Renske Jonkman's Blog, page 4

September 8, 2021

Kunststof | Radio 1

Op donderdag 16 september ben ik te gast bij Kunststof op Radio 1, tussen 19.30 – 20.30. Ook terug te luisteren als podcast.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 08, 2021 06:37

Oeverloos – Kink FM

Op 12 september ben ik te gast bij het interviewprogramma van Leon Verdonschot op Kink FM. Als podcast, en op zondagochtend om 10 uur op de radio.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 08, 2021 06:24

June 10, 2021

Heel ver vooruitkijken

Met het oplopende aantal coronabesmettingen namen ook de aantallen elektrische fietsen toe op onze polderweg. Gepensioneerden die eerder nog tijdens daluren met de trein reisden, voor een jaarkaart-museum­bezoek of de zoveelste theatervoorstelling, moesten het ineens met een lege agenda stellen en er zat niks anders op dan hun opgevoerde stalen ros van stal halen. Eindeloos rondjes rijden. Plotseling werden al die reisluchtige boomers verplicht om in relatieve rust terug te kijken op hun voorbije leven, zoals al die grootouders vóór ons ook hadden gedaan op hun oude dag. Mijmerend, overpeinzend.
Je zou bijna hopen dat ze, al fietsend door die Hollandse polders, eens goed naar hun eigen omgeving zouden kijken. Hoe een eeuw aan schaalvergroting, wegenaanleg, consumentisme, industrialisatie en nieuwbouw ons landschap onmiskenbaar heeft veranderd. Is dit het land dat ze hun kinderen, hun kleinkinderen willen nalaten?
De Australisch-Britse filosoof en politicoloog Roman Krznaric stelde onlangs in het tv-programma Tegenlicht dat we zouden moeten ontsnappen aan de tirannie van het heden, en moeten leren ‘kathedraaldenken’. Kort samengevat: het bouwen van een kathedraal beslaat al snel meerdere decennia of zelfs eeuwen, en al in de middeleeuwen wisten architecten dat ze nooit het eindresultaat zouden zien. Dat langetermijndenken is volgens Krznaric hard nodig in deze tijd waarin politici niet verder kijken dan de eerstvolgende verkiezingen en de klimaatproblemen zonder blikken of blozen worden doorgeschoven naar de volgende generatie.
Inmiddels kijken we reikhalzend uit naar de zomer – het einde van de pandemie! – maar eigenlijk zouden we zeven generaties vooruit moeten kijken. Langetermijndenken voor iedereen die nu nog eindeloos rondjes fietst tussen de weilanden. Of gretig gebruikmaakt van de ommetje-app, net zo goed mensen van míjn generatie. Wat voor plek laat ik straks achter? Mijmeren, overpeinzen.
Zodra de vliegtuigen weer opstijgen is dat voorbij. Dan draait het leven weer om de bevrediging in het heden, om Cheaptickets, om een weekendje shoppen in Barcelona en staan we als samenleving voor een grote, heilige taak: de economie weer tot ongekende hoogten laten groeien. Het groen is voor latere zorg. De elektrische fiets gaat op stal.
Onlangs zei een vriend voor de zoveelste keer zijn baan op, deze keer als hypotheekadviseur in Almere. “Waarom zou ik mensen een huis aansmeren in een polder die over een halve eeuw toch onder water staat?”, zei hij.
Als corona ons iets heeft opgeleverd dan is het wel de rotsvaste zekerheid dat alle denkbare scenario’s mogelijk zijn.

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2021 02:50

Groen hart

Do you like cabbage?’ riepen de mannen vanaf het land. Zonder het antwoord af te wachten, smeten ze vijf spitskolen naar de overkant van de sloot en ik ving ze op. Stevige, flinke kolen waren het. Nauwelijks aangevreten door vliegen of rupsen, met een mooi groen hart vanbinnen.
Toch kreeg ik niet direct zin om ze op te eten.
Ik dacht aan de lezersbrief van mevrouw A. te Z., die was opgegroeid in een streek waar nogal gul met bestrijdingsmiddelen werd gespoten. Met het slootwater dat werd gebruikt om het gif van de bollen te spoelen, vulde haar vader zijn gieter om de moestuin mee te besprenkelen. Mevrouw A. kreeg parkinson, net als zes van haar buren in de straat. Het landbouwgif bleek volgens haar een belangrijke risicofactor. “Wist je dat het gif tot in poepluiers is terug te vinden?”, besloot ze de brief opbeurend.
Deze zomer werden de spitskolen vele malen bespoten, tegen schimmels en onkruiden. De boer kan zich geen halfmislukte oogst permitteren in een markt waarin con- sumenten vragen om bodemprijzen.
Ik sloot ramen en deuren, haalde de was binnen. Vooral die poepluiers spookten door mijn hoofd.
“Vroeger belde de boer mij altijd van tevoren als hij gif ging spuiten, dat was wel zo netjes”, zei onze buurman onlangs, toen hij een emmer snijbonen kwam brengen. “Dan deed ik alvast de ramen dicht.”
In de achterste linies van de akker stonden zo’n veertig man met de hand kool te snijden. Roemenen, Polen en Bulgaren. De hele dag liepen ze in de smerige regen achter de trekker, schreeuwend naar elkaar in de barre zuidwesterstorm. Het laatste waar zij zich druk om leken te maken was of de spitskolen bespoten waren. Ze moesten naar thuis verlangen, naar hun kinderen, hun vrouwen. Zij deden het werk, terwijl ík nadacht of ik er ziek van kon worden. In tegenstelling tot hen had ik de luxe om te kiezen.
De oogst is in handen van de mannen die zich geen zorgen maken.
Elke dag verdwenen ze rond twaalf uur om te schaften. De trekkers reden dwars door het land en de mannen stonden bovenop de aanhanger in regenbroeken met bretels. Uit de cockpit klonk een remix van The Police, Every Breath You Take. Eén man zat op de achterste rupsband, staarde naar de grond, en liet zijn voeten door de kolen slepen.
Een week later, als alle kolen zijn geoogst, staat een witte bestelbus op de dam bij de sloot geparkeerd. Een gedrongen man met wapperende grijze haren staat gebukt op de akker met kolen, zijn bilspleet nog net zichtbaar. Onverstoorbaar stouwt hij de hele Action-tas vol kolen, de laatste die zijn overgebleven. Bespoten maar gratis, met een mooi, groen hart vanbinnen.

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2021 02:42

Korona

In de late namiddag plant ik de Korona-aardbeienstekken, de enige soort die nog online beschikbaar was. Ondanks zijn onzalige naam is hij weinig vatbaar voor ziektes, zo staat in de bijsluiter. En ook: ‘De kegelvormige vruchten van Korona zijn redelijk groot, donkerrood en heerlijk zoet.’ Misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.
Met mijn vierjarige dochter zit ik op mijn knieën voor het aardbeienbed, in het lage zonlicht, aan het einde van elke rij aardbeienplanten plaatsen we paaltjes als herkenningstekens, om het pootgoed vervolgens toe te dekken met stro zodat de vruchten schoon en onkruidvrij blijven.
Een paar weken terug heb ik het hele aardbeienbed verplaatst. De helft van de planten was verzopen na een eindeloze natte winter en ook van een schamele poging om van de uitlopers zélf nieuwe stekken te maken, was maar één armetierig plantje opgekomen. Alles verhuizen dus maar.
Aan het einde van het nieuwe aardbeienbed liggen houten planken, waar mijn dochtertje wiebelend overheen kruipt om me de volgende stek aan te geven met haar modderige handje. Na twee weken thuisonderwijs heeft ze wel iets weg van een zigeunerkind: rondlopend in haar oude paardrijbroek, op modderige laarzen, stro in haar haren en met vegen aarde op haar gezicht.
Verderop in het weiland rijdt een trekker voorbij die zijn mest uitrijdt. Alles gaat hier min of meer gewoon door: het land wordt geploegd, de Japanse haver gemaaid, wij planten onze aardbeienstekken in rijen, en zo op het eerste oog doet ons hier niks herinneren aan een mysterieus virus dat tussen de mensen rondwaart. Deze tweedeling tussen stad en platteland doet nog het meest denken aan Huxleys ‘Brave New World’: de totalitaire wereldstaat in de steden tegenover de ‘wilden’ in het reservaat. Hier geen spatschermen, anderhalve meter afstand, strepen op de grond. En nog altijd geen alziend oog van een drone.
De volgende dag laat ik onze baby rondkruipen bij het nieuwe aardbeienbed. Ik inspecteer de Korona-stekken, verlies haar even uit het oog, en zodra ik opkijk heeft ze het karkas van een muis in haar hand, dat ze glimmend van trots aan me laat zien.
Ik zei het al, misschien haal ik het noodlot in huis, maar toch hoop ik dat ze zoet smaken.

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2021 02:25

Kiem

Bijna al onze tuinplanten zijn in huis geboren. Ook deze weken staan de vensterbanken weer vol met stekken en zaailingen, jonge groene scheuten van nauwelijks een paar centimeter hoog. Al die kweekbakken staan met hun doorzichtige deksels als couveuses naast elkaar, rij aan rij kweken we de pasgeborenen op tot volwassen planten, onder ons strenge toezicht. Geven ze water, zetten ze in het licht, en wekken ze boven de centrale verwarming kunstmatig tot leven. 
In de herfst verzamelde ik alle zaden door de uitgebloeide bloemhoofden als een rammelaar naast mijn oor te houden en te luisteren of ze ‘rinkelden’, de alliums, zonnehoeden, de klokvormige akeleitjes, om ze daarna te bewaren in bruine enveloppen, datum en naam genoteerd. Staand in die afgestorven tuin bedacht ik hoe volgend jaar de duizendblad de border aan de zuidzijde zou overspoelen, hoe het paars van de dropplanten zich tussen de siergrassen zou weven, papavers her en der omhoog plopten, net als de hoge toortsen van het vingerhoedskuid. Tuinieren draait erom een wereld voor te stellen die er nog niet is. En wat was er nog niet? Grote eilanden vol duizendblad. Dát zag ik heel duidelijk voor me. Maar van de vrouwenmantel moesten we af.
             Aan het einde van die winter werd onze derde dochter geboren, een heel gezond en sterk meisje, en ook haar moesten we verzorgen, drinken geven. Soms plaatsten we haar wiegje even in het licht, naast de vensterbank met die rij stekjes, waar ze net als de jonge planten sliep en groeide.
            Nu, wanneer ze slaapt, verspeen ik de zaailingen door ze heel voorzichtig met een potlood uit hun bedje omhoog te wippen. Ik houd het fragiele lijfje vast tussen duim en wijsvinger, spreidt de wortels uit op mijn hand, wit en sprietig, en graaf in een groter bakje een nieuw holletje voor haar uit. Zodra ik het kleine plantje in de aarde laat zakken plakt ze zich ineens met haar wortels aan mijn vinger vast, als een kind dat bang is om in het diepe te worden gegooid. Moedeloos laat ze haar kopje zakken, zo lijkt het, en ik druk de grond aan. Een ruime dag duurt het om te aarden op haar nieuwe plek, krom gebogen tussen al die andere verspeende zaailingen, maar dan staat ze weer rechtop. Haar blaadjes trots naar het licht gedraaid. 
            De komende weken moeten we al die jonge plantjes ‘afharden’. Een naar woord. Elke dag mogen ze iets langer naar buiten. Tot ze uiteindelijk op eigen benen kunnen staan. 
                        

Deze column is gepubliceerd in Seasons Magazine
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2021 01:51

Dagen van hooi

Wanneer het bijna zomer is, de halmen hoog aan het gras staan, en de dagen broeierig en droog verlopen, dan slaat bij mijn zwagers de onrust toe. Ze schatten hun kansen in wanneer ze moeten gaan hooien. Dag in dag uit staren ze naar de radarbeelden op hun mobiel, naar de rood en donkerblauw bewegende stippen die over het beeldscherm wegtrekken. Zijn deze weersvoorspellingen betrouwbaarder dan die van de generatie boeren vóór hen die eindeloos de lucht afspeurden naar cumulusvormige wolken of een hemel die ’s avonds felrood oplichtte? Maakt een glimmende techniek het gemakkelijker te geloven? 
Als het eenmaal zover is, op die bijna heilig gekozen dag, dan verschijnen de maaimachines met meterslange armen in het land als vliegtuigen die nooit zullen opstijgen. Het gemaaide gras blijft liggen om te drogen, in rechte lijnen op het zwad dat een geometrisch patroon in het land vormt. Op de dagen dat het gras daar ligt mag nauwelijks een druppel regen vallen, wat een bijna onmogelijke begeerte is in het drassige moerasland waar wij wonen. Dagelijks wordt het gras geschud en verspreidt en komt het natte, zware gras bovenop te liggen, om het ten slotte te hooien. Die geur van hooi, kruidig, maar waar de zon in is blijven hangen, betekent dat de dagen licht en lang zijn. Dat de zomer ons net zo voorbijgaand, bijna onmerkbaar omringt als de graspollen die we inademen.
Vandaag rijdt achterop het land een tractor die het hooi in balen perst. En ook verderop in het land liggen de balen op de weilanden, soms in plastic verpakt om het beter te beschermen, en in allerlei kleuren, van blauw, tot groen en knalroze. Al die kleurige pakketten liggen in het landschap als levensgrote cadeaus die we pas in de winter mogen uitpakken, als het gras niet meer groen en sappig is. We voeren het aan de dieren als de overblijfselen van wat ooit de zomer was. Een paar hooibalen die nu geperst worden bewaren we voor de pony’s die, half november, met hun hoeven in de modder staan, hun kont tegen de zuidwesterstorm keren en dankbaar zullen hinniken voor de paar plakken van het stoffige hooi die nog over zijn. 

Deze column is gepubliceerd in Seasons Magazine
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2021 01:46

June 9, 2021

Red mij

Vlak voordat ik naar het Boekenbal vertrok, verwijderde ik de tuinaarde onder mijn nagels. In Amsterdam fietste ik over de Rozengracht, een straat die ik zoveel jaar geleden dagelijks passeerde, toen ik hier nog woonde, en het viel me op dat aan elke boom een wit A4’tje hing met de tekst: ‘Red mij’. Op de laatste iep aan de Rozengracht stond een oproep om een petitie te ondertekenen. Er was zelfs een bomenstichting in het leven geroepen, zag ik.
Ik dacht aan de drieënzestig populieren aan onze polderweg, die onlangs allemaal waren gekapt. Daar hing niet één briefje met ‘Red mij’. Geen petities. Geen stichtingen. Alleen een inloopavond in Café ’t Springend Paard voor een stuk of tien ongeruste buurtbewoners, dat was alles.
Veel tijd om daarbij stil te staan was er niet, want ik moest haasten voor de borrel bij mijn uitgever, gevolgd door het voorprogramma van het Boekenbal waarbij we als vee de zaal werden binnengedreven. Het thema van de Boekenweek was ‘Rebellen en Dwarsdenkers’ en dus werd de avond voor het gemak geopend door klimaatactivistengroep Extinction Rebellion: deze keer niet gearmd en vreedzaam liggend op straat, maar staand op het podium in rode gewaden en met lijkbleek geschminkte gezichten. Iemand sloeg op een trommel terwijl op het scherm teksten verschenen over de wereld en grassen én, daar waren ze weer, bomen.
De hoofdstedelijke elite klapte enthousiast voor deze rode rebellen. Hoho, dacht ik, waar waren de boeren en bouwers, die ándere groepen die het afgelopen jaar net zo goed rebelleerden en het nieuws domineerden, of je het nu met ze eens was of niet? Wat moest mijn boeren-schoonfamilie wel niet denken als ze me hier zagen zitten? In het hol van de leeuw. Ik heb niks tegen een gezonde dosis klimaatactivisme, maar er had toch op z’n minst één trekker op het podium moeten staan, al was het maar voor het tegenwicht.
De rest van de avond wuifde ik opmerkingen weg over ‘de mestlucht’ die om me heen zou hangen en ik sprak met welgeteld één schrijver van het platteland, Gerbrand Bakker, van oorsprong een West-Fries, die inmiddels al jaren tussen de heuvels van de Eifel woont en opmerkelijk gelukkig oogde. Tot een fotograaf me aan de kant duwde en een paar schrijvers naar voren schoof met de opmerking: “Deze mensen zijn belangrijk”. De Belangrijke Mensen poseerden gewillig, zoals onze haan ook trots zijn vleugels spreidt nu het voorjaar nadert. Van nature deinsde ik achteruit, een West-Friese karaktertrek, vrees ik. Jezelf niet groter maken dan de rest. Bovendien: hoge bomen vangen veel wind. En voordat je het weet wordt er een briefje op je bast geplakt: Red mij.

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 09, 2021 02:51

Wegwerpwol

De schapenscheerder – meneer Ros – kwam langs om de vijf bonte Texelaars te scheren. Met een aanhoudend, klaaglijk gemekker stonden de schapen in de trailer te wachten, die wisten natuurlijk dondersgoed wat ze boven het hoofd hing. Dik in de zeventig is-ie, meneer Ros, maar als een jonge god tilde hij het eerste schaap naar buiten, dwong hem op z’n achterste en terwijl hij het dier in de houdgreep nam, begon hij met strakke hand en in rechte banen van de hals tot aan de buik te scheren. Naast hem stond zijn maat, meneer Fluit, die net als hij ruim de zeventig was gepasseerd en geroutineerd het scherpe, elektrische mes door de wollige vacht liet glijden.
Twee grote mannen in zwarte overalls, met kolenschoppen van handen, grijze haren en een heldere blik in hun ogen. Allebei in de leeftijdsgroep waarvoor het hele land is platgelegd, waar boodschappenwagentjes voor worden gedesinfecteerd en in allerijl mondkapjes besteld, maar die nu met zo veel kracht de schapen tot genade wisten te brengen dat ik begon te twijfelen of niet ík maar zíj tot de sterkste kudde behoorden.
De ooien liepen nu nog bij mijn schoonouders. Over een paar weken mogen ze bij ons op het landje grazen.
Meneer Ros gooide na het scheren de wol in de groene container. Mijn zwager, die ernaast stond, stampte de zwart-witte wol aan.
“Moet je dat niet bewaren?” vroeg ik. “Die wol levert niks meer op”, zei meneer Ros. Hij leunde even voorover, het schaap nog klem tussen zijn benen en veegde het zweet van z’n voorhoofd. “Misschien drie dubbeltjes voor een kilo.”
Vanwege de coronacrisis is de export van wol tijdelijk stopgezetzo vertelde hij, maar daarvoor leverde het ook al bar weinig op, misschien tachtig cent per kilo en dus nauwelijks de moeite waard om te verkopen. Het scheren zélf is nog duurder: drie euro per schaap.
“In mijn tijd verdiende je nog vijf gulden voor één kilo wol”, zei mijn schoonvader en joeg het geschoren schaap weer over de houten loopplank terug de trailer in. Nu de ooi eenmaal was verlost van z’n pluizige coronakapsel leek hij meer op zo’n doorgefokte naaktkat, een sphynx. Mekkerend deed hij z’n beklag bij de rest. Volgens meneer Ros gebruiken ze Hollandse wol nog weleens voor dekbedden of door creatieve dames die van ‘vilten’ houden – de zonderling daargelaten die achter het spinnewiel kruipt – maar veel levert het allemaal niet op. De schapen worden nog amper voor de wol gehouden, hooguit voor vlees of melk.
“Ze gebruiken nu liever van die synthetische wol”, zei meneer Ros. “Van aardolie, weet je wel?”
Toen ze klaar waren met scheren zat de groene bak tot de nok toe vol met wol.
“Morgen moet de container toch langs de kant van de weg”, zei mijn schoonmoeder praktisch. “Kan-ie meteen mooi mee.”

Renske Jonkman schrijft over haar leven op het platteland, tussen
boeren en natuurbeschermers.

Dit artikel is gepubliceerd in Trouw
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 09, 2021 00:59

April 2, 2021

‘Data kunnen ons helpen weer terug te gaan naar normaal’

Interview voor de Amsterdam Economic Board

Al jarenlang brengt Eelco Thiellier met data in kaart hoe mensenmassa’s zich door de stad bewegen. Maar hoe ga je verantwoord om met al deze gegevens? Onlangs ondertekende hij het Tada manifest, waarin staat beschreven welke waarden er in een verantwoorde digitale stad gelden.

— TEKST RENSKE JONKMAN

Interview met Eelco Thiellier, strategisch adviseur bij Royal HaskoningDHV


Met het uitbreken van de coronacrisis is zijn werk misschien wel belangrijker dan ooit: in welke straten drommen mensen zich samen, is het rustiger op plek X of Y en hoe voorkom je dat het ergens te druk wordt? Allemaal waardevolle inzichten voor een maatschappij waarin de anderhalve meter afstand regel is geworden. ‘Zo kun je goed inspelen op het specifieke moment,’ zegt Thiellier. ‘Door mensen te informeren, en als het echt te druk wordt te gaan doseren, door bijvoorbeeld het Vondelpark gedeeltelijk af te sluiten. We analyseren data en herkennen trends, zodat maatregelen getroffen kunnen worden. Daarmee voorkomen we dat de politie moet ingrijpen.’

Tegelijkertijd worden wél al die mensen gemonitord.

‘Daarom werken wij zo geanonimiseerd mogelijk, door bijvoorbeeld infrarood camera’s te plaatsen. Royal HaskoningDHV ontwikkelt sensoren die zo publieksvriendelijk mogelijk zijn. Alle data vanaf de sensoren zijn volledig geanonimiseerd. We informeren het publiek door het gebruik van stickers op de sensoren, die informatie bevatten zoals een telefoonnummer dat gebeld kan worden om bijvoorbeeld te vragen naar het doel waarvoor de betreffende sensor wordt ingezet. Bij voetgangersdata wil je natuurlijk voldoen aan de regelgeving en de veiligheid borgen, maar tegelijk wil je ook dat de eindgebruiker zich comfortabel en op zijn gemak voelt.’


‘Uiteindelijk moeten data ingezet worden om de maatschappij beter te maken.’




Is dat ook één van de redenen dat jullie afgelopen herfst het Tada-manifest hebben ondertekend?

‘Absoluut. In het Tada manifest worden juist dit soort waarden gedefinieerd. Is het gebruik van data duurzaam en inclusief: heeft iedereen gelijke voordelen en nadelen? Je hebt zo’n platform als Tada nodig om samen na te denken over welke waarden van belang zijn. Data moeten uiteindelijk transparant zijn: voor iedereen én van iedereen. Het gaat dus niet alleen om veiligheid. De waarden zoals Tada ze presenteert zijn richtinggevend, maar niet voorschrijvend, het inspireert vooral om verder na te denken.’

 Hoe ziet zo’n eerlijke digitale samenleving eruit?

‘Uiteindelijk moeten data ingezet worden om de maatschappij beter te maken. Het gaat om óns, wij als Nederlanders willen het gevoel hebben dat het bijdraagt aan een betere samenleving. Dat er een vorm van wederkerigheid is: dat we in controlzijn en keuzes kunnen maken. Met COVID-19 zie je dat de overheid de regie neemt, maar toch staan bij de ontwikkeling van zo’n Corona-app ethiek en privacyaspecten centraal: de maatschappij moet zich er comfortabel bij voelen.’

Voor Royal HaskoningDHV breng jij ook al die data in kaart.

‘Ja, als ingenieursbureau werken we automatisch veel met data: we gebruiken bijvoorbeeld data om kruispunten te optimaliseren door slimme algoritmen toe te passen op diverse databronnen. Zo kun je heel nauwkeurige en realtime berekeningen maken van de verkeersstromen. Hiermee vergroten we de doorstroming, bereikbaarheid en leefbaarheid, met een lagere CO2-uitstoot. Koppel je dit aan de verkeerscentrale, dan krijg je als stad de mogelijkheid bij te sturen en bepaalde verkeersstromen voorrang te geven, zoals fietsers in de regen of hulpdiensten.’

Tegen welke praktische problemen lopen jullie op?

‘Elke keer moet je keuzes en afwegingen maken: wie is de eigenaar van de data? Opdrachtgevers willen graag in control zijn over hun eigen data. Ook om te voorkomen dat ze te afhankelijk worden van een commerciële partij. Dat kan bijvoorbeeld door een bepaalde data-positie op te bouwen, met als voordeel dat je data kunt combineren. Daar moet je gezamenlijk naar kijken. Het is belangrijk om vroeg in het proces daar duidelijke afspraken over te maken. Je moet daarbij zorgvuldig werken en elke keer weer voldoen aan de AVG – de wet voor privacybescherming.’

Zoiets kan ook belemmerend werken.

‘In het geval van de AVG is dat wel terecht. Aan de andere kant wil je innovaties ook niet in de kiem smoren. Dat brengt mij terug op Tada: dat is een partij die kan helpen om te kijken waar de sweet spot zit, die optimale plek waar veel belangen samenkomen, zowel maatschappelijk als die van de regelgeving. Door te kijken wat wel en níet kan. Door kennis samen te brengen. Als je met z’n allen snapt waar je mee bezig bent, dan kun je verstandige stappen zetten.’

Hoe kunnen data ons helpen?

‘Als je kijkt naar de recente ontwikkelingen, dan kan het overheden helpen om de maatschappij weer verder op gang te brengen. Door gericht te kijken naar data van hotspots zoals in Amsterdam en het openstellen van die plekken beter te managen. Data kunnen ons helpen om zo goed mogelijk terug te gaan naar normaal.’

Dat vraagt wel om een bepaalde verantwoordelijkheid.

‘Gezamenlijk probeer je Nederland beter te maken, maar daarvoor moet je wél samenwerken. Data is vaak niet voor iedereen beschikbaar, daarom zou je moeten kijken wat je wel kunt delen en wat niet. Een platform als Tada helpt: om elkaar te begrijpen, door ecosystemen te organiseren waarin wij die dialogen voeren. Puur aan de hand van waarden die wij als maatschappij belangrijk vinden.’

Dit artikel is gepubliceerd op de website van Amsterdam Economic Board.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 02, 2021 06:40