Renske Jonkman's Blog, page 10

May 17, 2013

Win-winsituatie.

De kraamverzorgster was een opgeruimd type met een hoge paardenstaart die elke dag met de bus vanuit de Oostzaan naar Amsterdam reisde. ‘Het is net een filmset,’ zei ze toen ze voor de eerste keer bij ons thuis kwam. Vaak zat ze aan het voeteinde van mijn bed als ze over de mensen uit haar dorp vertelde – de buurjongen die de avond daarvoor een feest in zijn achtertuin had gegeven en de klerezooi niet had opgeruimd en de vrouw van twee huizen verderop die negeerde dat er dealers op het grasveld voor hun huis zaten en de wijkagent die altijd maar deed of zijn neus bloedde terwijl er toch echt duidelijk drugs verkocht werd of in ieder geval gesodemieter was – en dan hoefde ik alleen maar een beetje stom voor me uit te knikken. Het maakte volgens mij ook niet uit of ik antwoordde, als ik gewoon maar dééd alsof ik haar hoorde en eerlijk gezegd wilde ik op dat moment niets liever dan gedachteloos naar haar verhalen luisteren om de pijn van de bevalling te vergeten, dus het was op alle fronten een win-winsituatie. Soms reed ze met het wiegje van Tessel voorbij en dan geurde de hele slaapkamer een vreemd soort zoet, een cliché dat maar al te waar bleek te zijn, en ik probeerde in gedachten die hemelse geur vast te houden terwijl ik vanuit mijn bed naar dat kleine wiegje verderop in de woonkamer staarde. Elke ochtend stipt om half negen belde de kraamverzorgster bij ons aan waarna mijn vriend met een bleek gezicht en een scheefgeknoopte ochtendjas de deur voor haar opende. ‘Ik hoef alleen maar naar het gezicht van de vader te kijken om te zien of de nacht goed is verlopen,’ zei ze geregeld als ze op de rand van mijn bed zat. De hele week dat de kraamverzorgster bij ons was heeft ze nooit iets gegeten of gedronken. Dat deed ze liever in de bus van en naar de Oostzaan – in haar roze rugtas zat een flesje water en een krentenbolletje, ‘dan heb je altijd wat bij de hand.’ De zevende dag dat ze bij ons aanbelde viel de vulling uit haar jas, maar toen zat de week er al bijna op. We vroegen haar of ze niet nog een paar dagen kon blijven, dat we twijfelden of we wel wisten hoe het moest, en vanaf het voeteneinde van het bed zei ze: ‘Jullie redden het ook zonder mij.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 17, 2013 06:38

May 15, 2013

Voor Tessel.

Nadat de verpleegster het licht van de slaapzaal had uitgeknipt kropen we naast elkaar op het hoge ziekenhuisbed, de knieën opgetrokken tot foetushouding. Ik keek in haar ogen en ze keek terug. Negen maanden lang had ze in het water rondgedobberd en nu lag ze plotseling naast me, aangespoeld op een zandbank van witte lakens. Ze lag daar op het droge alsof ze niet beter wist dat ze nog altijd in mijn buik zat – de knietjes tot de navel opgetrokken, de vuistjes voor haar gezichtje gebald. Hier is ze dan, dacht ik telkens, hier is ze dan. Ik kon niet slapen en luisterde naar de voetstappen van de artsen op de gang, het zachte gehuil van een baby aan de andere kant van de slaapzaal. Om het uur stonden de verpleegsters als zwarte schimmen aan mijn bed (ik wist niet wie wie was en haalde iedereen door elkaar), en routineus drukten ze een spuit in mijn bovenbeen of legden nieuwe medicijnen op het nachtkastje voor me klaar. Naast de medicijnen lag een onaangebroken rol Dextro Energy, een Labello lippenbalsem en het boek Great Expectations van Dickens, waarin ik al weken geleden was begonnen en dat ik tijdens de weeën nog vlug vlug in mijn tas had gepropt want je wist maar nooit. Op bladzijde 84 was een ezelsoor gevouwen en stond een streep onder de zin: ‘(…) Maar dat geldt voor ieder leven. Stel u voor dat één bepaalde dag eruit wordt gewist en bedenk dan hoe anders het zou zijn verlopen. Sta even stil, u die dit leest, en denk een moment aan de lange keten van ijzer of goud, van doornen of bloemen, die u nooit zou hebben vastgeklonken als op één gedenkwaardige dag niet de eerste schakel zou zijn gevormd.’ Naast mij lag Tessel klaarwakker, voor wie de eerste dag zojuist pas was begonnen.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 15, 2013 03:40

February 16, 2013

Route 22.2

Inmiddels hadden we al heel wat dia’s achter de rug: van een barende giraffe, een placenta die als een vuilniszak werd geopend, een kever tollend op zijn rug, een middeleeuws tafereel van een vrouw die als de antichrist werd uitgerookt. Aan het woord was Truus, een wat oudere verloskundige die elke zin afsloot met ‘Ja?’, als een Duitse commandant die zichzelf ervan wil verzekeren dat de aandacht geen moment verslapt. ‘Een goede bevalling is de blauwdruk voor de rest van je leven’ herhaalde ze. De bevallingsvoorlichting werd gegeven in het auditorium van het ziekenhuis – een bedompte ruimte dat qua sfeer deed denken aan een modern crematorium – en ik merkte dat ik steeds vaker naar buiten staarde, naar de fietsers en auto’s en metro 50 richting Gein. Het was halfbewolkt en het was vandaag veel warmer geweest dan in de afgelopen dagen. Er moest een moment komen dat de dooi definitief zou doorzetten. Ik stelde me voor hoe wij hier over een paar weken in het holst van de nacht richting het ziekenhuis zouden rijden, over de verlaten wegen, met achterin de auto een reistas met daarin de babykleertjes. Route 22.2 moesten we volgen, had Truus gezegd. Dat was me bijgebleven. Als tweede was Bea aan het woord. Ze stond op haar sokken voor ons. ‘Ik ben zo iemand die veel te enthousiast is tijdens de bevalling en nét een stapje te ver gaat,’ verklaarde ze. ‘Daarom trek ik liever mijn schoenen uit als ik moet staan.’ De bezoekers knikten instemmend, blijkbaar was dit voor iedereen een duidelijk gegeven. De dia’s van Bea gingen nog wat verder: plassen bloed, een totaal ruptuur, nog meer placenta’s, een opengesperde vagina waar het hoofd van het kind al bijna uitkwam. ‘Ik ga even naar buiten,’ zei ik tegen mijn vriend die aandachtig de dia’s bestudeerde. In de hal buiten het auditorium stond Truus bij een tafeltje te wachten met een stapel folders. ‘Sommige vrouwen vinden dit te heftig,’ zei ze toen ik haar voorbij wilde lopen. ‘Wij gaan uit van de shocktherapie,’ zei ze. ‘Als je de dia’s eenmaal zes keer hebt gezien, dan haal je jouw schouders ervoor op.’ Ze gaf me nog een foldertje mee.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 16, 2013 01:34

February 4, 2013

Niet opnemen.

Toen mijn moeder de telefoon opnam ging ze direct over in het Engels. ‘Yes hello, sorry I don’t understand you, we are no thanks but we have no interest, no bey, goodbey.’ Eenmaal weer aangeschoven aan de keukentafel vroeg mijn vader: ‘Was het hem weer?’ Mijn moeder knikte en in gedachten verzonken besmeerde ze een mueslibol ruim met boter. De laatste weken werden mijn ouders bijna dagelijks gebeld door een onbekende man, die hen iets in een onverstaanbaar Engels probeerde duidelijk te maken, maar niemand wist precies wat. De telefoon ging nog een keer over: ‘Niet opnemen,’ zei mijn vader onmiddellijk. Nadat de telefoon voor de derde keer overging stond mijn vader alsnog op van tafel. ‘Ja?’ zei hij alleen maar, alsof hij een oude bekende aan de lijn had. ‘Bij de buren hebben ze het ook al geprobeerd,’ zei mijn moeder op gedempte toon terwijl mijn vader aan de andere kant voor de woonkamer in zijn beste Engels verder sprak. ‘Ze zeggen dat er iets is met het abonnement van je computer en proberen de inlog van je systeem te achterhalen, zodat ze toegang hebben tot je persoonlijke gegevens.’ Hoofdschuddend voegde ze eraan toe: ‘Via het internetbankieren kunnen ze dan geld van je rekening schrijven. Kleine bedragen zijn het hoor, negenenvijftig euro vijfennegentig, elke maand. Maar toch.’ Mijn moeder trok haar schouders op bij de vraag waarom het zo’n specifiek bedrag was, blijkbaar was dat verder niet relevant. Aan de andere kant van de woonkamer hoorde ik dat mijn vader de telefoon ophing, vrolijk bijna. Eenmaal een hap van zijn boterham genomen klonk opnieuw het deuntje van de telefoon. ‘Godverdomme,’ zei mijn vader. ‘Niet opnemen,’ zei mijn moeder nu op haar beurt. ‘Maar misschien is het belangrijk,’ probeerde ik. Het was mijn tante die een afspraak bevestigde die mijn moeder vanochtend al telefonisch aan mijn oom had doorgegeven, maar blijkbaar niet goed was doorgekomen, en nu leek het haar beter om meteen maar even te bellen, want je wist maar nooit. De rest van de middag ging de telefoon niet meer over.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 04, 2013 05:38

January 31, 2013

Een oude grap.

In de openingsscène van Annie Hall zegt Woody Allen: ‘Er is een oude grap. Twee oudere vrouwen verblijven bij een Catskills bergresort en de één zegt tegen de ander: “Wat is het eten hier toch verschrikkelijk slecht.” De ander antwoordt: “Ja, en de porties zijn ook nog eens veel te klein.” Nou, dat is nu precies hoe ik tegen het leven aankijk. Vol eenzaamheid en ellende en lijden en droefenis, en het is ook nog eens veel te snel voorbij.’ Dat is ook de belangrijkste grap tijdens het schrijven van een boek; negen van de tien keer vind je wat schrijft verschrikkelijk slecht en aan het einde van de dag ben je soms maar een paar regels verder. ‘Je moet fluitend schrijven,’ heeft Martin Bril eens in een interview gezegd, en dat vind ik een prima streven, alleen geloof ik hem niet. Als hij had gezegd: ‘Je moet de lezer doen gelóven dat je een verhaal fluitend heb geschreven.’ Ja, dan had ik hem op zijn woord vertrouwd. Er zijn maar een paar schrijvers die de worsteling een beetje goed verborgen weten te houden – Salinger kan dat als geen ander, maar ook Yates en Eggers – omdat ze nergens laten doorschemeren dat ook zij hebben lopen ploegen, zeiken en allerlei kunstgrepen hebben moeten uitvoeren om die tekst lekker te laten lopen. Als ik dan toch een boek lees in de korte tijd die ik heb (ik ben dertig, soms schemeren er al licht wat grijze haren door), dan wil ik dat de eenzaamheid, ellende en lijden en droefenis van zo’n schrijver er kunstig is uitgeschreven, dat er helemaal niets meer overblijft van de schrijver in dat verhaal.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 31, 2013 07:37

January 28, 2013

De soundtrack van Anna Karenina.

De dag nadat ik Anna Karenina had uitgelezen zette gelijk de dooi in. Op zaterdagavond bezocht ik de verfilming van het boek, en hoewel ik nog maar tien minuten had voordat de film zou beginnen, fietste ik als een bejaarde door de stad, slingerend langs de wegsmeltende sneeuwhopen en angstig voor gladde wegen. Het verkeer raasde langs me heen – de goed verlichte trams, jongens op scooters, lijn 172, de andere fietsers die nog even snelheid maakten voor rood licht. Bij het loket stond de vriendin met de tickets te wachten. In de hoek van het aangrenzende bioscoopcafé zat een oude man te knikkebollen achter zijn biertje. ‘Ik maakte me al zorgen om je,’ zei de vriendin toen ik haar op de wang kuste en haastig de warme sjaal om mijn buik losknoopte. ‘Vertraging,’ antwoordde ik, en daarna moesten we gelijk de zaal in, want dan hadden we tenminste nog een goede plek, een beetje vooraan. De film duurde zo’n tweeënhalf uur, maar al die tijd had ik het idee dat ik naar een trailer van het boek zat te kijken. De personages liepen het toneel op, werden voorgesteld, verdwenen weer, ontmoeten elkaar achter het podium, werden geboren, stierven, trouwden en de piepende wielen van de trein, de hoeven van de paarden, rolden en denderden dwars door het beeld heen. De twee kleine voetjes aan de binnenkant van mijn buik schopten almaar harder. Op de helft van de film liep ik beroerd de zaal uit, en schuifelde wat heen en weer over het zachte rode tapijt in de lange gang achter de filmzalen, totdat de bewegingen in mijn buik weer rustig werden. De stilte was prettig, met alleen het doffe gedreun van de omringende films op de achtergrond. Soms was het beter om niets te zien, alleen maar door de muren heen naar de geluiden te luisteren. Toen de film was afgelopen keek de oude man – die nog altijd knikkebollend in het café zat – verschrikt naar mij op en zei: ‘Ben je nou alweer in verwachting?’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 28, 2013 04:52

January 23, 2013

Heb jij nog spannende verhalen?

De vriend die we normaal tijdens feestjes zagen, kwam ’s ochtends op de koffie. Sinds het nieuwe jaar was hij gestopt met roken, en nu stak hij telkens een tandenstoker in zijn mond. Hij had een heel pakje van die dingen mee. Hij at ook de halve rol van mijn lievelingskoekjes op. ‘Lekker zijn deze,’ zei hij met volle mond. ’s Ochtends was hij al vroeg opgestaan om te gaan hardlopen – in het nieuwe jaar wilde hij meer gaan sporten. ‘Ik zie er goed uit hè?’ zei hij en haalde een hand door zijn haar. We zeiden dat hij er goed uitzag. De laatste tijd was hij nog wel naar wat feestjes geweest, maar niet zo vaak meer als eerst, misschien nog maar één keer in de week. Shoeless was ‘heel vet’ en er was ook nog een illegaal feestje langs het spoor geweest waar hij tot zijn knieën in de modder had gestaan, en hij had natuurlijk hier en daar nog wat platen gedraaid, maar dat was eigenlijk gewoon werk. ‘Heb jij nog spannende verhalen?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde ik. Daarna wendde hij zich tot mijn vriend, maar die was al naar de keuken gelopen om zijn koffie bij te schenken. ‘Ik heb laatst een heel goede Rum gedronken,’ riep mijn vriend vanuit de keuken, ‘die kan je zo puur drinken.’ Samen met de koffie nam hij de fles Rum mee en schonk het rustig uit toen de koffie op was. Terwijl ze goedkeurend van de Rum dronken scheen het ochtendlicht scherp door het keukenraam naar binnen. De vriend hield zijn glas alweer omhoog en zei: ‘Doe me er nog maar eentje.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 23, 2013 04:10

January 22, 2013

Huis zonder ramen.

Buiten vroor het tien graden, dus we hadden geen betere dag kunnen kiezen om de ramen van onze slaapkamer te vervangen. De glaszetters – een kleine oude kerel en zijn drie koppen grotere partner – begonnen al vroeg in de ochtend; ze sjouwden de nieuwe ramen de trappen op, tikten de oude ruiten uit, kitten de voegen, vervingen de kozijnenlatjes en ondertussen floten ze een heel vrolijk deuntje. De firma die onze oude ruiten had geplaatst kenden ze wel – dat glas hadden ze al in half Amsterdam moeten vervangen, overal zat vocht in. Om tien uur wilden ze koffie. ‘Het is wel een slap bakkie,’ zei die lange toen ik vroeg of de koffie een beetje smaakte. Zwijgend roerden ze in hun kopjes en schepten er telkens wat extra suiker bij, nog een beetje melk. Het was ijskoud in huis, alles waaide door. Die ouwe kleine keek nieuwsgierig onze huiskamer rond. In het weekend verkocht hij oude meubeltjes op de rommelmarkt – ‘Ja hoor, op elke kofferbakmarkt, vlooienmarkt door heel Nederland, you name it,’ zei hij. Die stoeltjes met die houten leuningen bijvoorbeeld, die we aan onze eettafel hadden staan, zoiets had hij dit weekend voor vijftien euro opgekocht. Volgende week zou hij ze weer verkopen, voor zeker het dubbele van de prijs. ‘Die Ikea-troep daar kan ik niks mee,’ zei hij, ‘dat lijkt allemaal op elkaar.’ Zijn dochter had ook haar hele huis vol Ikea-troep staan. Net als haar vriendinnen. ‘Al die huizen zijn precies hetzelfde,’ zei hij hoofdschuddend. Daarna keek hij omhoog naar onze tweedehands kroonluchter. ‘Dat is een goede,’ zei hij, ‘die is mooi dof.’ Glimmende kroonluchters vond hij maar niks. Al die tijd had die lange bijna niks gezegd, alleen een beetje in zijn koffie geroerd. Daarna vroeg hij of er nog een bakkie was. Toen ze hun koffie op hadden gingen ze weer aan het werk. ‘Het tweede bakkie was sterker,’ zei de lange voordat hij opstond.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 22, 2013 08:53

January 21, 2013

Go, go, go!

Aan het einde van de ochtend liep ik door het park en het enige waar ik naar kon kijken was het felle licht dat door de sneeuw werd gereflecteerd. Het is verdomd moeilijk om licht goed te beschrijven, negen van de tien keer verval je in clichés. Schrijver Ian McEwan lukt het redelijk met zinnen als: ‘Het indirecte middaglicht, weerkaatst door het grind en gefilterd door het bovenlicht, vulde de entreehal met de gelig-oranje tinten van een sepiaprint.’ (Atonement) Maar tegelijkertijd blijft hij vaag. Wat is indirect middaglicht? Op welke manier filtert het bovenlicht de weerkaatsing? Lastig. Herman de Coninck beschrijft in het gedicht Januari het winterlicht heel simpel: ‘De zon schijnt inderdaad als het lichtje in een koelkast.’ Fotografen kennen dat probleem niet – zij laten het licht gewoon zíen. Afgelopen herfst hielp ik mijn vriend met een fotografieproject; het moest een zelfportret worden zonder dat hijzelf was te zien. Daarom had hij een waslijn volgehangen met zijn eigen kleding – truien, sokken en broeken – en telkens als de zon achter de wolken vandaan kwam moest ik die waslijn omhoog houden zodat hij daar een foto van kon maken. We stonden midden op een heideveld, alles wat gekleurd in de gelig-oranje tinten van een sepiaprint, zoals McEwan zou zeggen. Soms stonden we meer dan twintig minuten te wachten voordat de zon eindelijk tevoorschijn kwam. Ik hield de donkergrijze wolken nauwlettend in de gaten, er zat wel beweging in, maar vaak schoven die wolken gewoon over elkaar heen waardoor er geen ruimte was voor het zonlicht. Pas als de rand van de zon zichtbaar was riep ik ‘go, go, go!’ naar mijn vriend, die dan al met zijn camera in de aanslag stond en als een gek foto’s begon te schieten. We hadden maar een paar seconden voordat de zon alweer verdween.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 21, 2013 12:08

January 18, 2013

Anna Karenina.

Nu ik elke dag een fractie trager beweeg is het lekker om zo’n oud Russische roman als Anna Karenina te lezen; alles en iedereen beweegt zich daarin nog vele malen trager. Ik ben nu al een paar weken bezig met het boek, nog ongeveer negentig bladzijden en dan is het uit. Het liefst lees ik de passages waarin iemand op een sofa in slaap valt (Aleksej Kirillovitsj Vronski) en aan het begin van de avond verwilderd wakker wordt – dat overkomt mij de laatste tijd ook regelmatig. Of over de middagdutjes die landheer Konstantin Dmitrijevitsj Levin samen met zijn boeren maakt op een bed van gras, moe van het vroege opstaan en het ploegen op het goudgeel gekleurde land, en pas wakker wordt door ‘de zon, die om het bosje heen was gedraaid, op zijn hoofd brandde.’ Iedereen vervoert zich per koets, slee of beweegt zich desnoods gewoon te voet door het uitgestrekte landschap buiten Moskou en Sint-Petersburg. Familiebanden en vriendenkringen zijn nogal complex met elkaar verweven, en iedereen heeft minstens twee namen (‘Dolly’ is ook Darja Aleksandrovna en ‘Stiva’ prins Stepan Arkadjevitsj Oblonski), waardoor die namen net zo opgerekt zijn als de stroperige zinnen, die weer uit allerlei bijzinnen zijn opgebouwd. Dat maakt het allemaal des te moeizamer om te lezen; je moet nog eens terugbladeren en de zinnen een beetje herkauwen. Een verademing in vergelijking met alle moderne romans, met van die rare korte zinnetjes, en die je binnen een halve dag hebt uitgelezen. Niet onbelangrijk, in Anna Karenina beslaan de beschreven levens vele jaren – kinderen worden geboren, familieleden sterven, de affaire tussen Anna en Vronski wordt uiterst langzaam en slepend opgebouwd – en je merkt aan alles dat Tolstoj absoluut geen haast had dit verhaal te schrijven. Natuurlijk had ik ook gewoon de film kunnen gaan bekijken – dat ga ik trouwens alsnog doen, als ik het boek uit heb – maar dan was ik binnen twee uur klaar geweest.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 18, 2013 05:33