. Daarom wilde ik bijenkasten maken met een langere levensduur, zonder kieren en met mooie gesloten verbindingen. Daarvoor gebruiken we duurzaam red cederhout uit Canada (PEFC), waar voor elke gekapte boom een nieuwe boom wordt teruggeplaatst. 

Ik heb zelf vijfendertig bijenvolken en mijn bijen maken voornamelijk koolzaad- en lindehoning, en soms heidehoning. Onze honingbij vliegt voornamelijkop de bloemen met de meeste nectar, maar slaat bijvoorbeeld de kamille juist over. Terwijl de solitaire wilde bij op van alles en nog wat vliegt. Hij zoekt naar een gevarieerde beplanting. Daar moeten wij zorg voor dragen.”
www.bijenkasten.nl 

Tip van Aaron:
‘Kies voor biologische bloemenzaden, want chemisch geteelde zaden geven giftige stoffen af in het stuifmeel. Maar plant vooral meer bloemen!’ 

Dit artikel is gepubliceerd in Seasons Magazine.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 05:35

‘Hier plukken we straks onze peren’

Het begon met een droom: een boomgaard aanleggen op hun boerdenerf, zoals in vroeger tijden gewoon was. En toen Seasons-columnisten Renske Jonkman en Loek Buter eenmaal aan de slag gingen, ontdekten ze dat ze niet alleen een idyllische plek voor hun gezin creëerden, maar dat ook de vogels en de bijen er blij mee zullen zijn. 

— TEKST RENSKE JONKMAN

Op sommige dagen zie ik ze al staan op de lege akker naast ons huis: peren- en appelbomen, de kers volop in bloesem en, triomfantelijk in het midden, een notenboom. Vage luchtspiegelingen waar ik bij wegdroom. Maar afgezien van de scheef- gezakte meidoorn, groeit er nauwelijks iets op dit stuk boerenland met zijn strakke bermoevers. De paar bonte Texelaar-schapen grazen de laatste graszoden kaal. Hoe creëer je een boomgaard vanuit het niets?
            Maar het idee vat wortel en de plannen groeien uit tot concrete stappen. Ik ontdek dat er subsidies bestaan, tegemoetkomingen om het boerenerf waar wij wonen in oude luister te herstellen. Waar de klassieke boomgaard een paar eeuwen geleden op elk erf nog een vanzelfsprekendheid was – gelegen op een stuk land naast de boerenwoning – verdween deze langzaam uit beeld. Die lommerrijke plek waar je in de herfst appels en peren plukte, verloor zijn noodzaak door de opkomst van de supermarkt, waar je het hele jaar door fruit van over de hele wereld kon kopen. Maar verliezen we daarmee niet een karakteristiek stuk landschap en oude, smaakvolle fruitrassen? Appels zoals de zachtzure notarisappel of de donkerrode Bigarreau Noir kers, met zijn sappige zoetzure smaak? Bestaat er iets mooiers dan het plukken van het fruit uit je eigen boom? 

Erfplan tekenen
Met hulp van een landschapsarchitect van onze provincie vragen we de subsidie aan en laten we een erfplan tekenen. Op het lege papier maakt ze een schets van onze toekomstige boomgaard en tekent enkel hoogstamfruit in. Het zijn immers deze hoge fruitbomen die langzaam uit ons landschapsbeeld verdwijnen, worden overgenomen door laag- en halfstamfruit met meer gemak bij het plukken en een grotere oogstopbrengst. Maar dat zorgt ook voor een minder grote verscheidenheid in rassen. “Elke boom moet je op tien meter afstand planten”, adviseert ze en tekent rond onze appel- en perenbomen een ruime cirkel. Majestueuze bomen dus die in de toekomst de halve oppervlakte van ‘ons landje’ beslaan. 
Rondom de hoogstamboomgaard komt een meidoorn- haag (Crataegus monogyna) die met zijn prikkende takken een natuurlijke erfafscheiding vormt. Naast de slootkant plaatsen we een rij roodstammige knotwilgen (Salix alba ‘Chermesina’). “Het draait allemaal om het terugbrengen van oude landschapselementen”, legt ze uit. Zodat ons erf – gelegen in een droogmakerij – weer zijn “oorspronkelijke en karakteristieke uitstraling krijgt.” 

‘Het heeft iets feestelijks om de bomen naar hun plek te dragen en te planten.’ 

Op zoek naar het paradijs
Op een winterse dag brengt onze vaste kweker – Nico Zonneveld – de fruitbomen. Een notarisappel, een elstar, twee kersenbomen (Prunus avium ‘Kordia’ en Prunus avium ‘Van’), twee pruimen (Prunus domestica ‘Opal’ en Prunus domestica ‘Victoria’) en één hazelnootboom. Qua perenbomen de ‘Doyenné du Comice’ en ‘Gieser Wildeman’, een stoofpeersoort. Met hun kale wortels liggen ze op elkaar gestapeld in de zon. Onze jongste dochter, nauwelijks een paar weken oud, knijpt vanuit de kinderwagen haar ogen dicht tegen het felle licht, niet wetende dat zij over een paar jaar hier misschien wel haar eerste kersen plukt…
We plaatsen stokken in het weiland, blauwe schrikdraad- paaltjes, die we als pionnen op een levensgroot schaakbord telkens een paar meter verplaatsen. Een stuk naar rechts en naar links. Op welke plek moet de notarisappel staan? Waar de pruim en de kersenboom? We blijven kibbelen en discussiëren over de structuur, want het geheel moet niet te netjes ogen, maar ook weer niet te rommelig. Al die tijd loop ik met onze baby op mijn arm, gestoken in het grijze sneeuwpak dat eerder haar twee grote zussen droegen, tot mijn man en ik het eens zijn met het eindresultaat. Het is de bedoeling dat hier straks het paradijs verschijnt.

De grond in
Zodra het geheel zijn definitieve plek heeft gevonden, komt het feestelijke gedeelte en tillen we de bomen naar hun plek. Grote kuilen worden uitgegraven en met een flinke hoeveelheid aarde laten we onze appel-, kersen- en perenbomen met hun kale wortels de grond in zakken. Het planten van alle bomen beslaat een week en onze oudste dochter, die voorjaarsvakantie heeft, helpt haar vader alle dagen mee. Samen halen ze emmers water uit de sloot, geven de bomen water, en ze houdt de houten steunpaal vast waar elke boom met een rubberen band aan wordt vastgemaakt. De meidoornheg planten we aan, evenals de knotwilgen, wat niet veel meer behelst dan de wilgentenen in de aarde steken die zo’n sterke groei hebben dat ze als vanzelf wortel schieten. Na die week zit het grote werk erop. Niet langer is de boomgaard een vage luchtspiegeling maar realiteit. 

Bomentikkertje
Als ik uit het raam kijk, zie ik onze fruitbomen triomfantelijk staan. Het zal nog een paar jaar duren voordat ze vrucht dragen. En zoals dat gaat met tuinieren leef ik niet alleen in het heden, maar maak ik alweer plannen voor de toekomst. Want moeten we niet een weidebloemenmengsel uitzaaien voor een goede bestuiving van de fruitbomen? Een hek plaatsen voor de paar schapen die straks de weide begrazen? Ondertussen spelen onze dochters in hun rode overalls bomentikkertje in de boomgaard. Zonder plannen en zonder na te denken over de toekomst, verschijnt voor hun het paradijs al gewoon in het heden. 

Zelf een boomgaard aanplanten?

Bij de keuze van fruitbomen kun je je het best laten adviseren door een kweker of een pomologische vereniging. Welke soorten bestuiven elkaar wel of niet? Welke boom is geschikt voor jouw grond? In de herfst is het mogelijk bij sommige kwekers te proeven van verschillende fruitrassen. De beste tijd voor het aanplanten is het vroege voorjaar; februari of maart. De sapstromen van de boom staan dan nog stil, zodat je kunt aanplanten met kale wortel. Kale wortelbomen zijn niet alleen goedkoper, maar ook nog eens veel beter hanteerbaar qua gewicht. 

1.

Voor de aanplant zet je paaltjes uit, zodat je een goed overzicht hebt waar de bomen komen te staan. Houd voor hoogstamfruitbomen een gemiddelde plantafstand van zo’n 8 tot 10 meter aan, variërend per boom. Het plantgat moet zo ruim zijn dat de wortels er wijd in kunnen worden uitgespreid. Gebruik voor het graven een steekschop. Zorg ervoor dat de aarde op de bodem van het gat is los gespit. 

2.

Plaats twee boompalen naast de boom en houd daarbij rekening met de windrichting. Houd minimaal 15 centimeter afstand tot de stam aan. Zorg dat de palen schuin van de boom af staan. Koop tweedehands boompalen bij een fruitkweker; dat is niet alleen veel duurzamer, maar ook nog eens goedkoper en karakteristieker. 

3. 

Zorg dat de wortels goed zijn uitgespreid. Fruitbomen zijn geënt vlak boven de wortels, en deze entplaats moet 5 tot 10 centimeter boven de grond komen. Gebruik zo veel mogelijk fijne grond en maak grote kluiten eerst kleiner met de schop. Schud de boom enige keren stevig op en neer zodat de grond de wortels goed bereikt. Voeg tussendoor een grondverbeteraar toe aan de aarde, zoals Vivimus. Stamp de aarde rond- om de boom op drie plaatsen aan. Breng de boomband aan tussen de paal en de boomstam. 

4.

Geef altijd ruim water na de aanplant, zeker twee emmers per boom. Geef de eerste lente/ zomer regelmatig water. Maak eventueel een opstaande rand van aarde rond de boomspiegel, zodat het water niet wegstroomt maar recht boven de wortels de aarde in zakt. Knip na de aanplant gebroken takken af en laat hem het eerste jaar ‘zetten’ (stevigheid krijgen in de aarde en vastgroeien). Mest de boom begin januari in met een dikke laag gedroogde stalmest. Vanaf het tweede jaar kun je gaan snoeien. 

Vraag subsidie aan
Hoogstamfruitbomen zijn niet alleen goed voor het landschap, ze dragen ook bij aan de biodiversiteit. Steenuilen, boomkruipers en de grote bonte specht zijn dol op oude hoogstammen. Ook is de ondergroei bijzonder geschikt voor een kruidenrijke bloemenweide. Vanwege deze voordelen bestaan er bij sommige provincies subsidieregelingen om de aanplant van een boomgaard te stimuleren. Informeer bij je provincie welke mogelijkheden er zijn.

Dit artikel is gepubliceerd in Seasons Magazine.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 04:39

Diepvriesvrienden

Vijftig tot tweehonderd jaar na hun dood verwachten Henry Sturman, George Overmeire en Ashwin de Wolf te worden ontdooid. De drie vrienden zijn cryonist. Wat hen bindt: een ongebreideld geloof in de wetenschap en het gevoel dat voor hen een tweede leven in de toekomst wacht. Over het sciencefictionbestaan na de futureshock.

— TEKST RENSKE JONKMAN

Vlak voordat George Overmeire vertrekt, loopt zijn vriend Henry Sturman haastig naar zijn werkkamer. Hij komt terug met een paar icepacks met daarin een mix van water en een chemische stof die na opening de temperatuur van onder het vriespunt aanneemt. ‘Een handig eerstehulpmiddel om het lichaam van de ander direct mee te koelen na het intreden van de dood’, verklaart Sturman. De icepacks – twee voor Sturman, twee voor Overmeire – verdwijnen in Albert Heijn-tassen. Dan schudden de mannen elkaar de hand. Met bungelende tassen aan het stuur verdwijnt Overmeire in het verkeer van Den Haag. 

Sturman (53) – koordirigent en muziekdocent – en Overmeire (46) – ict’er – zijn cryonist. Na hun dood laten ze zich invriezen, in de hoop dat de wetenschap zich in de toekomst zo ver heeft ontwikkeld dat zij weer tot leven kunnen worden gewekt. 

Van onder zijn overhemd haalt Sturman een ketting tevoorschijn, met op het koperen plaatje de instructies voor als hij doodgaat. ‘CALL NOW FOR INSTRUCTIONS. PUSH 50,000 U. HEPARIN BY IV. AND DO CPR WHILE. COOLING WITH ICE TO 10C. KEEP PH 7.5. NO EMBALMING. NO AUTOPSY.’ Wat zoveel betekent als: houd de bloedsomloop en zuurstoftoevoer naar de hersenen op gang en koel het lichaam zo snel mogelijk. 

Sturman en Overmeire hebben het allemaal geregeld. Bij een begrafenisondernemer in Amsterdam is een ijsbad klaargezet. Mochten zij overlijden, dan zal hun lichaam in ijs- blokjes worden gelegd. De bloedvaten worden langzaam gevuld met glycerol, een antivries dat de vorming van ijskristallen tegengaat. Het lichaam wordt vervolgens aangesloten op een hart-longmachine om de circulatie van bloed en zuurstof weer op gang te brengen tot de lichaamstemperatuur laag genoeg is. Op een temperatuur van droogijs (-78 gra- den Celsius) zal het lichaam naar de Verenigde Staten worden vervoerd, waar het verder wordt gekoeld tot – 196 graden en het ten slotte met de voeten omhoog wordt bewaard in een dewar, een soort reusachtige thermosfles gevuld met vloeibare stikstof. Voor maximaal 5.000 jaar. Nederland telt zeven mensen met een invriescontract. Allen zijn ze aangesloten bij de Dutch Cryonics OrganisationKosten: maximaal 118 duizend euro. Of een levensverzekering van gemiddeld 91 euro premie per maand. In de Verenigde Staten hangen inmiddels meer dan tweehonderd mensenlichamen ondersteboven, wachtend tot ze over decennia of eeuwen herrijzen. Over de hele wereld hebben zo’n duizend mensen zich ingeschreven voor deze behandeling. De twee grootste aanbieders zijn gevestigd in de VS – het Cryonics Institute en Alcor. Volgens The New York Times worden de inschrijflijsten gedomineerd door ‘niet-religieuze blanke mannen, van wie vele softwarespecialist, een roeping die een groot geloof brengt in de kracht van informatietechnologie’. 

Henry Sturman: ‘Er bestaan voldoende redenen om te geloven dat het in de toekomst moet lukken om iemand tot leven te wekken.’ 

Tweede kans
Moderne pioniers, zo zien Sturman en Overmeire zichzelf. Ze hebben elkaar leren kennen via de Dutch Cryonics Organisation en hebben sindsdien regelmatig contact. Wat hen bindt, is het gevoel dat in de toekomst een tweede leven wacht. Hun vriendschap met andere cryonisten vormt het fundament van dat leven. Zoals met Ashwin de Wolf, een Nederlandse wetenschapper die in de VS woont, waar hij werkt als experimenteel onderzoeker voor Alcor. ‘Er zal altijd een bijzondere band blijven bestaan tussen de mensen die ooit zijn ingevroren’, zegt De Wolf via Skype. ‘Wij zijn tenslotte de enige overlevenden van een ander tijdperk.’ 

Last in, first out
Vijftig tot tweehonderd jaar na hun dood verwachten Sturman, Overmeire en de Wolf te worden ontdooid. Dat werkt volgens het last in, first out-principe. Degene die als laatste is ingevroren, bijvoorbeeld in 2223, wordt door de toekomstige medewerkers van het cryonisme-instituut in Amerika als eerste teruggehaald. ‘Die persoon heeft de minste invriesschade opgelopen en vast nog ergens wat familie of kennissen’, zegt Overmeire. ‘Vervolgens ontdooien ze iemand die híj weer kent. Ten slotte komen ze uit bij Sturman en mij. Je wijdt elkaar als het ware in die nieuwe wereld in.’ 

Overmeire was 15 jaar oud toen hij in zijn slaapkamer de Panorama van zijn ouders doorbladerde en op een artikel over cryonisme stuitte. ‘John F. Kennedy was toen net overleden, en volgens de journalist zou de Amerikaanse president zijn ingevroren – horizontaal, en met alleen zijn gezicht zichtbaar achter een klein venstertje.’ Pas jaren later zou Overmeire ontdekken dat dit klinkklare onzin was (‘Je moet altijd verticaal worden ingevroren!’), maar toen was hij al vele artikelen en boeken verder: over de NASA, interstellaire reizen en astronauten die werden ingevroren om over duizend jaar weer tot leven te worden gewekt. Zoekend met, toen nog, Yahoo en Altavista kwam hij al snel de zoekterm cryonics tegen en dacht: het bestaat dus écht! 

Bijbel
De oorsprong van het gedachtengoed van het cryonisme ligt in het boek van Robert Ettinger The Prospect of Immortality (uit 1964, in het Nederlands vertaald als De Diepvriesmens), voor cryonisten een soort bijbel. Ettinger schreef: ‘Zelfs al zouden we een lichaam kunnen invriezen, opslaan bij lage temperaturen en vervolgens weer bij kennis brengen, dan nog vrezen wetenschappers dat alle herinneringen uit het geheugen zouden zijn gewist, wat resulteert in een soort volwassen baby of idioot. Het is uiteraard van groot belang om onszelf ervan te verzekeren dat dit niet het geval is.’ 

Het behoud van de hersenfunctie is
 het belangrijkste voor de cryonisten. ‘Het handigste is je eigen sterven te zien aankomen’, zegt Sturman. ‘Dan kun je van tevoren maatregelen nemen. Als cryonist zul je liever aan kanker doodgaan dan plotseling,
 door een hartaanval of een ongeluk.’ 

Overmeire, naast hem op de bank: ‘Onze grootste angst is dat de hersenen zouden beschadigen door Alzheimer of een tumor. Dat kun je niet laten repareren.’ 

Alles draait om het bewaren van de eigen identiteit en persoonlijkheid, van alle opgedane ervaringen en herinneringen – van de individuele geschiedenis van een mens, kortom. Sturman: ‘We willen geestelijk kunnen overleven.’ 

Om die reden is bijvoorbeeld het invriezen van alleen dna geen optie. Overmeire: ‘Als ik dat zou doen, krijg ik een kloon. Maar ik ben niet in een kloon van mijzelf geïnteresseerd. Ik wil het zélf zijn.’ 

Mind-uploading
Met de komst van Facebook, Twitter, blogs en e-mail blijft een groot deel van deze individuele geschiedenis tegenwoordig digitaal bewaard: afspraken, gedachten, contacten, ideeën en gesprekken, vrijwel alles. 

Een groot aantal vooruitstrevende cryonisten redeneert volgens De Wolf dat je in de toekomst helemaal niet meer hoeft te worden ingevroren. Immers, als je in het bezit bent van genetisch materiaal én een gedetailleerd digitaal account, waarom zou je dan op basis van die gegevens niet gewoon eenzelfde mens kunnen creëren door mind-uploading?

Maar zelfs onder cryonisten blijft dit kopiëren van de menselijke geest in een computer controversieel. Want in hoeverre blijf je dezelfde persoon? De Wolf: ‘Mind-uploadingwordt pas interessant met een gedetailleerde hersenscan, omdat het dan mogelijk is de ontbrekende details in te vullen die een persoonlijkheid uniek maken.’ 

Geloof in wetenschap
De volgende stap in de evolutie, noemt De Wolf het cryonisme. ‘Terwijl de evolutie tot nu toe een zaak was van natuurlijke selectie, hebben we nu een punt in de evolutie bereikt waarop we de controle over onze eigen leven in handen krijgen.’
 Wat cryonisten als Sturman, Overmeire en De Wolf bindt, is een ongebreideld geloof in de wetenschap. ‘Er bestaan redenen te geloven dat het in de toekomst lukt iemand weer tot leven te wekken’, zegt Sturman. 
            ‘Zo slaagt men er steeds beter in biologisch weefsel na bevriezing te laten overleven: sperma wordt sinds 1949 succesvol ingevroren en na ontdooiing gebruikt voor bevruchting. In 1984 werd de eerste baby geboren uit een bevruchte eicel die bevroren was geweest. En inmiddels zijn wetenschappers erin geslaagd een compleet orgaan na invriezing succesvol te transplanteren.’
 Toch bestaat er juist onder die wetenschappers veel scepsis over het cryonisme, zoals bij neurobioloog en hersenonderzoeker Dick Swaab. Als grootste probleem noemt hij kristalvorming en de daarbij behorende beschadiging van het weefsel. 

‘Het is inderdaad gelukt om kleine organismen weer te ontdooien, zoals kikkervisjes of sperma’, zegt Swaab. ‘Als je naar de wat grotere organismen gaat, blijkt dat onmogelijk. Dan wordt cryoprotectie toegepast, waardoor de chemie van de hersenen dusdanig wijzigt dat alle informatie in het brein verandert of verdwijnt.’ Mensen die vijf minuten na een hartstilstand weer tot leven waren gebracht, hielden een enorme beschadiging aan het brein over. 

Sturman en consorten laten zich er niet door uit het veld slaan. ‘Natuurlijk zit er een aspect van onzekerheid in. We weten bijvoorbeeld niet hoeveel schade de hersenen aankunnen voordat het onmogelijk wordt de identiteit van een persoon te reconstrueren.’ Maar, vindt Sturman, wetenschappers zoals Swaab nemen niet genoeg moeite zich te verdiepen in het cryonisme en conformeren zich te veel aan bestaande denkbeelden. Elke kans is beter dan niets, redeneren cryonisten. ‘Eerst koop je een lot voor de loterij, pas daarna kan je praten over de hoofdprijs’, zegt Overmeire. Die hoofdprijs is een sciencefictionbestaan waarin zij ‘na de futureshock een nieuwe wereld verkennen, mensen ontmoeten en reizen maken’. Sturman: ‘Je kunt op dat moment alles in je leven veranderen. Misschien werk ik dan nog als ict’er, als dat beroep nog bestaat. Ik vind het ook leuk te denken over wat de technologie ons in de toekomst kan bieden, bijvoorbeeld een computer die net zo intelligent is als de mens.’ Zoals veel cryonisten vinden ook Sturman en Overmeire het geen relevante vraag of die toekomstige wereld op hen zit te wachten. Overmeire: ‘Als het egoïstisch is om te willen leven, is iedereen egoïstisch. Iedereen gaat naar de arts om in leven te blijven, zelfs als je in de tachtig bent en kanker hebt.’ 

Zoals hij het ziet: ‘In de toekomst moeten we eerder rentmeester van de schepping zijn dan rentenieren. Daarom moeten we op zoek naar de juiste technologie om de aarde schoner en rendabel te maken, zodat we het leven kunnen voortzetten.’ 

Afgelopen
Over hun beweegredenen zijn ze helder. Overmeire ziet het cryonisme niet als een tweede kans of als een vlucht voor de dingen die hij in zijn huidige leven verkeerd heeft gedaan. ‘Dat is niet mijn motivatie. Het gaat mij om de onvermijdelijkheid van het ouder worden en de dood. Het cryonisme biedt een mogelijkheid deze dans te ontspringen.’ Sturman: ‘Vijftien jaar geleden overleed een vriend van mij. Daarvan is mij het onherroe- pelijke bijgebleven, de eindigheid. Als tegenwoordig een kennis of vriend overlijdt, denk ik: goh, wat zonde dat hij zich niet heeft laten invriezen.’ Arthur Polspoel, voormalig universitair docent aan de faculteit theologie van Tilburg en rouwbegeleider, ziet cryonisme als een nieuw geloof, waarbij de wetenschap een overwinning biedt op de dood. 

‘Het gaat over de vraag: kunnen wij ons verzoenen met de dood?’, zegt Polspoel. ‘In het verleden hadden mensen een veel sterker geloof in de hemel. Dat geloof werd gebruikt om je te verzoenen met de dood. Voor veel mensen is dat nu weggevallen. Het resultaat is dat we de dood moeilijk accepteren. Terwijl de mensen het leven vroeger namen zoals het kwam, wordt de dood nu gezien als oneerlijke spelbreker van de maakbaarheid.’ 

Volgens Polspoel dreigt het gevaar dat mensen commercieel worden uitgebuit in hun zucht de dood te ontspringen, omdat ze emotioneel zijn ten aanzien van hun sterfelijkheid. ‘Bij het cryonisme draait het om het in stand houden van wat je hebt. Dat kan heel makkelijk vercommercialiseerd worden.’ Terwijl onze sterfelijkheid vooral iets is dat het leven kleurt, ook al zijn we er niet dagelijks mee bezig. ‘Niemand zit te wachten op het lijden, maar het lijden is altijd de tegenpool van geluk.’ Ook Swaab ziet nog altijd een belangrijke rol voor de dood weggelegd. ‘De natuur heeft besloten dat het efficiënter is zo nu en dan een nieuw exemplaar te maken en het oude weg te gooien’, zegt Swaab. ‘Als je het lichaam gebruikt, beschadigen de cellen. Ik denk dat we moeten accepteren dat het eens is afgelopen.’ 

Intussen dromen Sturman, Overmeire en De Wolf verder van een leven zonder sterfelijkheid. ‘Ik zet in op ruimtekolonisatie’, zegt Overmeire. Zijn theorie: de mens is voorbestemd de aarde te verlaten en zich via mind- uploading en kolonisatie door de ruimte te verspreiden. ‘We moeten proberen de mensheid als geheel – in plaats van individueel – in stand te houden. We moeten verder, ook als de zon ooit ophoudt. Dat is waar het om draait.’ 

Sturman heeft nog geen duidelijk idee hoe de toekomst eruit moet zien. Als hij wordt ontdooid, met zijn ogen tegen het licht knippert en voorzichtig die nieuwe wereld inloopt, zal het eerste zijn dat hij zich afvraagt: ‘Is het 2100 of 2300? Leeft Overmeire nog? En wellicht, als ik kinderen krijg: leven die nog?’ 

Cryonisme
Cryonisme is afgeleid van cryobiologie: het bestuderen van organismen bij hele lage temperaturen. In Nederland is het invriezen en ontdooien van mensen wettelijk niet toegestaan, daarom moeten Nederlandse cryonisten zo snel mogelijk in gekoelde toestand naar Amerika worden overgebracht. Nadat een arts de dood heeft vastgesteld, wordt daarna meteen begonnen met de invriesprocedure. 

Het reanimeren van ingevroren mensen klinkt onwaarschijnlijk, maar de Noord- Amerikaanse houtkikker bijvoorbeeld doet van nature al iets dergelijks. De kikker brengt tijdens de winterslaap twee à drie maanden in gedeeltelijk bevroren toestand door, om in de lente te ontdooien en weer verder te leven. Het dier produceert een soort antivries, waardoor de vorming van ijskristallen die cellen kunnen beschadigen, wordt beperkt. 

Ook de mens is het inmiddels gelukt om kleine organismen in te vriezen en weer te ontdooien, zoals kikkervisjes en sperma. Cryonisten hopen dat met toekomstige nanotechnologie invriesschade kan worden hersteld. Nanotechnologie is het bewerken van materialen op heel kleine schaal, zoals die van cellen of zelfs moleculen. Cryonisten achten het denkbaar dat in de toekomst een zwerm van miljoenen kleine nanorobotjes in het lichaam wordt losgelaten die de schade repareren. 

Het cryonisme-instituut Alcor biedt ook de mogelijkheid tot vitrificatie, een procedure van ‘verglazing’, waarbij door gebruik van giftige anti-vriesmiddelen de schade aan de cellen minimaal is. Vitrificatie wordt beschouwd als de heilige graal van het cryonisme; er is misschien geen nanotechnologie nodig om mensen te ontvriezen. Sommige cryonisten kiezen ervoor om alleen hun hoofd te laten invriezen, de zogenaamde neuro-suspension – rechtopstaand wordt het hoofd bewaard in een ijzeren houder met twee schroeven door de schedel. Na ontdooiing zal bij het geconserveerde hoofd een nieuw lichaam worden ‘bijgemaakt’, zo geloven zij. De Dutch Cryonics Organisation zegt hierover: ‘Als de wetenschap zover is dat het mogelijk is het lichaam te ontvriezen en te repareren, zal het klonen van een heel nieuw lichaam waarschijnlijk relatief makkelijk zijn.’ 

Dit artikel is gepubliceerd in Volkskrant Magazine.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 03:07

Gezond kind, ziek gen.

Door dna-tests kun je meer te weten komen over erfelijke ziektes in de familie. Maar word je ook gelukkiger van die wetenschap? Wat als je je hele leven dacht dat je ziek zou worden, en je blijkt kerngezond? ‘In één klap ging mijn leven verder na mijn 40ste. Ik had opeens een toekomst.’ 

— TEKST RENSKE JONKMAN

‘JE MOET ER TOCH NIET AAN DENKEN dat die jongens hetzelfde overkomt?’Af en toe schiet het door Wouters hoofd wanneer hij zijn drie zonen observeert – goedgehumeurde jongens aan het begin van hun pubertijd: wie van hen maakt de meeste kans op een psychische ziekte? Waarom waren ze vanochtend niet hun bed uit te schop- pen, hoort dat gewoon bij hun leeftijd? Vertonen ze de laatste tijd geen vreemd gedrag? Zijn er misschien signalen die hem zijn ontgaan? 

De jongens hebben geen idee van de zorgen van hun vader. Vanavond hebben ze niet eens door dat hun vader bestáát, welnee, ze maken zich klaar voor een schoolfeest van het vwo – felgekleurde sneakers worden gestrikt, een hand door de halflange haren ge- haald, gewatteerde jacks haastig dichtgeritst, er moet nog snel ergens een Turkse pizza worden gegeten. Voor de jongste twee broers van 12 jaar oud (een twee-eiige tweeling) en de oudste van 14 is het hun eerste schoolfeest op de middelbare school. Gedachteloos wordt er gedag gezegd, en één voor één verdwijnen de drie broers naar buiten, de koude avond in. Vader Wouter (45, niet zijn echte naam), een energieke en welbespraakte voormalig beleidsmedewerker in Den Haag, is manisch depressief. Ook zijn moeder en zus kampen net als hij met periodes van ongekende energie (manie) en hevige somberte (depressie). Tegelijkertijd komt in de familie van zijn vrouw Dineke (45, evenmin haar eigen naam) schizofrenie voor: onlangs werd Dineke’s broer via een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen in een psychiatrische kliniek. Niet vreemd dus dat deze ouders zich vaker dan gemiddeld afvragen: hoe groot is de kans dat onze kinderen erfelijk zijn belast?  


‘’In één klap ging mijn leven verder na mijn 40ste. Ik had opeens een toekomst.”



Opgelucht

‘In het geval van manische depressiviteit of schizofrenie is er sprake van zogeheten multifactoriële overerving’, legt professor Christi van Asperen uit, verbonden als klinisch geneticus aan het Leids Universitair Medisch Centrum. ‘Een combinatie van afwijkende genen én omgevingsfactoren kan maken dat de ziekte aan de oppervlakte komt.’ Bij andere genetische ziekten, zoals bij borstkanker of de ziekte van Huntington (aandoening die bepaalde delen van de hersenen aantast), kan er een dominant gen in het spel zijn: in dat geval heeft ieder kind van de drager altijd 50 procent kans om de ziekte te krijgen. 

Het zijn onze genen die alles coderen in het menselijk lichaam: van de kleur van onze ogen, de structuur van onze haren tot de vorm van ons gezicht. De techniek en de snelheid waarmee het geheel van al die twintigduizend afzonderlijke genen – ons dna – in kaart wordt gebracht, is de laatste jaren enorm toegenomen. 

Jaarlijks worden er in Nederland honderdduizend dna-testen uitgevoerd. Tot nu toe zijn er ruim vijfduizend genetische ziektes bekend. Steeds vaker blijkt het te gaan om afwijkingen van het dna. ‘Ons dna is een soort kralenketting’, zegt Van Asperen. ‘Onder- hand kunnen we die ketting kraaltje voor kraaltje analyseren. Maar soms ontbreekt er een kraal.’ Wanneer zo’n ontbrekende kraal, een afwijkend gen, wordt gevonden dan heeft dat niet alleen grote consequenties voor de gendrager, maar ook voor de naaste familieleden die kans hebben om dezelfde ziekte te krijgen. 

Klinische genetici als Van Asperen houden zich vooral bezig met dna- diagnostiek gericht op duidelijke ziektebeelden, zoals de hersenziekte Huntington of borstkanker. Maar er zijn ook tal van commerciële bedrijfjes in het buitenland, zoals 23AndMe, waar je voor een paar honderd euro je gehele dna kunt laten testen. Via e-mail krijg je een risicoprofiel toegestuurd. Zo kan een man bijvoorbeeld te horen krijgen dat hij een grotere kans heeft prostaatkanker te ontwikkelen ten opzichte van een willekeurige man in de bevolking. 

Genetici als Van Asperen hebben hun vraagtekens bij dit soort tests, want: ‘Wat wil of kún je daarmee? Het gaat hier om een risicoverhoging. Moet je je op basis van zo’n uitslag ongerust maken?’ Niet iedereen die een verhoogd risico heeft, wordt immers daadwerkelijk ziek. 

Toch kun je ook bij de reguliere dna-test de vraag stellen: nu we meer kúnnen weten, wat levert die wetenschap ons op? Heeft het zin om te weten dat je drager bent van een erfelijke ziekte? Immers: ook als er een afwijkend gen in de familie zit, betekent dat niet automatisch dat elk lid ziek wordt. Maken we ons dan de rest van ons leven niet nodeloos bezorgd? Is de illusie dat je niet erfelijk belast bent in sommige gevallen niet veel heilzamer? 

Op tijd
Voordat Dineke en Wouter besloten aan kinderen te beginnen, spraken ze weleens met elkaar over het risico – want tja, wanneer zowel schizofrenie als manische depressiviteit in je familie voorkomt, wat betekenen die twee dan eigenlijk bovenop elkaar? ‘We wilden graag weten in hoeverre onze kinderen erfelijk belast zouden zijn, maar navraag leverde niks op,’ zegt Dineke. ‘Ondanks het gebrek aan cijfers namen we het risico.’ Pas vier jaar later kon een psychiater vertellen dat hun kinderen 4 procent kans hadden op schizofrenie, in plaats van de gangbare 1 procent, hoewel dat cijfer ook nu nog onzeker is. 

Sinds enkele jaren nemen de jongens deel aan het BRIDGE-onderzoek, opgezet door dr. Manon Hillegers, kinder- en jeugdpsychiater in het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Tijdens deze studie worden kinderen van ouders waarbij er manische depressiviteit en schizofrenie in de familie voorkomt over een periode van tien jaar onderzocht. Er wordt bloed afgenomen, MRI-scans gemaakt, en gesprekken gevoerd over levensbepalende gebeurtenissen, met als doel om erachter te komen door welke factoren deze psychische ziektes ontstaan en, misschien nog wel belangrijker, wat je kunt doen om dat te voorkomen. Daarnaast wordt er door de polikliniek zorg geboden voor de families. Inmiddels blijkt dat alle drie de broers hoogbegaafd zijn. ‘Een bovenmatige intelligentie komt ook vaak voor bij manische depressiviteit en schizofrenie,’ voegt Dineke er vertwijfeld aan toe. 

Dineke en Wouter willen graag weten of hun kinderen erfelijk zijn belast. ‘Het is goed er op tijd bij te zijn,’ zegt Wouter, ‘zodat we snel kunnen ingrijpen en maatregelen kunnen nemen.’ Want hoewel hij zijn ziekte met medicatie en een strak leefpatroon (op tijd naar bed, sporten, gezond eten) redelijk onder controle kan houden, weet hij maar al te goed wat het is om patiënt te zijn. ‘Er zijn wel eens periodes in mijn leven geweest dat ik dacht: ik wil niet meer leven. Het is mooi geweest, als ik me zó door mijn dag moet slepen, dan maar niet. Dat zou de jongens dus ook kunnen overkomen.’ 

Schuldgevoel

De verwachting is dat dna-onderzoek de komende jaren goedkoper wordt, en dat ook een verwijzing via een specialist niet altijd noodzakelijk is. Klinisch genetici ontwikkelen op dit moment ethische richtlijnen voor dit onderzoek. Vooralsnog, menen ze, dat commerciële onderzoeken niet erg betrouwbaar zijn en dat het bij een negatieve uitslag vaak ontbreekt aan goede medische begeleiding. 

Van Asperen: ‘Natuurlijk is het belastend als een erfelijke ziekte in de familie voorkomt, maar we kunnen de familiegeschiedenis niet meer onder tafel vegen – vaak weten mensen ook zonder dna-onderzoek wanneer een ziekte erfelijk is. Wat patiënten wel heel moeilijk vinden is hoé ze het hun kinderen moeten vertellen wanneer die drager van een erfelijk gen blijken te zijn; vaak bestaat er een sterk schuldgevoel.’ 

De winst van gericht dna-onderzoek is volgens Van Asperen dat onze kennis over sommige genetische ziekten toeneemt – we weten meer over de ontstaanswijze en kunnen op die manier rekenen op een gerichte behandeling. Maar ook het onderscheiden van dragers en niet-dragers van een erfelijk gen waardoor de helft van de mensen gerustgesteld kan worden, ziet zij als een voordeel. Van Asperen hoort het geregeld in haar spreekkamer; patiënten die niet blij zijn met de wetenschap dat ze erfelijk zijn belast, maar opgelucht dat ze in elk geval nog een keuze hebben om extra controles te ondergaan of andere maatregelen te nemen. 

Positieve uitslag

Een erfelijk ziekte betekent een zware belasting voor alle familieleden. Maar ook wie jarenlang heeft geleefd met de vrees dat hij de volgende zal zijn die
 de ziekte krijgt, kan geheel ontregeld raken als hij te horen krijgt dat hij de erfelijke genafwijking níét heeft, zoals
 in het geval van de ongeneeslijke ziekte van Huntington waarbij delen van de hersenen worden aangetast. Van jongs af aan ging Jacqueline Sonneveld (42) er vanuit dat ze 50 procent kans had om dezelfde lijdensweg als haar inmiddels overleden vader en zus door te maken: vanaf haar 30ste zou ze haar ledematen ongecontroleerd gaan bewegen, daarna verstandelijk achteruit gaan en verlamd raken, met ruim tien jaar later de dood tot gevolg. Tot ze op haar 24ste hoorde dat ze géén drager was van het dominante Huntington-gen. 

‘In één klap ging mijn leven verder na mijn 40ste. Ik had opeens een toekomst.’ zegt Jacqueline. ‘Mijn wereld werd plotseling heel groot terwijl ik alleen maar dacht: kan ik dat wel? Mag ik dat wel? En: hoe dan?’ Jacqueline is niet de enige die na een positieve uitslag ontregeld raakte: uit onderzoek van het Steunpunt van Huntington blijkt dat een meerderheid van de patiënten met een gunstige uitslag het moeilijk vindt een nieuwe invulling te geven aan de toekomst. ‘Voor mij was het veiliger om in die afgebakende ruimte van de beperkte tijd te blijven hangen, waarin alles in mijn leven klopte, behalve de toekomst.’ Toch verwachtten de mensen om haar heen dat ze na de positieve uitslag een ommezwaai zou maken – dat ze vanaf nu wél een relatie zou aangaan, dat ze wél die andere baan zou zoeken. ‘Ik was toch niet ziek, zeiden ze, dus waarom maakte ik nou zo veel zorgen? Ik ging in therapie bij het Steunpunt voor Huntington, maar niemand mocht dat weten. Ik vond het echt een afgang voor mijzelf.’ 

In Nederland lijden circa 1.400 mensen aan de ziekte van Huntington. Naar schatting zijn er daarnaast vier- tot tienduizend mensen die het risico lopen de ziekte te krijgen. Het Huntington-gen werd in 1993 gevonden, waardoor het mogelijk werd met behulp van dna-onderzoek de diagnose met zekerheid te stellen. Hoewel de genetische kennis over deze ziekte enorm is gegroeid, is de juiste medische behandeling in veel gevallen nog altijd niet gevonden. Misschien dat daarom maar 1 op de 10 mogelijke gendragers vraagt om een voorspellend onderzoek. Jacqueline: ‘Aan de ene kant is er veel kennis over dit gen, maar aan de andere kant kan er nog maar weinig met die kennis worden gedaan. Daarom kiezen mensen bij wie de ziekte in de familie voorkomt er liever voor om níet te weten dat ze ziek zijn, zodat ze nog een beetje onbezonnen kunnen leven.’ 

Die jarenlange onzekerheid of ze erfelijk was belast bleek uiteindelijk doorslaggevend om zich te laten testen. Maar pas na nu, na haar 40ste verjaardag – het moment waarvan ze altijd had gedacht dat ze allang ziek zou zijn geworden – verdween de laatste onzekerheid. Voor die tijd bleef Huntington altijd een onderdeel van haar leven. Hoe vaak had ze haar eigen voorland niet voorbij zien komen – haar vader die zwaar verlamd en psychotisch naar een inrichting werd overgeplaatst, haar zus die op het laatst nog maar veertig kilo woog? ‘Je beseft terdege dat het dezelfde weg is die jij ook kunt bewandelen. En al die jaren heb ik zeker geweten dat ik het ook zou krijgen. Want waarom zou het gen nou juist mij overslaan, waarom mocht ik wél gezond blijven? 


Hoewel een geneesmiddel voor Huntington nog altijd niet is gevonden, bestaan voor andere genetische aandoeningen meer medische mogelijkheden. Maar ook al bestaan er gerichte therapieën, zelfs dán nog kan de wetenschap van het dragen van zo’n erfelijk gen belastend zijn. Het vrijkomen van erfelijke informatie kan volgens klinisch geneticus Van Asperen bijvoorbeeld problemen geven bij een jong persoon die een levensverzekering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering wil afsluiten: erfelijk belaste patiënten moeten een hogere premie betalen. Van Asperen: ‘Dat is weleens triest – zeker als deze patiënten onder een goede controle staan of kiezen voor een preventieve operatie. Iemand heeft dan bijvoorbeeld net zo veel risico op borstkanker – of soms zelfs nóg minder – ten opzichte van de rest van de bevolking.’ Zo liet Evelijn (25) beide borsten preventief amputeren door middel van een borstbesparende operatie toen ze erachter kwam dat ze – net als haar moeder en twee oudere zussen – drager was van een mutatie in het erfelijk borstkanker-gen. Evelijn was 11 jaar oud toen haar moeder overleed aan eierstokkanker. Alle drie de dochters hadden 50 procent kans op het borstkanker-gen. Haar oudste zus liet zich al op haar 21ste testen, de middelste ‘vond het een beetje eng’. Evelijn: ‘Ze dacht: als ik het niet test, dan bestaat het tenminste ook niet.’ Toch werd juist bij die middelste zus vier jaar geleden een knobbeltje in haar borst gevonden, inclusief uitzaaiingen, en moest ze halsoverkop haar borsten laten amputeren – ook zij bleek drager van het borstkanker-gen. 

Komt een vrouw bij de dokter

Voordat Evelijn besloot zich op haar 23ste te laten testen, leek het haar beter om eerst samen met haar vriend een huis te kopen. ‘Daarvoor moest ik natuurlijk een levensverzekering afsluiten, maar ik had gehoord dat ze nog weleens heel moeilijk kunnen doen als je erfelijk bent belast. Idioot natuurlijk, want op die manier word je dubbel gestraft.’ Erfelijke informatie kan inderdaad problemen geven: bij het afsluiten van een levensverzekering boven de twee ton en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen hoger dan 32 duizend euro ben je verplicht antwoord te geven of er een erfelijke aan- doening in de familie voorkomt. Meteen na de koop liet Evelijn zich op het gen testen, en net als haar zussen en moeder bleek zij drager te zijn. In de jaren voor de test wilde ze haar borsten nooit laten weghalen – ‘Ik heb cup D.’ En ook haar vriend had zo zijn twijfels, geeft ze eerlijk toe. ‘Mijn vriend is echt een borstenman, als hij borsten op televisie ziet dan zie je zijn ogen al gáán.’ Maar nadat ze samen de film Komt een vrouw bij de dokter hadden bekeken kwamen ze tot de conclusie dat zo’n amputatie toch maar moest gebeuren. Of zoals haar vriend zei: ‘Ik heb je liever met wat minder mooie borsten dan dat ik je moet missen als je 35 bent.’ 

Zorgen

Uiteraard had Evelijn liever het gen niet gehad, maar tegelijkertijd noemt ze het een voorrecht dat ze nu eindelijk wíst dat ze drager was van het gen – zij kon er iets aan laten doen. Evelijn: ‘Als ik het niet had geweten dan had ik over tien jaar een heel mooi ge- zinnetje gehad en was ik misschien kort daarna overleden.’ Want een gezin wil ze, het liefst twee kinderen, en ze heeft er alle vertrouwen in dat de medische wereld tegen de tijd dat haar kinderen volwassen zijn een oplossing heeft gevonden tegen kanker. Embryoselectie (waarbij alleen een embryo zonder erfelijke afwijking in de baarmoeder wordt geplaatst) ziet ze niet zitten: ‘Dan moet je het traject in van hormonen slikken, daar heb ik absoluut geen zin in. Er zijn ook mensen met hartaandoeningen die een grote kans hebben dat aan hun kinderen door te geven. Gaan zij ook over tot embryoselectie? Trouwens, wie kan mij garanderen dat mijn kinderen überhaupt gezond zijn?’ 

Vooralsnog hebben de ouders Dineke en Wouter goede hoop dat hun vier jongens gezond zijn, maar desondanks houden ze de kinderen de komende jaren goed in de gaten. Door vroege signalering van symptomen van schizofrenie of manische depressiviteit, en snelle toepassing van medicatie, kan er volgens hen een hoop leed in de toekomst worden voorkomen. Dineke: ‘We praten daar ook vaak over met onze kinderen, proberen daar heel open in te zijn. Bijvoorbeeld door ze iets te leren over de effecten van drugs en alcohol en dat zíj daar misschien gevoeliger voor zijn dan andere kinderen van hun leeftijd.’ Wouter: ‘Ik vind het moeilijk hoor. Als je 12 bent dan moet je natuurlijk niet te veel met dit soort zaken bezig zijn. Ik wil de kinderen niet in de nek lopen hijgen met goede bedoelingen.’ Ook over zijn eigen depressiviteit en zelfmoordgedachten praat hij liever niet met de kinderen. ‘Waar ik veel moeite mee heb, is dat zíj zich dan zorgen gaan maken over mij,’ zegt Wouter. ‘Zoals de jongste, die een tijd geleden bezorgd aan me vroeg: ‘Heb je wel goed geslapen?’ We moeten de rollen niet gaan omdraaien.’ Terwijl Dineke zich verheugt op de pubertijd van de jongens, heeft Wouter daar iets meer moeite mee: ‘Natuurlijk heeft ook deze leeftijd zo zijn leuke kanten, maar verheugen? Ik leef liever met de dag dan dat ik een paar jaar vooruit kijk.’ 

 

DNA-onderzoek: nu en in de toekomst
Ieder mens heeft ongeveer twintigduizend genen die zijn gelegen op het DNA.
Steeds meer erfelijke ziektes blijken te worden veroorzaakt door een afwijkend gen. Zo’n genzit in alle cellen van het lichaam, dus ook in de eicel en de zaadcel van de ouders en wordt op die manier doorgegeven aan een volgende generatie. Met het huidige DNA-onderzoek worden dragers en niet-dragers van een bepaald gen geïdentificeerd. Een bezoek aan een klinisch geneticus vindt pas plaats na verwijzing van huisarts of specialist nadat is vastgesteld dat er mogelijk een erfelijke ziekte in de familie voorkomt. Ouders met een kinderwens kunnen gebruik maken van preconceptiezorg: er wordt dan gekeken welke ziektes er in de familie voorkomen zodat er een gerichte DNA-test kan worden aangeboden. Op basis hiervan kan embryoselectie of prenatale diagnostiek (onderzoek tijdens de zwangerschap) worden voorgesteld. Nederland kent negen klinisch genetische centra  waar onderzoek wordt gedaan naar DNA afwijkingen, elk jaar komen er zo’n acht tot tien nieuwe medisch specialisten bij. 
Terwijl het DNA-onderzoek zich nu nog beperkt tot het aflezen van de genetische code, zal in de toekomst de nadruk komen te liggen op de functie van de genen. Medicijngebruik kan dan bijvoorbeeld worden aangepast aan de specifieke DNA-volgorde van ieder mens. Hierdoor worden behandelingen verbeterd.

Dit artikel is gepubliceerd in Volkskrant Magazine.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 02:03

April 1, 2021

ík heb talent!

AANSTAANDE VRIJDAG 23 MAART IS DE FINALE VAN THE VOICE KIDSNA TALENTENSHOWSVOOR VOLWASSENEN, heeft de televisie ook kinderen ontdekt als publiekstrekkers. Drie virtuoze talenten en hun tomeloze ambities: een eigen restaurant, een carrière als danser en een schrijfster van bestsellers. ‘Ik wil eigenlijk dat de hele wereld mij kent.’  

— TEKST RENSKE JONKMAN

Het gerecht is goed gekozen: linzensoep met munt en toast. Niet te zwaar op de maag, zonder vis of vlees en het laat nog genoeg ruimte over voor een hoofd- en nagerecht. Hierover is nagedacht. Terwijl Suna Akin in haar witte short naar achteren verdwijnt, buigen juryleden Peter Lute en Alain Caron zich bedachtzaam over het bord, inspecteren de textuur van het gerecht, lepelen er wat door, kijken nog eens goed, nemen de geur in zich op. Ten slotte slurpen ze voorzichtig van de soep.‘Ik zie in elk geval dat het servies mooi is gekozen’, zegt Lute. Caron beaamt dit, maar vraagt: ‘Hoe is de smaak?’ Lute: ‘Ze heeft precies het midden gevonden; niet dat je de lepel er rechtop in kan zetten maar ook niet dat het te dun is. Die smaak, die linzen komen enórm naar voren.’ Lute neemt nog een hap van de toast. ‘Ik vind het mooi gemaakt. Als je dit ziet, denk je: dit is soep.’  

De Suna die ‘precies het midden’ wist te vinden voor haar soep, is geen ervaren topkok, maar de 12-jarige winnares van het Net5-programma Junior MasterChef. Het programma is een van de vele talentenjachten voor kinderen op televisie. Waar het in de jaren zestig tot tachtig bleef bij shows als De Nieuwe Oogst enDe Mini-playbackshow, zagen we de afgelopen tijd naast Junior MasterChef ook The Voice Kids en Holland’s Got Talent. Binnenkort komt daar Junior Dance bij.  

‘Je ziet dat de vermaakindustrie heeft ontdekt dat het goed werkt wanneer je kinderen op de plaats van de volwassenen zet’, zegt pedagoog Stijn Sieckelinck. ‘Het heeft een middeleeuws tintje, ze worden als minivolwassenen in die arena gezet. Dat heeft een grote invloed op de jeugd van dit land. Of het nu gaat over dansen, zingen of koken, het speelt enorm onder kinderen.’ 

‘Ik wil beroemd worden met koken, zoals Nigella Lawson’ 

Schrijver Robert Vuijsje, die zich voor zijn nieuwe boek Beste vriend verdiepte in de bekendheidscultus, heeft wel een vermoeden waar die drang naar roem vandaan komt: ‘Het viel mij op dat roem de nieuwe religie is. Vroeger had je rangen en standen, daarna kon je status verwerven door middel van geld, nu draait alles om bekendheid. Het doet er niet toe waarmee of waarvan.’ 

De discussie over deze talentenshows neemt soms felle vormen aan. Zijn het programma’s die kinderdromen hard uiteen doen spatten of is deelname slechts een mooie springplank voor kinderen die al op jonge leeftijd een succesvolle carrière nastreven? 

‘Talentenjachten zijn van alle tijden’, zegt Sieckelinck. ‘Jongeren die in een bandje spelen en in de kroeg tegen anderen strijden om de beste van het dorp of van de regio te worden. Het is op zich geen probleem om kinderen in zo’n concours te brengen.’ Nieuw is, volgens de pedagoog, dat kinderen opgroeien in een wereld waarin roem wordt voorgesteld als iets wat voor iedereen bereikbaar is. ‘Onze samenleving is erg op de toe- komst gericht: wat wil je worden, waar ligt je talent? Die vraag neemt een centrale rol in. Door de media-industrie wordt de suggestie gewekt dat je uit het niets een soort Lady Gaga kunt worden. Iemand die goed kan dansen of zingen is prachtig, maar er ontstaat een probleem op het moment dat het element van die roem erbij komt, dat het niet langer om het spel gaat. Vooral jonge kinderen moeten kunnen spelen om het spel zelf.’ Sieckelinck vindt dat we voorzichtig moeten zijn als het gaat om jeugdige toekomstdromen en verlangens. ‘Als opvoeder moet je van goede huize komen om een kind duidelijk te maken dat roem niet alles is. Wat zijn de gevolgen voor ouders en docenten op school, die al worstelen met de vraag hoe ze nog een beetje gezag kunnen houden over kinderen? Vervolgens komen deze kinderen ook nog eens in een programma terecht waarin ze volop in de schijnwerpers staan. Ga er dan nog maar een keer tegenin. Hoewel we vaak denken dat kinderen gepusht worden door hun ouders, zijn het juist de kinderen zélf die worden beïnvloed door dit soort programma’s.’  

Suna Akin (12), Oostzaan, winnares Junior MasterChef

‘Ik heb me gewoon aangemeld’, zegt Suna, zittend aan de grote tafel in de keuken waarin ze zo vaak mogelijk kookt. ‘Ik had de Australische versie van Junior MasterChef gezien en mijzelf beloofd dat als er een Nederlandse versie zou komen, ik mee zou doen.’ Dus toen ze die oproep op tv voorbij zag komen – ‘Als jij vindt dat je goed kunt koken, doe dan mee met Junior MasterChef!’ – dacht ze gelijk: oké. Haar vader heeft haar geholpen met de aanmelding, haar moeder wilde liever niet dat ze meedeed. ‘Ze was bang dat als ik niet zou winnen, ik erg teleurgesteld zou zijn en mijn hele leven niet meer zou willen koken.’ 

Maar Suna won. ‘Ik was zo blij dat ik moest huilen, zoals je wel vaker ziet in dat soort programma’s’, zegt ze. ‘Die titel kan ik goed gebruiken voor mijn carrière. Ik deed mee om te winnen. Niet dat ik nooit iets gewonnen heb, hoor. Het winnen van een talentenjacht op school boeit mij niet. Dan kent nog niemand je. Ik wil niet beroemd worden met zingen en ook niet met acteren of dansen. Ik wil beroemd worden met koken, zoals Nigella Lawson, Gordon Ramsay of Jamie Oliver. Eten is mijn passie.’ 

Een jaar of 4 moet ze zijn geweest toen ze met haar Turkse tante meeging naar de markt, om daar de koppen van de ongeleerde vissen te bekijken, een stuk meloen of ananas op versheid mocht controleren, de rauwe stukken vlees door haar handen voelde glijden. Het echte koken heeft ze van haar vader geleerd, die het weer van zíjn moeder leerde. Als ze samen koken, is Suna de baas. Dan zegt ze: ‘Nee, je moet het zó snijden. En nee, je mag er geen extra zout bij doen.’


Na de finale plaatsten een aantal kijkers kritische berichten over Suna op internetfora. ‘Onbekende mensen zeiden dat ik het lievelingetje was van dat Franse jurylid Alain Caron. Daar werd ik zo boos om dat ik gelijk heb gereageerd en een reactie heb geplaatst.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Ik kan er niet zo goed mee omgaan.’ Wanneer de gerechten tijdens de uitzending mislukten vond ze dat ook moeilijk; ze kon nog wel eens blijven mopperen en piekeren – soms probeerde ze het wel vijf of tien keer opnieuw. Misschien was het daarom niet altijd even gezellig met de andere kandidaten van Junior MasterChef. ‘Tijdens de finale merkte ik dat we toch elkaars concurrenten zijn. Ik wil vooral zelf een goede carrière. O, dat klinkt wel erg egoïstisch hè?’ Een teleurstelling was het voor Suna dat op haar school geen groot feest werd georganiseerd nadat bekend was geworden dat zij de winnares was; de schoolleiding wilde er niet te veel aandacht aan schenken, zodat Suna zich weer op haar schoolwerk kon concentreren. ‘Er was slechts één iemand die zei: ‘Leuk dat je hebt gewonnen.’ Terwijl ik me heel anders voelde dan de andere kinderen.’ Dit is haar droom: een eigen televisieshow waarvoor ze de hele wereld rondreist en overal rare dingen proeft. Ze is, in haar droom, inmiddels 18, dat is makkelijker, want dan heeft ze al haar rijbewijs. Een andere winnaar van Junior MasterChef gaat ook mee, als tweede presentator. Haar ouders moeten mee. Haar zusjes moeten mee. Op alle plekken waar ze zijn geweest plakken ze een sticker met een afbeelding van hun hoofd, bijvoorbeeld in Afrika. De cameraploeg volgt haar overal. ‘Ik wil eigenlijk dat de hele wereld mij kent,’ zegt Suna. ‘Na mijn reis heb ik zo veel over eten geleerd dat ik mijn eigen restaurant kan beginnen, net als El Bulli, het beste restaurant van de wereld. Ik wil ook een Michelinster.’ 

Leslie de Koning (13), Hoofddorp, heeft net de eerste voorronde van Junior Dance gehaald. 

‘Is dit niet wat voor jou? Je ziet eruit als een danser’, zei de danslerares van zijn broertje toen Leslie een paar jaar geleden zijn training bezocht. Het leek hem eigenlijk wel ‘vet’, vooral door de wedstrijden, het competitieve element, de uitdaging. ‘Ik had een proefles genomen om te kijken hoe ik het vond. Al snel had ik mijn eerste optreden. Ik ging door naar de selectie en gaf shows in de theaterzaal bij ons hier in de stad.’ 

Leslie richt zich voornamelijk op urban, hoewel hij ook traint voor jazz en show, ‘omdat je daar later meer aan hebt’. Op zijn 12de deed hij voor het eerst mee met het WK, waar hij op de negende plaats eindigde. Zijn optreden in de voorronde van Junior Dance duurde één minuut en zestien seconden, het nummer bestond uit een remix van hiphop en urban. De juryleden waren Nicolas ‘Shaker’ Singer, Ingrid Jansen, Alessandro Pierotti en Natalie La Rose. Leslie: ‘Shaker is een van mijn favorieten omdat hij ook hiphopchoreograaf is. Ze gaven vrij goed commentaar. Toen ik begon met dansen zaten ze al van ‘wow, dit is goed’ en Shaker deed zijn petje af. Ik vond het heel vet om mijn ding te laten zien aan mensen die écht bekend zijn met dansen. Mijn grootste nachtmerrie was dat er iets fout zou gaan, dat ik bijvoorbeeld mijn enkel zou verzwikken. 

‘Ik wist dat ik een professioneel danser wilde worden door de programma’s die ik op tv heb gezien, zoals So You Think You Can Dance en Sunday Night Fever.’ Tijdens het kijken naar die laatste danstalenten-show zei zijn moeder tegen Leslie en zijn broertje: ‘Ik zou het zo leuk vinden als jullie daar later ook op het podium staan.’ Leslie: ‘Toen dacht ik: ja, dat lijkt me ook wel leuk.’ 

Professioneel danser worden betekent ook: veel trainen. Sinds Leslie weet dat hij verder wil met dansen traint hij vier keer in de week, de uren dat hij thuis danst nog niet eens meegerekend. Hij zit in de tweede klas van het vwo en heeft eigenlijk ‘best veel huiswerk’. Als hij thuiskomt van school wil hij het liefst even rusten, om daarna te dansen in zijn slaapkamer, een beetje freestyle, gewoon dansen wat er in hem opkomt. ‘Mijn leven is heel anders dan dat van mijn vrienden. Ik heb niet altijd zin om te trainen, dan heb ik mijn dag niet. Vooral bij jazz heb ik weleens geen zin, maar ja, daar zit ik wel in de selectie. Eigenlijk ben ik wel verplicht om daar naartoe te gaan. Mijn ouders betalen er natuurlijk ook geld voor.’ Thuis danst hij vooral omdat hij het leuk vindt, op de training danst hij om beter te worden. ‘Met wedstrijden zeggen mijn trainers soms dat ik dingen anders of beter moet doen. Dan denk ik: is het nu niet goed dan? Daar word ik toch een beetje onzeker van. Omdat ik vaak als eerste eindig zijn de verwachtingen hoog en dan moet ik telkens mijn best doen om wéér eerste te worden. Dan is het extra balen als ik tweede of derde ben. Ik vind het niet erg om ook een keer vierde te worden, dan ben je tenminste een beetje relaxed – het kan toch niet slechter.’ Terwijl hij zichzelf voor het trainen nog weleens moet motiveren, is dat bij de wedstrijden niet het geval. ‘Ik hou van wedstrijden, dat het publiek mij goed vindt. Dat mensen denken ‘woohoo, hij is goed!’ Dan ben ik ook trots op mijzelf. Zonder al die andere mensen kan ik toch niet echt zeggen dat ik goed ben?’ 

Tijgerlelie Wijnhard (13), Amsterdam, bracht vorig jaar haar debuutroman uit.

Het leek me gewoon geweldig om zelf een boek uit te geven en je eigen naam erop te zien staan’, zegt Tijgerlelie. ‘Natuurlijk hoopte ik dat het in een winkel zou komen te liggen. Dat heel Nederland het zou gaan lezen. Of dat het twaalf keer zou worden ver- taald.’ Het Echte Meidenboek is weliswaar haar eerste boek, maar verhalen schrijven doet ze al sinds haar 6de; altijd heeft ze erover gedroomd om schrijfster te worden. Met het winnen van een zilveren en gouden ‘Griffel’ voor kinderen in groep zes en zeven van haar basisschool kreeg ze de smaak te pakken. Niet lang daarna begon ze aan een echt boek. ‘Ik heb het altijd leuk gevonden om te schrijven. Griezelverhalen, fantasieverhalen. Met schrijven leer je een personage kennen en tegelijkertijd kun je ook bedenken: wat moet er nu gebeuren? Wat voor problemen zou mijn personage tegenkomen?’ 

Ze had geen talentenshow nodig om haar gewenste publiek te bereiken: voor de publicatie van Het Echte Meidenboek maakte ze gebruik van nieuwe media. Zonder dat haar moeder ervan wist ging ze op internet op zoek naar een uitgeverij die haar een eigen boek kon geven, via printing on demand. Uiteindelijk verscheen haar boek in april 2011. ‘Dit is geen boek dat je wil missen!’, staat op de achterflap. Tijgerlelie maakte reclame voor haar boek door brieven naar bibliotheken en scholen te sturen en erover te schrijven op Facebook en Twitter. ‘Dan plaatste ik een berichtje als: “Ben je op zoek naar een boek voor jezelf of je buurmeisje? Misschien is dit een boek voor jou”, met de link eronder.’ 

Na school ging ze direct naar huis om haar boek te schrijven. Ze wijst naar het houten bureautje in de woonkamer waar ze elke dag wel een uur of twee zat te werken, temidden van de drukte van het gezin. ‘Als ik net lekker bezig was, wilde mijn broer zijn e-mail checken. Mijn ouders stoorden zich soms aan mijn getik op het toetsenbord als ze een film aan het kijken waren.’ Lastig was het ook als ze correcties moest doorvoeren die ze kreeg doorgestuurd van de uitgeverij, daar vond ze niks aan. ‘Ik had vaak een deadline en als ik het uitstelde dan moest ik daarna nóg harder doorwerken. Terwijl ik dan liever iets leuks met mijn vriendinnen wilde doen. Maar dan dacht ik bij mezelf: ik móét dit doen, want dit is wat ik echt wil. Ik wil mezelf blijven verbeteren zodat ik later misschien doorbreek.’ 

Een paar weken terug is Tijgerlelie begonnen met haar tweede boek. Behoorlijk druk, want ze zit ook nog in de brugklas van het vwo aan het Geert Groote College, een Vrije School in Amsterdam. ‘Veel mensen op mijn school proberen te ontdekken waar hun talent ligt en jagen hun dromen na. Ze spelen bijvoorbeeld gitaar of zingen, iedereen is creatief. Ze hebben allemaal wel een idee van wat ze in de toekomst willen doen.’ Voor Tijgerlelie is het vooral belangrijk dat je een verhaal hebt bij wat je doet. Talentenjachten vindt ze daarom wat oppervlakkig. ‘Ik wil beroemd worden omdat ik iets écht goed kan, zoals schrijven. Ik wil niet zomaar een boekje in de boekenkast zijn, maar uníek, zodat mensen mij interessanter vinden. Met mijn boek leren ze mij ook een beetje kennen.’ Ze kijkt bedachtzaam voor zich uit. ‘Ja, ik zou wel teleurgesteld zijn als ik niet uniek ben.’ 

 

Dit artikel is gepubliceerd in Volkskrant Magazine. [image error]
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 01, 2021 01:55

March 30, 2021

Twitteratuur

 

Literatuur in 140 tekens. Noem het poëzie, neo-proza of gewoon TwitterVERNIEUWEND blijft het. Maar is het ook goed? 

— tekst renske jonkman 


Elke avond om acht uur Amerikaanse tijd kwamen de tweets van schrijver en Pulitzer Prize-winnaar Jennifer Egan online. In tien dagen en in zestig tweets schreef zij het verhaal Black Box. Speciaal met Twitter in het achterhoofd werkte Egan aan haar futuristische verhaal over een spion: ‘Vanwege de intimiteit als je mensen via hun telefoon bereikt, maar ook door de poëzie die ontstaat als je niet meer dan 140 tekens tot je beschikking hebt.’ Egan is een goed voorbeeld van een auteur die niet langer gelooft dat literatuur ophoudt bij het papieren boek. Hoewel sommigen nog altijd menen dat de literaire wereld niet meer is dan een antiquariaat van stoffige boekomslagen, bestaat daarbuíten een wereld waar schrijvers experimenteren met nieuwe vertelvormen, of onalledaagse podia beklimmen. 


Is het bijvoorbeeld mogelijk om de bestaande wereldliteratuur samen te vatten in 140 tekens? Die vraag stelden Alexander Acimen en Emmett Rensin zichzelf, twee destijds 19-jarige studenten aan de universiteit van Chicago. Ze slaagden in het onmogelijke: meesterwerken samenvatten in zo’n twintig tweets per boek, vol met hedendaagse turbotaal en tweetkreten als WTF, LOL en OMG. Uitgeverij Penguin bundelde de mini-meesterwerkjes in Twitterature (2009). 

Net zo gewaagd is @shitmydadsays – het twitter-account van de Amerikaanse auteur Justin Halpern die op 28-jarige leeftijd noodgedwongen bij zijn ouders moest gaan wonen en besloot, om zijn ergernis in productieve banen te leiden, het reactionaire, maar onbedoeld vaak komisch filosofische gemopper van zijn vader op Twitter te zetten. Al snel verzamelde Halpern duizenden volgers en verscheen er een boek dat is gebaseerd op de beste quotes van Shit my dad says, gevolgd door een komedieserie over de familie Halpern.
            Shit my dad saysis hét succesverhaal van een schrijver die experimenteert met de mogelijkheden van Twitter. In Nederland was het Hanna Bervoets die als eerste Nederlandse schrijfster social media gebruikte om een fictief personage tot leven te wekken: Flora Vos. Het romanpersonage uit Bervoets debuutroman Of hoe waaromsloot honderden vriendschappen via de sociale netwerken, plaatste filmpjes online en werd door haar volgers zelfs uitgenodigd voor feestjes. 

Weg mythe
In plaats van zich te verschui-len achter een fictief personage, bewegen zich ook schrijvers op Twitter die het liever gebruiken om zélf op de voorgrond te treden. Chuck Palahniuk, Bret Easton Ellis, maar ook populaire Neder-landse auteurs als Ronald Giphart of James Worthy gunnen de lezer dagelijks een kijkje achter de schermen of houden die op de hoogte van een nieuw te verschijnen boek. Zo twitterde Worthy: ‘Nou jongens. Zwarte Sylvester is af. Helemaal af. Ik ben de gelukkigste gemiddeld geschapen man op deze aardbol. Verkrijgbaar vanaf 27 mei’. Het is de vraag of dergelijke tweets uiteindelijk een waardevolle toevoeging zijn, of juist de geheimzinnigheid en mythevorming rond de schrijver uiteen doen spatten. 

Schrijfster Maartje Wortel houdt het op het laatste (‘Twitter maakt het heel goed mogelijk om jonge vitale mensen in 140 tekens in oude bemoeizieke zeikerds te veranderen’), en de jonge schrijver Daan Heerma van Voss verklaarde Twitter zelfs de oorlog. Om literaire redenen wilde hij Twitter ‘stuk maken’. Hij knipte als protest zijn nieuwe roman Zonder tijd te verliezen in fragmenten van 140 tekens en plaatst ze één voor één op Twitter. Een vernieling van zijn eigen werk om zijn punt te maken. Ook de Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen is niet zuinig met kritiek: ‘Twitter is het ultieme onverantwoorde medium’. Hij ziet het als ‘een privégalerij vol flatteuze spiegels.’ 

Vooralsnog staat deze kritiek nieuwe literaire initiatieven niet in de weg. In navolging van de Amerikaanse leesclub on- der #readpenguin initieerde schrijver en vertaler Bas Heijne samen met NRC Handelsblad een Twitterleesclub: iedere maand wordt er in 140 tekens over een boek gediscussieerd onder de hashtag #twitlit. Lezers geven niet alleen hun mening, maar kunnen het gesprek aangaan met de besproken auteurs, zoals Arnon Grunberg, Amy Waldman of Teju Cole. Tijdens zo’n gesprek twitterde Grunberg: ‘De lezer kijkt toch altijd toe. Ik ben geen voorstander van publieksparticipatie.’ We zullen zien wat de toekomst brengt. — 


 
Black Boxdoor Jennifer Egan

1.

People rarely look the way you expect them
to, even when you’ve seen pictures.

The first thirty seconds in a person’s
presence are the most important.

If you’re having trouble perceiving and
projecting, focus on projecting.

Necessary ingredients for a successful
projection: giggles; bare legs; shyness.

The goal is to be both irresistible and
invisible.

When you succeed, a certain sharpness
will go out of his eyes.

2

Some powerful men actually call their
beauties “Beauty.”

Counter to reputation, there is a deep
camaraderie among beauties.

If your Designated Mate is widely feared,
the beauties at the house party where
you’ve gone undercover to meet him will
be especially kind.

Kindness feels good, even when it’s based
on a false notion of your identity and
purpose.

3

Posing as a beauty means not reading
what you would like to read on a rocky
shore in the South of France.

Sunlight on bare skin can be as nourishing
as food.

Even a powerful man will be briefly
self-conscious when he first disrobes to his
bathing suit.

It is technically impossible for a man to
look better in a Speedo than in swim
trunks.

If you love someone with dark skin, white
skin looks drained of something vital.

De rest van het verhaal lees je op www.newyorker.com

Voorbeelden uit Twi erature van Alexander Aciman en Emme Rensin:


Hamlet: ‘WTF IS POLONIUS DOING BEHIND THE CURTAIN???’ Dante’s Inferno: ‘I’m havin a midlife crisis. Lo in the woods. Shoulda brought my iPhone.’ Oedipus: ‘PARTY IN THEBES!!! Nobody cares I killed that old dude, plus this woman is all over me. Total MILF.’ 

Tweets van @shitmydadsays:

—


‘Universe is 14 billion years old. Seems silly to celebrate one year. Be like having a fucking parade every time I take a piss.’ 

‘Son, people will always try and fuck you. Don’t wa e your life planning for a fucking, ju be alert when your pants are down.’ 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on March 30, 2021 03:01

March 26, 2021

Bam! Hier is de vrouwelijke stripheld

Het STRIPBOEK is graphic novel geworden en het leger vrouwelijke auteurs groeit. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor verhaallijnen en hoofdpersonen. Vergeet Wonder Woman en Betty Boop: deze SUPERHELD klungelt zich net als ieder- een met goede moed door het leven. 

— TEKST RENSKE JONKMAN

Een avonturenverhaal, verteld in 56 pagina’s waarin alles draait om de superheld, dat leek voor lange tijd zo’n beetje de vaste formule van het stripboek. De komst van de graphic novel schopte dat in de war: vanaf de jaren zestig en zeventig verkende een aantal striptekenaars, zoals Art Spiegelman met Maus (1971) en comic-veteraan Will Eisner met A Contract With God (1978), de verdere mogelijkheden van het stripboek. Ineens waren er (semiautobiografische) stripverhalen die zaken als de Tweede Wereldoorlog en immigratie centraal stelden. Geen eenduidige heldenverhalen meer, maar een veel grotere verscheidenheid aan onderwerpen. Een nieuwe generatie met opvallend veel vrouwelijke striptekenaars stond op. 

De Vlaamse Judith Vanistendael – bekend van beeldromans als De maagd en de neger en Toen David zijn stem verloor – behoort tot die generatie. ‘De hedendaagse graphic novel kan alle kanten op: stripverhalen worden verteld als in een roman,’ zegt Vanistendael. Lachend voegt ze daaraan toe: ‘Dus niet alleen mannen met dikke spierballen of vrouwen met bolle tieten.’ 

Volgens haar gaan vrouwelijke striptekenaars voor ‘minder fantasy en meer voor realistische en emotioneel diepgaande vertellingen, soms op een Jane Austen-achtige manier geschreven.’ Het is typerend voor het werk van moderne vrouwelijke striptekenaars, die Vanistendael in de laatste vijftien jaar explosief in aantal heeft zien toenemen. Interessante auteurs als Marjane Satrapi (Persepolis), Julie Doucet (Dirty Plotte), Dominique Goblet (Net doen alsof is ook liegen) kleurden volgens haar overduidelijk het grafische landschap. ‘Ik heb op dat succes mee gesurft,’ zegt Vanistendael. ‘Er is een boom ontstaan: de stripwereld wordt vrouwelijker, er worden andere verhalen verteld.’

‘Ze vertellen over herkenbare échte gevoelens, het is rauw en rock-’n-roll.’

Als gevolg daarvan ziet Mara Joustra, redacteur van het graphic novel-fonds Oog & Blik (onderdeel van de Bezige Bij), tegelijkertijd een toename van vrouwelijke lézers. ‘Stripverhalen waren voorheen vaak heldenverhalen met weinig karakterontwikkeling – Kuifje was aan het einde nog steeds dezelfde figuur als aan het begin van het verhaal. In de gemiddelde graphic novel ontwikkelen de karakters zich meer.’ Juist dat laatste spreekt volgens Joustra vooral vrouwen aan, die zich graag in de personages herkennen. En er is nog iets dat de graphic novel onderscheidt van Suske en Wiske: ‘Deze meer literaire vorm van de strip is sociaal geaccepteerd. Als volwassen lezer ga je toch makkelijker met een mooi vormgegeven beeldroman in de trein zitten.’ 

Striptekenaar Barbara Stok, onder meer bekend van de boeken Over de levensgenieter die haar angst voor de dood wil verdrijven en Vincent (getekende biografie over het leven van Vincent van Gogh), ontving in 2009 als eerste vrouw de Stripschapprijs. In Vlaanderen en Nederland behoort zij met Erika de Ceuckelaire, Judith Vanistendael, Maaike Hartjes en Gerrie Hondius tot de heersende generatie stripauteurs. Opvallend aan de vrouwelijke beeldroman is het vaak autobiografische karakter: ‘Ze vertellen over herkenbare échte gevoelens, het is rauw en rock-’n-roll. De personages zijn zo geloofwaardig dat je bijna vergeet dat ze zijn getekend.’ 

Het liefst leest Stok maatschappijkritische stripromans waarin thema’s als angst en liefde eerlijk worden beschreven, zoals in Marjane Satrapi’s veelgeprezen en verfilmde beeldroman Persepolis (2007): een persoonlijke Franstalige stripreeks over een Iraans meisje dat opgroeit na de revolutie. ‘Satrapi’s beeldroman is een kennismaking met het dagelijks leven in Iran. Maar door de grappige en toegankelijke tekeningen zijn de situaties direct herkenbaar. Een te- kening kan in één oogopslag uitdrukken waar je in een roman in vele pagina’s beschrijving voor nodig hebt.’ — 

Dit najaar verschijnt Snapshots of a Girl van de Amsterdamse ‘graphic novelista’ Beldan Sezen, zie beldansezen.com 

Vogue Nederland

Dit artikel is gepubliceerd in Vogue Nederland. [image error]
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on March 26, 2021 05:20

March 6, 2021

artikel1

ssssss

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on March 06, 2021 02:48