Renske Jonkman's Blog, page 4
June 10, 2021
Groen hart
Do you like cabbage?’ riepen de mannen vanaf het land. Zonder het antwoord af te wachten, smeten ze vijf spitskolen naar de overkant van de sloot en ik ving ze op. Stevige, flinke kolen waren het. Nauwelijks aangevreten door vliegen of rupsen, met een mooi groen hart vanbinnen.
Toch kreeg ik niet direct zin om ze op te eten.
Ik dacht aan de lezersbrief van mevrouw A. te Z., die was opgegroeid in een streek waar nogal gul met bestrijdingsmiddelen werd gespoten. Met het slootwater dat werd gebruikt om het gif van de bollen te spoelen, vulde haar vader zijn gieter om de moestuin mee te besprenkelen. Mevrouw A. kreeg parkinson, net als zes van haar buren in de straat. Het landbouwgif bleek volgens haar een belangrijke risicofactor. “Wist je dat het gif tot in poepluiers is terug te vinden?”, besloot ze de brief opbeurend.
Deze zomer werden de spitskolen vele malen bespoten, tegen schimmels en onkruiden. De boer kan zich geen halfmislukte oogst permitteren in een markt waarin con- sumenten vragen om bodemprijzen.
Ik sloot ramen en deuren, haalde de was binnen. Vooral die poepluiers spookten door mijn hoofd.
“Vroeger belde de boer mij altijd van tevoren als hij gif ging spuiten, dat was wel zo netjes”, zei onze buurman onlangs, toen hij een emmer snijbonen kwam brengen. “Dan deed ik alvast de ramen dicht.”
In de achterste linies van de akker stonden zo’n veertig man met de hand kool te snijden. Roemenen, Polen en Bulgaren. De hele dag liepen ze in de smerige regen achter de trekker, schreeuwend naar elkaar in de barre zuidwesterstorm. Het laatste waar zij zich druk om leken te maken was of de spitskolen bespoten waren. Ze moesten naar thuis verlangen, naar hun kinderen, hun vrouwen. Zij deden het werk, terwijl ík nadacht of ik er ziek van kon worden. In tegenstelling tot hen had ik de luxe om te kiezen.
De oogst is in handen van de mannen die zich geen zorgen maken.
Elke dag verdwenen ze rond twaalf uur om te schaften. De trekkers reden dwars door het land en de mannen stonden bovenop de aanhanger in regenbroeken met bretels. Uit de cockpit klonk een remix van The Police, Every Breath You Take. Eén man zat op de achterste rupsband, staarde naar de grond, en liet zijn voeten door de kolen slepen.
Een week later, als alle kolen zijn geoogst, staat een witte bestelbus op de dam bij de sloot geparkeerd. Een gedrongen man met wapperende grijze haren staat gebukt op de akker met kolen, zijn bilspleet nog net zichtbaar. Onverstoorbaar stouwt hij de hele Action-tas vol kolen, de laatste die zijn overgebleven. Bespoten maar gratis, met een mooi, groen hart vanbinnen.
Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Korona
In de late namiddag plant ik de Korona-aardbeienstekken, de enige soort die nog online beschikbaar was. Ondanks zijn onzalige naam is hij weinig vatbaar voor ziektes, zo staat in de bijsluiter. En ook: ‘De kegelvormige vruchten van Korona zijn redelijk groot, donkerrood en heerlijk zoet.’ Misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.
Met mijn vierjarige dochter zit ik op mijn knieën voor het aardbeienbed, in het lage zonlicht, aan het einde van elke rij aardbeienplanten plaatsen we paaltjes als herkenningstekens, om het pootgoed vervolgens toe te dekken met stro zodat de vruchten schoon en onkruidvrij blijven.
Een paar weken terug heb ik het hele aardbeienbed verplaatst. De helft van de planten was verzopen na een eindeloze natte winter en ook van een schamele poging om van de uitlopers zélf nieuwe stekken te maken, was maar één armetierig plantje opgekomen. Alles verhuizen dus maar.
Aan het einde van het nieuwe aardbeienbed liggen houten planken, waar mijn dochtertje wiebelend overheen kruipt om me de volgende stek aan te geven met haar modderige handje. Na twee weken thuisonderwijs heeft ze wel iets weg van een zigeunerkind: rondlopend in haar oude paardrijbroek, op modderige laarzen, stro in haar haren en met vegen aarde op haar gezicht.
Verderop in het weiland rijdt een trekker voorbij die zijn mest uitrijdt. Alles gaat hier min of meer gewoon door: het land wordt geploegd, de Japanse haver gemaaid, wij planten onze aardbeienstekken in rijen, en zo op het eerste oog doet ons hier niks herinneren aan een mysterieus virus dat tussen de mensen rondwaart. Deze tweedeling tussen stad en platteland doet nog het meest denken aan Huxleys ‘Brave New World’: de totalitaire wereldstaat in de steden tegenover de ‘wilden’ in het reservaat. Hier geen spatschermen, anderhalve meter afstand, strepen op de grond. En nog altijd geen alziend oog van een drone.
De volgende dag laat ik onze baby rondkruipen bij het nieuwe aardbeienbed. Ik inspecteer de Korona-stekken, verlies haar even uit het oog, en zodra ik opkijk heeft ze het karkas van een muis in haar hand, dat ze glimmend van trots aan me laat zien.
Ik zei het al, misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.
Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Kiem
Bijna al onze tuinplanten zijn in huis geboren. Ook deze weken staan de vensterbanken weer vol met stekken en zaailingen, jonge groene scheuten van nauwelijks een paar centimeter hoog. Al die kweekbakken staan met hun doorzichtige deksels als couveuses naast elkaar, rij aan rij kweken we de pasgeborenen op tot volwassen planten, onder ons strenge toezicht. Geven ze water, zetten ze in het licht, en wekken ze boven de centrale verwarming kunstmatig tot leven.
In de herfst verzamelde ik alle zaden door de uitgebloeide bloemhoofden als een rammelaar naast mijn oor te houden en te luisteren of ze ‘rinkelden’, de alliums, zonnehoeden, de klokvormige akeleitjes, om ze daarna te bewaren in bruine enveloppen, datum en naam genoteerd. Staand in die afgestorven tuin bedacht ik hoe volgend jaar de duizendblad de border aan de zuidzijde zou overspoelen, hoe het paars van de dropplanten zich tussen de siergrassen zou weven, papavers her en der omhoog plopten, net als de hoge toortsen van het vingerhoedskuid. Tuinieren draait erom een wereld voor te stellen die er nog niet is. En wat was er nog niet? Grote eilanden vol duizendblad. Dát zag ik heel duidelijk voor me. Maar van de vrouwenmantel moesten we af.
Aan het einde van die winter werd onze derde dochter geboren, een heel gezond en sterk meisje, en ook haar moesten we verzorgen, drinken geven. Soms plaatsten we haar wiegje even in het licht, naast de vensterbank met die rij stekjes, waar ze net als de jonge planten sliep en groeide.
Nu, wanneer ze slaapt, verspeen ik de zaailingen door ze heel voorzichtig met een potlood uit hun bedje omhoog te wippen. Ik houd het fragiele lijfje vast tussen duim en wijsvinger, spreidt de wortels uit op mijn hand, wit en sprietig, en graaf in een groter bakje een nieuw holletje voor haar uit. Zodra ik het kleine plantje in de aarde laat zakken plakt ze zich ineens met haar wortels aan mijn vinger vast, als een kind dat bang is om in het diepe te worden gegooid. Moedeloos laat ze haar kopje zakken, zo lijkt het, en ik druk de grond aan. Een ruime dag duurt het om te aarden op haar nieuwe plek, krom gebogen tussen al die andere verspeende zaailingen, maar dan staat ze weer rechtop. Haar blaadjes trots naar het licht gedraaid.
De komende weken moeten we al die jonge plantjes ‘afharden’. Een naar woord. Elke dag mogen ze iets langer naar buiten. Tot ze uiteindelijk op eigen benen kunnen staan.

Dagen van hooi
Wanneer het bijna zomer is, de halmen hoog aan het gras staan, en de dagen broeierig en droog verlopen, dan slaat bij mijn zwagers de onrust toe. Ze schatten hun kansen in wanneer ze moeten gaan hooien. Dag in dag uit staren ze naar de radarbeelden op hun mobiel, naar de rood en donkerblauw bewegende stippen die over het beeldscherm wegtrekken. Zijn deze weersvoorspellingen betrouwbaarder dan die van de generatie boeren vóór hen die eindeloos de lucht afspeurden naar cumulusvormige wolken of een hemel die ’s avonds felrood oplichtte? Maakt een glimmende techniek het gemakkelijker te geloven?
Als het eenmaal zover is, op die bijna heilig gekozen dag, dan verschijnen de maaimachines met meterslange armen in het land als vliegtuigen die nooit zullen opstijgen. Het gemaaide gras blijft liggen om te drogen, in rechte lijnen op het zwad dat een geometrisch patroon in het land vormt. Op de dagen dat het gras daar ligt mag nauwelijks een druppel regen vallen, wat een bijna onmogelijke begeerte is in het drassige moerasland waar wij wonen. Dagelijks wordt het gras geschud en verspreidt en komt het natte, zware gras bovenop te liggen, om het ten slotte te hooien. Die geur van hooi, kruidig, maar waar de zon in is blijven hangen, betekent dat de dagen licht en lang zijn. Dat de zomer ons net zo voorbijgaand, bijna onmerkbaar omringt als de graspollen die we inademen.
Vandaag rijdt achterop het land een tractor die het hooi in balen perst. En ook verderop in het land liggen de balen op de weilanden, soms in plastic verpakt om het beter te beschermen, en in allerlei kleuren, van blauw, tot groen en knalroze. Al die kleurige pakketten liggen in het landschap als levensgrote cadeaus die we pas in de winter mogen uitpakken, als het gras niet meer groen en sappig is. We voeren het aan de dieren als de overblijfselen van wat ooit de zomer was. Een paar hooibalen die nu geperst worden bewaren we voor de pony’s die, half november, met hun hoeven in de modder staan, hun kont tegen de zuidwesterstorm keren en dankbaar zullen hinniken voor de paar plakken van het stoffige hooi die nog over zijn.

June 9, 2021
Red mij
Vlak voordat ik naar het Boekenbal vertrok, verwijderde ik de tuinaarde onder mijn nagels. In Amsterdam fietste ik over de Rozengracht, een straat die ik zoveel jaar geleden dagelijks passeerde, toen ik hier nog woonde, en het viel me op dat aan elke boom een wit A4’tje hing met de tekst: ‘Red mij’. Op de laatste iep aan de Rozengracht stond een oproep om een petitie te ondertekenen. Er was zelfs een bomenstichting in het leven geroepen, zag ik.
Ik dacht aan de drieënzestig populieren aan onze polderweg, die onlangs allemaal waren gekapt. Daar hing niet één briefje met ‘Red mij’. Geen petities. Geen stichtingen. Alleen een inloopavond in Café ’t Springend Paard voor een stuk of tien ongeruste buurtbewoners, dat was alles.
Veel tijd om daarbij stil te staan was er niet, want ik moest haasten voor de borrel bij mijn uitgever, gevolgd door het voorprogramma van het Boekenbal waarbij we als vee de zaal werden binnengedreven. Het thema van de Boekenweek was ‘Rebellen en Dwarsdenkers’ en dus werd de avond voor het gemak geopend door klimaatactivistengroep Extinction Rebellion: deze keer niet gearmd en vreedzaam liggend op straat, maar staand op het podium in rode gewaden en met lijkbleek geschminkte gezichten. Iemand sloeg op een trommel terwijl op het scherm teksten verschenen over de wereld en grassen én, daar waren ze weer, bomen.
De hoofdstedelijke elite klapte enthousiast voor deze rode rebellen. Hoho, dacht ik, waar waren de boeren en bouwers, die ándere groepen die het afgelopen jaar net zo goed rebelleerden en het nieuws domineerden, of je het nu met ze eens was of niet? Wat moest mijn boeren-schoonfamilie wel niet denken als ze me hier zagen zitten? In het hol van de leeuw. Ik heb niks tegen een gezonde dosis klimaatactivisme, maar er had toch op z’n minst één trekker op het podium moeten staan, al was het maar voor het tegenwicht.
De rest van de avond wuifde ik opmerkingen weg over ‘de mestlucht’ die om me heen zou hangen en ik sprak met welgeteld één schrijver van het platteland, Gerbrand Bakker, van oorsprong een West-Fries, die inmiddels al jaren tussen de heuvels van de Eifel woont en opmerkelijk gelukkig oogde. Tot een fotograaf me aan de kant duwde en een paar schrijvers naar voren schoof met de opmerking: “Deze mensen zijn belangrijk”. De Belangrijke Mensen poseerden gewillig, zoals onze haan ook trots zijn vleugels spreidt nu het voorjaar nadert. Van nature deinsde ik achteruit, een West-Friese karaktertrek, vrees ik. Jezelf niet groter maken dan de rest. Bovendien: hoge bomen vangen veel wind. En voordat je het weet wordt er een briefje op je bast geplakt: Red mij.
Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Wegwerpwol
De schapenscheerder – meneer Ros – kwam langs om de vijf bonte Texelaars te scheren. Met een aanhoudend, klaaglijk gemekker stonden de schapen in de trailer te wachten, die wisten natuurlijk dondersgoed wat ze boven het hoofd hing. Dik in de zeventig is-ie, meneer Ros, maar als een jonge god tilde hij het eerste schaap naar buiten, dwong hem op z’n achterste en terwijl hij het dier in de houdgreep nam, begon hij met strakke hand en in rechte banen van de hals tot aan de buik te scheren. Naast hem stond zijn maat, meneer Fluit, die net als hij ruim de zeventig was gepasseerd en geroutineerd het scherpe, elektrische mes door de wollige vacht liet glijden.
Twee grote mannen in zwarte overalls, met kolenschoppen van handen, grijze haren en een heldere blik in hun ogen. Allebei in de leeftijdsgroep waarvoor het hele land is platgelegd, waar boodschappenwagentjes voor worden gedesinfecteerd en in allerijl mondkapjes besteld, maar die nu met zo veel kracht de schapen tot genade wisten te brengen dat ik begon te twijfelen of niet ík maar zíj tot de sterkste kudde behoorden.
De ooien liepen nu nog bij mijn schoonouders. Over een paar weken mogen ze bij ons op het landje grazen.
Meneer Ros gooide na het scheren de wol in de groene container. Mijn zwager, die ernaast stond, stampte de zwart-witte wol aan.
“Moet je dat niet bewaren?” vroeg ik. “Die wol levert niks meer op”, zei meneer Ros. Hij leunde even voorover, het schaap nog klem tussen zijn benen en veegde het zweet van z’n voorhoofd. “Misschien drie dubbeltjes voor een kilo.”
Vanwege de coronacrisis is de export van wol tijdelijk stopgezet, zo vertelde hij, maar daarvoor leverde het ook al bar weinig op, misschien tachtig cent per kilo en dus nauwelijks de moeite waard om te verkopen. Het scheren zélf is nog duurder: drie euro per schaap.
“In mijn tijd verdiende je nog vijf gulden voor één kilo wol”, zei mijn schoonvader en joeg het geschoren schaap weer over de houten loopplank terug de trailer in. Nu de ooi eenmaal was verlost van z’n pluizige coronakapsel leek hij meer op zo’n doorgefokte naaktkat, een sphynx. Mekkerend deed hij z’n beklag bij de rest. Volgens meneer Ros gebruiken ze Hollandse wol nog weleens voor dekbedden of door creatieve dames die van ‘vilten’ houden – de zonderling daargelaten die achter het spinnewiel kruipt – maar veel levert het allemaal niet op. De schapen worden nog amper voor de wol gehouden, hooguit voor vlees of melk.
“Ze gebruiken nu liever van die synthetische wol”, zei meneer Ros. “Van aardolie, weet je wel?”
Toen ze klaar waren met scheren zat de groene bak tot de nok toe vol met wol.
“Morgen moet de container toch langs de kant van de weg”, zei mijn schoonmoeder praktisch. “Kan-ie meteen mooi mee.”
Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

April 2, 2021
‘Data kunnen ons helpen weer terug te gaan naar normaal’
Interview voor de Amsterdam Economic Board
Al jarenlang brengt Eelco Thiellier met data in kaart hoe mensenmassa’s zich door de stad bewegen. Maar hoe ga je verantwoord om met al deze gegevens? Onlangs ondertekende hij het Tada manifest, waarin staat beschreven welke waarden er in een verantwoorde digitale stad gelden.
— TEKST RENSKE JONKMAN
Interview met Eelco Thiellier, strategisch adviseur bij Royal HaskoningDHV
Met het uitbreken van de coronacrisis is zijn werk misschien wel belangrijker dan ooit: in welke straten drommen mensen zich samen, is het rustiger op plek X of Y en hoe voorkom je dat het ergens te druk wordt? Allemaal waardevolle inzichten voor een maatschappij waarin de anderhalve meter afstand regel is geworden. ‘Zo kun je goed inspelen op het specifieke moment,’ zegt Thiellier. ‘Door mensen te informeren, en als het echt te druk wordt te gaan doseren, door bijvoorbeeld het Vondelpark gedeeltelijk af te sluiten. We analyseren data en herkennen trends, zodat maatregelen getroffen kunnen worden. Daarmee voorkomen we dat de politie moet ingrijpen.’
‘Daarom werken wij zo geanonimiseerd mogelijk, door bijvoorbeeld infrarood camera’s te plaatsen. Royal HaskoningDHV ontwikkelt sensoren die zo publieksvriendelijk mogelijk zijn. Alle data vanaf de sensoren zijn volledig geanonimiseerd. We informeren het publiek door het gebruik van stickers op de sensoren, die informatie bevatten zoals een telefoonnummer dat gebeld kan worden om bijvoorbeeld te vragen naar het doel waarvoor de betreffende sensor wordt ingezet. Bij voetgangersdata wil je natuurlijk voldoen aan de regelgeving en de veiligheid borgen, maar tegelijk wil je ook dat de eindgebruiker zich comfortabel en op zijn gemak voelt.’
Is dat ook één van de redenen dat jullie afgelopen herfst het Tada-manifest hebben ondertekend?
‘Uiteindelijk moeten data ingezet worden om de maatschappij beter te maken.’
‘Absoluut. In het Tada manifest worden juist dit soort waarden gedefinieerd. Is het gebruik van data duurzaam en inclusief: heeft iedereen gelijke voordelen en nadelen? Je hebt zo’n platform als Tada nodig om samen na te denken over welke waarden van belang zijn. Data moeten uiteindelijk transparant zijn: voor iedereen én van iedereen. Het gaat dus niet alleen om veiligheid. De waarden zoals Tada ze presenteert zijn richtinggevend, maar niet voorschrijvend, het inspireert vooral om verder na te denken.’
Hoe ziet zo’n eerlijke digitale samenleving eruit?‘Uiteindelijk moeten data ingezet worden om de maatschappij beter te maken. Het gaat om óns, wij als Nederlanders willen het gevoel hebben dat het bijdraagt aan een betere samenleving. Dat er een vorm van wederkerigheid is: dat we in controlzijn en keuzes kunnen maken. Met COVID-19 zie je dat de overheid de regie neemt, maar toch staan bij de ontwikkeling van zo’n Corona-app ethiek en privacyaspecten centraal: de maatschappij moet zich er comfortabel bij voelen.’
Voor Royal HaskoningDHV breng jij ook al die data in kaart.‘Ja, als ingenieursbureau werken we automatisch veel met data: we gebruiken bijvoorbeeld data om kruispunten te optimaliseren door slimme algoritmen toe te passen op diverse databronnen. Zo kun je heel nauwkeurige en realtime berekeningen maken van de verkeersstromen. Hiermee vergroten we de doorstroming, bereikbaarheid en leefbaarheid, met een lagere CO2-uitstoot. Koppel je dit aan de verkeerscentrale, dan krijg je als stad de mogelijkheid bij te sturen en bepaalde verkeersstromen voorrang te geven, zoals fietsers in de regen of hulpdiensten.’
Tegen welke praktische problemen lopen jullie op?‘Elke keer moet je keuzes en afwegingen maken: wie is de eigenaar van de data? Opdrachtgevers willen graag in control zijn over hun eigen data. Ook om te voorkomen dat ze te afhankelijk worden van een commerciële partij. Dat kan bijvoorbeeld door een bepaalde data-positie op te bouwen, met als voordeel dat je data kunt combineren. Daar moet je gezamenlijk naar kijken. Het is belangrijk om vroeg in het proces daar duidelijke afspraken over te maken. Je moet daarbij zorgvuldig werken en elke keer weer voldoen aan de AVG – de wet voor privacybescherming.’
Zoiets kan ook belemmerend werken.‘In het geval van de AVG is dat wel terecht. Aan de andere kant wil je innovaties ook niet in de kiem smoren. Dat brengt mij terug op Tada: dat is een partij die kan helpen om te kijken waar de sweet spot zit, die optimale plek waar veel belangen samenkomen, zowel maatschappelijk als die van de regelgeving. Door te kijken wat wel en níet kan. Door kennis samen te brengen. Als je met z’n allen snapt waar je mee bezig bent, dan kun je verstandige stappen zetten.’
Hoe kunnen data ons helpen?‘Als je kijkt naar de recente ontwikkelingen, dan kan het overheden helpen om de maatschappij weer verder op gang te brengen. Door gericht te kijken naar data van hotspots zoals in Amsterdam en het openstellen van die plekken beter te managen. Data kunnen ons helpen om zo goed mogelijk terug te gaan naar normaal.’
Dat vraagt wel om een bepaalde verantwoordelijkheid.‘Gezamenlijk probeer je Nederland beter te maken, maar daarvoor moet je wél samenwerken. Data is vaak niet voor iedereen beschikbaar, daarom zou je moeten kijken wat je wel kunt delen en wat niet. Een platform als Tada helpt: om elkaar te begrijpen, door ecosystemen te organiseren waarin wij die dialogen voeren. Puur aan de hand van waarden die wij als maatschappij belangrijk vinden.’
Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
Méér vrouwen nodig in de techwereld
Interview voor de Amsterdam Economic Board
Hoe maken we van de Metropoolregio Amsterdam een tech hub? Dat onderzoekt de Board in een serie interviews. Corinne Vigreux, medeoprichter van TomTom en stichtster van programmeerschool Codam. ‘Zo’n lichtshow van Martin Garrix, dat is allemaal software ontwikkeling.’
— TEKST RENSKE JONKMAN
Geen enkele sector groeit op dit moment zo snel als de techsector. Toch is er een enorm tekort aan technologen zoals programmeurs, data-analisten en AI experts. Maar hoe trek je deze techtalenten aan? De Nederlands-Franse Corinne Vigreux, ondernemer en medeoprichter van TomTom én lid van de International Advisory Board, zette de ideële programmeeropleiding Codam op. Want om te innoveren heb je mensen nodig met verstand van programmeren, zoals ze zelf zegt.
‘Amsterdam is enorm aan het groeien en het techecosysteem behoort tot het beste van de wereld. Grote techbedrijven zoals Takeaway, Booking.com en TomTom zijn allemaal hier gevestigd. Nederland is innovatief; er heerst een sterk ondernemerschap. We kunnen wereldwijd beroemd worden dankzij ons tech-ecosysteem en concurreren met landen zoals China en Amerika. Toch hebben we een groot tekort aan mensen met digital skills.’
Hoe komt dat?‘Er zijn veel jongeren die niet in de gelegenheid zijn hun potentieel te benutten, bijvoorbeeld kinderen uit de lagere sociale klassen. Ik wil graag dat jongeren – onafhankelijk van hun opleiding of financiële draagkracht – een kans krijgen om het beste uit zichzelf te halen. En we hebben méér vrouwen nodig, want op dit moment spreekt vrouwen die techwereld minder aan; al snel denken ze aan jongens met hoodies die de hele dag pizza’s eten. Terwijl er zoveel getalenteerde meisjes rondlopen. We zouden niet alleen in Amsterdam, maar in heel Europa moeten laten zien dat het gewoon leuk is om te programmeren en digitale vakken te volgen. Zo’n lichtshow van Martin Garrix, dat is allemaal software ontwikkeling.’
Uiteindelijk hebben we dus vooral meer programmeurs nodig.‘We hebben zo’n groot tekort aan mensen met digital skills dat we dit alleen kunnen oplossen door mensen lokaal op te leiden.’
\
‘Ja, ik run een techbedrijf en het tekort aan software engineers is gigantisch. We zijn voortdurend bezig om getalenteerde softwareontwikkelaars te vinden. Terwijl alles om ons heen digitaal wordt: de bank- en medicijnsector en natuurlijk de pure techbedrijven. Om te innoveren heb je mensen nodig met de juiste vaardigheden, drive en creativiteit. Aan de ene kant hebben we dus een tekort aan digital visionairs en aan de andere kant veel jongens en meisjes die hun potentieel niet ten volle benutten.’
Met uw ideële coding college Codam leert u jongeren programmeren.‘Ik ben een ondernemer en niet bang om risico’s te nemen. We hebben zo’n groot tekort aan mensen met digital skills dat we dit alleen kunnen oplossen door mensen lokaal op te leiden. Met de huidige 300 computerscientists die aan de UvA studeren redden we het niet. Codam zal de komende drie jaar zo’n 600 studenten verwelkomen.’
Wat is de kracht van dit onderwijssysteem?‘Ik kwam op het idee toen ik in Frankrijk een bezoek bracht aan de École 42, een school waar jongeren leren programmeren in een peer-to-peer leeromgeving. Het onderwijssysteem is erop gericht studenten te helpen het maximale uit zichzelf te halen zonder tussenkomst van docenten. Studenten leren door te doén: door complexe problemen op te lossen volgens een curriculum op de computer, intensief samen te werken en stage te lopen bij een bedrijf. Vrijwel alle aspecten van computer science en programmeren komen aan bod. Ze moeten met elkaar leren werken zoals in een bedrijf, er heerst echt een communitygevoel. Deze manier om te leren programmeren is visionair. Het curriculum wordt voortdurend bijgewerkt en volgt de technologische ontwikkelingen op de voet. Met de handen aan het keyboard. Wij moeten studenten leren dat ze een leven lang blíjven leren.’
Toch leeft nog altijd het idee dat je een speciale aanleg nodig hebt om te kunnen programmeren.‘Je moet een passie hebben voor probleemoplossingsgericht werken en logisch kunnen nadenken. Maar je hoeft echt geen wizzkid te zijn. Er zijn veel meer mensen die dit kunnen dan ze zelf denken. Codam staat open voor iedereen. Je hebt géén vooropleiding nodig en het is gratis. Ik streef ernaar dat de helft van het aantal studenten vrouw is. Een online test wijst uit of je wordt toegelaten tot het eerste traject van een maand waar de basisprincipes van het programmeren worden geleerd. Wanneer je dit met goed gevolg doorloopt, kun je aan de opleiding beginnen.’’
Hoe bereikt u deze jongeren?‘We gaan een landelijke campagne voeren, via kranten, tv en op social media. Maar ook door contact te zoeken met vluchtelingenorganisaties en door verschillende plekken te bezoeken waar jongeren zijn die niet zo snel in aanraking komen met het hoger onderwijs.’
Wanneer beginnen de eerste lessen?‘We zijn deze maanden nog volop aan het verbouwen. Onze school komt op het Marineterrein in Amsterdam, heel centraal gelegen en echt een innovatielab dichtbij enkele succesvolle Europese techbedrijven. In september beginnen we met onze eerste selecties en in januari 2019 starten we met het onderwijsprogramma zelf.’
Voor meer informatie: www.codam.nl
De Amsterdam Economic Board en diverse stakeholders vanuit het onderwijs, bedrijfsleven en de overheid ondernemen actie om de digitale economie van de Metropoolregio Amsterdam te laten groeien, zodat ook in de toekomst voldoende mensen in de tech beschikbaar zijn. Wilt u een bijdrage leveren aan het verkleinen van deze mismatch tussen vraag en aanbod van technologen? Neem dan contact op met Viktor Bos – Challenge Lead Talent voor de toekomst.
Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
Amsterdams marktplein voor data
Verslag voor de Amsterdam Economic Board
Data op een betrouwbare manier met elkaar delen. Daar draait het om tijdens de bijeenkomst over de Amsterdam Data Exchange (AMdEX), een initiatief van de Board en Amsterdam Science Park. Hoe zorgt de Metropoolregio Amsterdam straks voor een veilige en innovatieve datamarktplaats?
— TEKST RENSKE JONKMAN
In het voormalige postgebouw van Amsterdam – Magna Plaza – gaat de bijeenkomst van de Board om de modernste manier van post versturen: het uitwisselen van data. Bedrijven en instellingen uit de regio Amsterdam – allemaal zijn ze hierheen gekomen om te praten over de Amsterdam Data Exchange (AMdEX). Want het verhandelen van data in Nederland staat nog in de kinderschoenen. ‘Slechts vier procent van onze hele economie bestaat uit de datahandel,’ zegt Wouter Los van de Amsterdam Economic Board. ‘Dat is relatief weinig.’
Gezamenlijke markt voor data
Terwijl het uitwisselen van data juist nieuwe diensten en producten kan opleveren. Maar wantrouwen en onze neiging om alles ‘binnen de hekken’ te houden remmen innovaties. ‘De wijze waarop men vroeger voedsel produceerde en verhandelde zou je kunnen vergelijken met datahandel,’ zegt Los. ‘Ook boeren zijn heel lang zelfvoorzienend geweest, pas later zijn ze hun producten gaan verhandelen op de markt.’ Volgens hem moet het ook die kant opgaan met data. We hebben een gezamenlijke markt nodig, met een eigen infrastructuur en marktregels, waarop we onze dataproducten kunnen verhandelen. ‘Wat we moeten zien te voorkomen is dat een handelaar zo groot wordt dat hij uit wantrouwen een ander databedrijf opslokt, zoals de giganten in de VS en China. Daarmee worden de hekken alleen maar hoger.’
Het delen van data betekent vaak een vlucht voorwaarts. Leon Gommans, onderzoeker (UVA) en science officer bij Air France-KLM, analyseert vliegtuigdata van verschillende airlines, in het bijzonder van de geavanceerde Boeing 787. Met al die data berekent hij voorspellende algoritmen. Het doel: risico’s met vliegtuigen verminderen en onderhoud beter inplannen. ‘Met deze data creëer je waarde die in je eentje niet mogelijk is,’ zegt Gommans. ‘Het leidt tot een gemeenschappelijk voordeel. Maar dan moet je wél nadenken over groepsregels, het organiseren van vertrouwen en het implementeren van die regels met de andere airlines.’ Oftewel, digital data exchange.
Het verhandelen van data in Nederland staat nog in de kinderschoenen.
Data voor participatie
De gemeente Amsterdam schetst al de eerste scenario’s hoe zo’n digital data exchange eruit zou moeten zien. Bijvoorbeeld voor het havengebied van Amsterdam. ‘In een werkgroep zijn we met een aantal bedrijven scenario’s gaan uitschrijven voor de Smart Port Platform,’ zegt Ron van der Lans, werkzaam voor de gemeente Amsterdam op het gebied van data. ‘Stel dat ergens in het havengebied een gaslek is, welke data zouden bedrijven dan mogen vrijgeven?’ Belangrijk is dat alléén data worden gedeeld die nodig zijn, het liefst in een afgeschermde omgeving, benadrukt Van der Lans. ‘Met het delen van die data kunnen bedrijven en instellingen een betere service bieden.’
Zo kan het delen van data de zorgsector verbeteren. Want participatie – hét toverwoord binnen de huidige zorgwereld – kan worden vergemakkelijkt door technologie. Wanneer je in de supermarkt bijvoorbeeld een smsje krijgt om een paar boodschappen mee te nemen voor je zieke buurman. ‘Er zijn heel veel mensen die willen helpen,’ zegt Bhezad Rezaei van ConnActive Care. ‘Door bijvoorbeeld op donderdagavond een extra portie eten te maken voor een hulpbehoevende buurtgenoot. Maar je moet zo’n zorgvraag wel specifiek maken. Daarvoor moeten we gebruik maken van data. Ik wil een soort marktplaats van de wijk. Door al die potentiele helpers te connecten.’
Gewoon starten
Dan is het tijd voor de discussierondes. In kleine groepen praten de deelnemers over hoe die beweging van een Amsterdam Data Exchange nou eigenlijk vorm moet krijgen. Want hoe ontwikkel je zo’n gemeenschappelijke infrastructuur voor data? In de groep van Frans Feldberg met als thema ‘businessmodellen’ zegt een deelnemer: ‘Stel, de post moet een pakketje afleveren maar ik ben niet thuis. Als ik via data laat weten, is dat dan gevaarlijk?’ Feldberg: ‘Je zou dan kunnen zeggen dat alleen de AMdEX eenmalig die data met PostNL mag delen, met een waarborg van integriteit.’
In de groep van gespreksleider Leon Gommans gaat het over regelgeving. Iemand zegt: ‘We willen een regelgeving bedenken zodat de Amsterdam Data Exchange betrouwbaar is. Maar hoe kom je daarachter?’ Leon: ‘Als je lid wordt van de exchange dan voldoe je aan een aantal voorwaarden. Als je dat met elkaar bepaalt dan zijn de regels bindend.’ Even later concludeert Gommans: ‘De rol van de Amsterdam Data Exchange is om te kijken wat aan de juridische kant nodig is, dat je het regelt. We moeten het gewoon doen en uitproberen, iets moois gaan bouwen.’
Ook de groep van Nanda Piersma – waar werd gediscussieerd over ondersteuning en diensten van de AMdEX- komt tot de conclusie dat het belangrijk is om gewoon te starten. ‘We moeten mensen samenbrengen. Het moet een sociale beweging worden van onderop, à la Uber of Airbnb.’ Willem Koeman van de Board en voorzitter van deze bijeenkomst vraagt waar de deelnemers over een jaar moeten staan. ‘Dan zouden we al aan dat ecosysteem moeten werken,’ antwoordt Piersma. Discussieleider Wouter Los valt haar bij: ‘Het belangrijkste is om te laten zien dát het werkt. Dat iemand zegt: “hé, daar wil ik ook bij horen.” Dat we over een jaar een lijst met namen en emailadressen hebben van mensen die ook mee willen doen.’ Frans Feldberg zegt: ‘We moeten niet gelijk vanuit de totale infrastructuur denken. We moeten gewoon gaan starten.’
Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
Bijenhoeders
Mensen die met bijen werken hebben hart voor de natuur. Een honingkeurmeester, een bijenkastbouwer en een imker vertellen over de liefde voor hun vak, voor de honingbij én voor de wilde bij. Want die kan onze hulp wel gebruiken nu zijn soort in aantal daalt.
— TEKST RENSKE JONKMAN
De honingkeurmeester
Marianne Eekhof uit de Beemster keurt meerdere keren per jaar imkerhoning. Ook verkoopt ze haar eigen honing- en wasproducten onder het label Beemster Honingzoet.
“Vaak zie je dat biologische honing in knijpflessen wordt verkocht, maar juist díe honing wordt in grote vaten vanuit de hele wereld verscheept en – om kristalliseren tegen te gaan – boven de veertig graden verwarmd. Dat is zonde, want met dat verwarmen gaan de enzymen kapot, de goede bestanddelen van de honing. Het is soms lastig raden wat zo’n grote producent in een ver land met de honing doet. Daarom kun je het beste gewoon een potje honing rechtstreeks bij de imker kopen.
Aan de honing zie ik of de bijen hun nectar uit de bloemen halen, of dat iemand vals speelt en zijn bijenvolken suikerwater voert. Ik bekijk de honing nauwkeurig: zitten er niet te veel luchtbellen in, klopt het etiket, hoe hoog is het vochtgehalte, zit er geen vuil in de honing zoals een verloren miertje? Honing mag je niet zomaar lindehoning noemen, maar ik weet: als ik een mintgeur ruik dan zit het goed. Een kenmerk voor de linde. Veel imkers laten hun honing keuren. Voldoet die aan de kwaliteitseisen?
Toen mijn kinderen wat ouder werden, ben ik een paar jaar geleden een cursus imkeren gaan volgen. Ik kreeg de ruimte en wilde wat voor mezelf gaan doen. Al snel kreeg ik mijn eerste volk, de Carnica, een bij die geteeld is op zachtaardigheid en niet opvliegend is zodra je de kast openmaakt. De koningin bepaalt het karakter van het volk. Inmiddels heb ik zestien volken. Naast het maken van honing ben ik gespecialiseerd in bijenproducten. Ik maak zalfjes, zeepjes, lippenbalsem, bijenwasdoekjes en kaarsen van bijenwas. Ik woon in de polder in de Beemster, met veel fruittelers om me heen en bloeiende wegbermen met veel biodiversiteit.
Ik volgde ook een cursus biodiversiteit, omdat ik me zorgen maak om de bij. Want de honingbij wordt nog beschermd door de imker, maar de wilde bij heeft het echt moeilijk. Van deze wilde bij bestaan er zo’n 360 soorten, en wij moeten zorgen voor genoeg bloemen en planten waar zij de nectar uit kunnen halen. Zonder bijen geen bestuiving, en dus geen voedsel. Een hortensia levert weinig op, maar drachtplanten zoals knoopkruid en duizendblad geven meer stuifmeel en nectar. In het vroege voorjaar, als het nog maar net boven de tien graden is, vliegen mijn bijen uit. Naar de wilgen en paardenbloemen, en later in het jaar zoeken ze naar de lindes. Maar ze vliegen ook veel op duizendknoop, ooievaarsbek (geranium), anemoon, krokus en sneeuwklokjes. We zouden met z’n allen meer bloemen en planten moeten laten groeien.”
Tip van Marianne:
‘Bij hooikoorts kan het helpen om honing direct van de imker uit je omgeving te kopen. De reden: je hebt last van de stuifmeelpollen van de bomen en planten uit je omgeving, die de bijen weer verzamelen. Zo komen ze terecht in de honing en kun je antistoffen opbouwen tegen deze allergie.’
De imker
Bert Rijckenberg en dochter Emmeke werken samen voor Honing & Heerlijkheden. Elke week staan ze op de ambachtelijke boerenmarkt in Amsterdam, de plantenmarkt op het Amstelveld en in het weekend op de markt in Hoorn.
Bert: “Als imker kijk ik met andere ogen naar mijn omgeving. Ineens zie je dat de weg vol staat met lindebomen, een goede bijenboom, vol stuifmeel en nectar. Je herkent de wilg, de eerste boom die in het voorjaar bloeit met honderden kleine katjes. En in het najaar gonst de klimop (hedera) van de bijen. Als imker ga je op een andere manier met de natuur om. Je leert beter om je heen kijken.Het heeft me zeker vijf jaar gekost om de kunst van het vak te doorgronden. Ik ging in de leer bij een oude imker die in zijn T-shirt naast de bijenkast stond en imkerde met de Buckfastbij: een beestje dat niet strijd- of zwermlustig is en goed tegen ons klimaat kan. De eerste keer dat we honing hadden gemaakt, dacht ik: wat moet ik in vredesnaam doen met al die honing? Met het overschot besloten we op de markt te gaan staan. Dat doen we nog steeds, elke week.
De manier waarop je omgaat met je bijen is bepalend voor de honing. Wij laten onze bijen vrij zwermen en onze kasten staan verspreid door Nederland. Niet alleen bij ons thuis, maar ook in een dorp aan de kust, waar velden vol bernagie (komkommerkruid) staan, een prachtige felblauwe bloem die jaarlijks bestoven moet worden. We staan daar met negen andere imkers, en als je rondloopt klinkt overal gegons en gezoem. De honingbij doet het dan wel goed, maar we weten dat het slecht gaat met de wilde bij. Daarom zou je niet je hele tuin moeten laten bestraten. Kies liever voor bomen en planten die goed zijn voor de wilde bij, zoals komkommerkruid, goudsbloem, lavendel, kattekruid. Maar ook sedum, aster, verbena en salvia zijn echte knallers.”
‘De koningin bepaalt het karakter van het volk.’
Emmeke: “Al van jongs af aan help ik mee, door bijvoorbeeld te luisteren naar de tuters en kwakers, een sprookjesachtig geluid waarmee de bijenkoningin haar vertrek aankondigt en een bijenvolk gaat zwermen. We hebben een echt familiebedrijf: mijn vader maakt de honing, mijn moeder kweekt planten die goed zijn voor bijen en hommels, en ik maak mooie producten van de honing. Walnoothoningtaarten, brownies met rauwe chocolade en honingnoten. We werken op het ritme van de seizoenen; zodra de bijen in winterslaap gaan, bakken we taarten en experimenteren met nieuwe recepten. In de zomer richten we ons weer meer op de planten.
We denken goed na over onze producten; het is belangrijk dat we het allemáál lekker vinden, dus onze familie vormt meteen een testpanel. We leren veel van de mensen om ons heen, zijn ons bewust van dier en natuur.Soms, als we op de markt staan, nemen we een kijkkast mee. Dan laten we kinderen zien hoe de bij dat nou doet, honing maken. We vertellen onze klanten hoe we de wilde bij kunnen helpen. Ons voedsel wordt voor tachtig procent bestoven, maar in China zijn ze zelfs zo tekeergegaan dat ze daar nu met de hand de fruitbomen moeten bestuiven. Ook hier tussen de weilanden hebben onze bijen het slecht, er staan te weinig bloemen in de bermen en akkers. Mijn vader geeft veel lezingen over bijen, want je bent niet alleen imker maar ook bezig met de natuur en kennisoverdracht. Op de best mogelijke manier. Over het imkervak valt nog zo veel te leren. Ook ik wil ooit die stap naar imker zetten.”
Tip van Bert:
‘Neem elke ochtend een glas lauw water met wat honing en een kneepje citroen om je cholesterol en bloeddruk te verlagen. Honing werkt ook nog eens antibacterieel en ontsmettend.’
De bijenkastbouwer
Aaron van Randeraad uit Utrecht maakt bijenkasten van duurzaam geproduceerd hout en is gespecialiseerd in imkergereedschap.
“De laatste jaren zijn er veel imkers bijgekomen. Er is veel aandacht voor ons milieu. Steeds meer mensen volgen een imkercursus. Ook bij mij in de timmerfabriek komen deelnemers van een imkercursus twee avonden samen, om de techniek van het bijenramen maken onder de knie te krijgen. Ik vertel ze welke imkerbenodigdheden handig zijn en op welke planten de bijen vliegen.
In de loop der jaren zie je steeds minder wílde bijen. Sommige soorten zie ik niet of nauwelijks meer. De wilde bij lijkt soms erg op de honingbij, maar hij kan ook het uiterlijk van een klein wespje aannemen. Die solitaire bijen moet je goed verzorgen. Daarom hebben wij bijenhotels aan onze schuur hangen. Houten blokken waar je gaatjes in boort van twee tot zeven millimeter breed en tien centimeter diep. Daar leggen ze hun eitjes in.
Zeven jaar geleden ben ik begonnen met het bouwen van bijenkasten voor de honingbij. Ik ben van oorsprong aannemer, maar óók imker. Ik vond nauwelijks kasten van goede kwaliteit. Ramen die bijvoorbeeld niet passen of hout dat al het water opzuigt. Daarom wilde ik bijenkasten maken met een langere levensduur, zonder kieren en met mooie gesloten verbindingen. Daarvoor gebruiken we duurzaam red cederhout uit Canada (PEFC), waar voor elke gekapte boom een nieuwe boom wordt teruggeplaatst.
Ik heb zelf vijfendertig bijenvolken en mijn bijen maken voornamelijk koolzaad- en lindehoning, en soms heidehoning. Onze honingbij vliegt voornamelijkop de bloemen met de meeste nectar, maar slaat bijvoorbeeld de kamille juist over. Terwijl de solitaire wilde bij op van alles en nog wat vliegt. Hij zoekt naar een gevarieerde beplanting. Daar moeten wij zorg voor dragen.”
www.bijenkasten.nl
Tip van Aaron:
‘Kies voor biologische bloemenzaden, want chemisch geteelde zaden geven giftige stoffen af in het stuifmeel. Maar plant vooral meer bloemen!’
