Renske Jonkman's Blog, page 10
November 14, 2013
Namaakexemplaar.
Ik fietste naar Aurora in de Vijzelstraat, aan de andere kant van de stad. Eerst via de Clercqstraat naar de Rozengracht. De zon scheen, het was koud, maar net niet koud genoeg voor november. Bij de Raadhuisstraat ging ik rechtsaf de Keizersgracht op. Dat hele eind voor een paar gloeilampen die ze nergens anders meer verkochten, alleen omdat ik maar niet aan dat rare licht van die spaarlampen kan wennen. De bomen langs de grachten waren oranje gekleurd, de helft was al kaal. Ik parkeerde mijn fiets voor de zaak. Uit mijn rugtas haalde ik de gloeilamp die ik thuis uit de kroonluchter had gedraaid en overhandigde hem aan de verkoper van Aurora. ‘Die hebben we niet meer,’ zei hij. Bij de achterste stellage liet hij me de lampen zien die nog een beetje in de buurt kwamen van het origineel, maar nu voor bijna vijf euro per stuk. ‘We hadden er nog een handeltje van ingekocht,’ zei hij, ‘maar dit zijn de laatste.’ Op de verpakking stond: Niet Voor Huishoudelijk Gebruik. Ik probeerde het licht van het namaakexemplaar uit door hem in het contact te draaien – een soort fitting waar je de peertjes in kunt testen – en daarna weer het origineel, en toen opnieuw die andere. Ondertussen ving ik wat op van een gesprek tussen twee werknemers en ze hadden het erover dat de één uit de cel kwam, of de ander moest erin, dat was vrij onduidelijk, maar aan de toon van het gesprek te horen werd het er in ieder geval niet gezelliger op. Ik rekende twee lampjes af voor vijf euro per stuk, en de kassamedewerker vergat er één aan te slaan, maar het leek me beter daar niks over te zeggen.
November 13, 2013
My suckling.
My suckling.
Tussen de vuile stapels wasgoed en tijdens het kolven las ik in de badkamer de essays van zelfverklaard ‘dissidente feminist’ Katie Roiphe, Lof van het rommelige leven. De badkamer is tegenwoordig nog de enige rustige plek in huis. Ik las een essay over Jane Austen die het negentiende-eeuwse huwelijksleven leek te verafschuwen en dat ze mogelijk bewust een toekomst als moeder had ingeruild voor een toekomst als schrijver, en haar kinderen voor romans. Ze noemde haar romans My own darling child en My suckling. Ik vond het vreemd van zo’n feministe dat ze er prat op ging een duidelijke scheiding in denken te vermoeden bij iemand als Austen, en haar conclusie dat er blijkbaar eenzelfde ambivalentie schuilgaat bij de hedendaagse mens. Dat het nog altijd aanwezig is; de scheiding tussen het schrijvers- en het moederschap. Het leek me niet relevant. Ondanks dat mijn roman maar langzaam vordert en ik het liefst met Tessel op mijn arm naar de trams kijk, die om de paar minuten aan ons huis voorbij rijden en die ze steeds beter lijkt te herkennen door enthousiast met haar bovenlijfje heen en weer te bewegen. Een paar dagen per week komt één van de oma’s oppassen en dan werk ik enkele uren in een koffiebar even verderop, waar de muziek meestal te hard staat waardoor ik niet kan nadenken. Maar toch weet ik dat die roman er gaat komen, ik heb al een aantal goede hoofdstukken geschreven, het gaat de juiste kant op. De enige manier om er te komen is door hard te werken, dat zeg ik vaak tegen mijzelf. Door niet te zeuren dat ik een vrouw ben en daardoor minder kansen heb, omdat ik daarmee juist de ongelijkheid benadruk. Ik las onlangs een interview met de schrijfster Lionel Shriver over haar roman Big Brother. Ze zei: ‘Er heeft steeds meer een verschuiving plaatsgevonden in wat mensen als de zin van het leven beschouwen. Het is steeds meer een hedonistisch genoegen. De definitie van geluk is versmald tot genieten, en daar passen steeds vaker geen kinderen in. Omdat ouderschap niet altijd leuk is. Maar het leven is niet altijd leuk.’ Dat vond ik heel mooi gezegd, en ze had natuurlijk gelijk.
May 17, 2013
Win-winsituatie.
De kraamverzorgster was een opgeruimd type met een hoge paardenstaart die elke dag met de bus vanuit de Oostzaan naar Amsterdam reisde. ‘Het is net een filmset,’ zei ze toen ze voor de eerste keer bij ons thuis kwam. Vaak zat ze aan het voeteinde van mijn bed als ze over de mensen uit haar dorp vertelde – de buurjongen die de avond daarvoor een feest in zijn achtertuin had gegeven en de klerezooi niet had opgeruimd en de vrouw van twee huizen verderop die negeerde dat er dealers op het grasveld voor hun huis zaten en de wijkagent die altijd maar deed of zijn neus bloedde terwijl er toch echt duidelijk drugs verkocht werd of in ieder geval gesodemieter was – en dan hoefde ik alleen maar een beetje stom voor me uit te knikken. Het maakte volgens mij ook niet uit of ik antwoordde, als ik gewoon maar dééd alsof ik haar hoorde en eerlijk gezegd wilde ik op dat moment niets liever dan gedachteloos naar haar verhalen luisteren om de pijn van de bevalling te vergeten, dus het was op alle fronten een win-winsituatie. Soms reed ze met het wiegje van Tessel voorbij en dan geurde de hele slaapkamer een vreemd soort zoet, een cliché dat maar al te waar bleek te zijn, en ik probeerde in gedachten die hemelse geur vast te houden terwijl ik vanuit mijn bed naar dat kleine wiegje verderop in de woonkamer staarde. Elke ochtend stipt om half negen belde de kraamverzorgster bij ons aan waarna mijn vriend met een bleek gezicht en een scheefgeknoopte ochtendjas de deur voor haar opende. ‘Ik hoef alleen maar naar het gezicht van de vader te kijken om te zien of de nacht goed is verlopen,’ zei ze geregeld als ze op de rand van mijn bed zat. De hele week dat de kraamverzorgster bij ons was heeft ze nooit iets gegeten of gedronken. Dat deed ze liever in de bus van en naar de Oostzaan – in haar roze rugtas zat een flesje water en een krentenbolletje, ‘dan heb je altijd wat bij de hand.’ De zevende dag dat ze bij ons aanbelde viel de vulling uit haar jas, maar toen zat de week er al bijna op. We vroegen haar of ze niet nog een paar dagen kon blijven, dat we twijfelden of we wel wisten hoe het moest, en vanaf het voeteneinde van het bed zei ze: ‘Jullie redden het ook zonder mij.’
May 15, 2013
Voor Tessel.
Nadat de verpleegster het licht van de slaapzaal had uitgeknipt kropen we naast elkaar op het hoge ziekenhuisbed, de knieën opgetrokken tot foetushouding. Ik keek in haar ogen en ze keek terug. Negen maanden lang had ze in het water rondgedobberd en nu lag ze plotseling naast me, aangespoeld op een zandbank van witte lakens. Ze lag daar op het droge alsof ze niet beter wist dat ze nog altijd in mijn buik zat – de knietjes tot de navel opgetrokken, de vuistjes voor haar gezichtje gebald. Hier is ze dan, dacht ik telkens, hier is ze dan. Ik kon niet slapen en luisterde naar de voetstappen van de artsen op de gang, het zachte gehuil van een baby aan de andere kant van de slaapzaal. Om het uur stonden de verpleegsters als zwarte schimmen aan mijn bed (ik wist niet wie wie was en haalde iedereen door elkaar), en routineus drukten ze een spuit in mijn bovenbeen of legden nieuwe medicijnen op het nachtkastje voor me klaar. Naast de medicijnen lag een onaangebroken rol Dextro Energy, een Labello lippenbalsem en het boek Great Expectations van Dickens, waarin ik al weken geleden was begonnen en dat ik tijdens de weeën nog vlug vlug in mijn tas had gepropt want je wist maar nooit. Op bladzijde 84 was een ezelsoor gevouwen en stond een streep onder de zin: ‘(…) Maar dat geldt voor ieder leven. Stel u voor dat één bepaalde dag eruit wordt gewist en bedenk dan hoe anders het zou zijn verlopen. Sta even stil, u die dit leest, en denk een moment aan de lange keten van ijzer of goud, van doornen of bloemen, die u nooit zou hebben vastgeklonken als op één gedenkwaardige dag niet de eerste schakel zou zijn gevormd.’ Naast mij lag Tessel klaarwakker, voor wie de eerste dag zojuist pas was begonnen.
February 16, 2013
Route 22.2
Inmiddels hadden we al heel wat dia’s achter de rug: van een barende giraffe, een placenta die als een vuilniszak werd geopend, een kever tollend op zijn rug, een middeleeuws tafereel van een vrouw die als de antichrist werd uitgerookt. Aan het woord was Truus, een wat oudere verloskundige die elke zin afsloot met ‘Ja?’, als een Duitse commandant die zichzelf ervan wil verzekeren dat de aandacht geen moment verslapt. ‘Een goede bevalling is de blauwdruk voor de rest van je leven’ herhaalde ze. De bevallingsvoorlichting werd gegeven in het auditorium van het ziekenhuis – een bedompte ruimte dat qua sfeer deed denken aan een modern crematorium – en ik merkte dat ik steeds vaker naar buiten staarde, naar de fietsers en auto’s en metro 50 richting Gein. Het was halfbewolkt en het was vandaag veel warmer geweest dan in de afgelopen dagen. Er moest een moment komen dat de dooi definitief zou doorzetten. Ik stelde me voor hoe wij hier over een paar weken in het holst van de nacht richting het ziekenhuis zouden rijden, over de verlaten wegen, met achterin de auto een reistas met daarin de babykleertjes. Route 22.2 moesten we volgen, had Truus gezegd. Dat was me bijgebleven. Als tweede was Bea aan het woord. Ze stond op haar sokken voor ons. ‘Ik ben zo iemand die veel te enthousiast is tijdens de bevalling en nét een stapje te ver gaat,’ verklaarde ze. ‘Daarom trek ik liever mijn schoenen uit als ik moet staan.’ De bezoekers knikten instemmend, blijkbaar was dit voor iedereen een duidelijk gegeven. De dia’s van Bea gingen nog wat verder: plassen bloed, een totaal ruptuur, nog meer placenta’s, een opengesperde vagina waar het hoofd van het kind al bijna uitkwam. ‘Ik ga even naar buiten,’ zei ik tegen mijn vriend die aandachtig de dia’s bestudeerde. In de hal buiten het auditorium stond Truus bij een tafeltje te wachten met een stapel folders. ‘Sommige vrouwen vinden dit te heftig,’ zei ze toen ik haar voorbij wilde lopen. ‘Wij gaan uit van de shocktherapie,’ zei ze. ‘Als je de dia’s eenmaal zes keer hebt gezien, dan haal je jouw schouders ervoor op.’ Ze gaf me nog een foldertje mee.
February 4, 2013
Niet opnemen.
Toen mijn moeder de telefoon opnam ging ze direct over in het Engels. ‘Yes hello, sorry I don’t understand you, we are no thanks but we have no interest, no bey, goodbey.’ Eenmaal weer aangeschoven aan de keukentafel vroeg mijn vader: ‘Was het hem weer?’ Mijn moeder knikte en in gedachten verzonken besmeerde ze een mueslibol ruim met boter. De laatste weken werden mijn ouders bijna dagelijks gebeld door een onbekende man, die hen iets in een onverstaanbaar Engels probeerde duidelijk te maken, maar niemand wist precies wat. De telefoon ging nog een keer over: ‘Niet opnemen,’ zei mijn vader onmiddellijk. Nadat de telefoon voor de derde keer overging stond mijn vader alsnog op van tafel. ‘Ja?’ zei hij alleen maar, alsof hij een oude bekende aan de lijn had. ‘Bij de buren hebben ze het ook al geprobeerd,’ zei mijn moeder op gedempte toon terwijl mijn vader aan de andere kant voor de woonkamer in zijn beste Engels verder sprak. ‘Ze zeggen dat er iets is met het abonnement van je computer en proberen de inlog van je systeem te achterhalen, zodat ze toegang hebben tot je persoonlijke gegevens.’ Hoofdschuddend voegde ze eraan toe: ‘Via het internetbankieren kunnen ze dan geld van je rekening schrijven. Kleine bedragen zijn het hoor, negenenvijftig euro vijfennegentig, elke maand. Maar toch.’ Mijn moeder trok haar schouders op bij de vraag waarom het zo’n specifiek bedrag was, blijkbaar was dat verder niet relevant. Aan de andere kant van de woonkamer hoorde ik dat mijn vader de telefoon ophing, vrolijk bijna. Eenmaal een hap van zijn boterham genomen klonk opnieuw het deuntje van de telefoon. ‘Godverdomme,’ zei mijn vader. ‘Niet opnemen,’ zei mijn moeder nu op haar beurt. ‘Maar misschien is het belangrijk,’ probeerde ik. Het was mijn tante die een afspraak bevestigde die mijn moeder vanochtend al telefonisch aan mijn oom had doorgegeven, maar blijkbaar niet goed was doorgekomen, en nu leek het haar beter om meteen maar even te bellen, want je wist maar nooit. De rest van de middag ging de telefoon niet meer over.
January 31, 2013
Een oude grap.
In de openingsscène van Annie Hall zegt Woody Allen: ‘Er is een oude grap. Twee oudere vrouwen verblijven bij een Catskills bergresort en de één zegt tegen de ander: “Wat is het eten hier toch verschrikkelijk slecht.” De ander antwoordt: “Ja, en de porties zijn ook nog eens veel te klein.” Nou, dat is nu precies hoe ik tegen het leven aankijk. Vol eenzaamheid en ellende en lijden en droefenis, en het is ook nog eens veel te snel voorbij.’ Dat is ook de belangrijkste grap tijdens het schrijven van een boek; negen van de tien keer vind je wat schrijft verschrikkelijk slecht en aan het einde van de dag ben je soms maar een paar regels verder. ‘Je moet fluitend schrijven,’ heeft Martin Bril eens in een interview gezegd, en dat vind ik een prima streven, alleen geloof ik hem niet. Als hij had gezegd: ‘Je moet de lezer doen gelóven dat je een verhaal fluitend heb geschreven.’ Ja, dan had ik hem op zijn woord vertrouwd. Er zijn maar een paar schrijvers die de worsteling een beetje goed verborgen weten te houden – Salinger kan dat als geen ander, maar ook Yates en Eggers – omdat ze nergens laten doorschemeren dat ook zij hebben lopen ploegen, zeiken en allerlei kunstgrepen hebben moeten uitvoeren om die tekst lekker te laten lopen. Als ik dan toch een boek lees in de korte tijd die ik heb (ik ben dertig, soms schemeren er al licht wat grijze haren door), dan wil ik dat de eenzaamheid, ellende en lijden en droefenis van zo’n schrijver er kunstig is uitgeschreven, dat er helemaal niets meer overblijft van de schrijver in dat verhaal.
January 28, 2013
De soundtrack van Anna Karenina.
De dag nadat ik Anna Karenina had uitgelezen zette gelijk de dooi in. Op zaterdagavond bezocht ik de verfilming van het boek, en hoewel ik nog maar tien minuten had voordat de film zou beginnen, fietste ik als een bejaarde door de stad, slingerend langs de wegsmeltende sneeuwhopen en angstig voor gladde wegen. Het verkeer raasde langs me heen – de goed verlichte trams, jongens op scooters, lijn 172, de andere fietsers die nog even snelheid maakten voor rood licht. Bij het loket stond de vriendin met de tickets te wachten. In de hoek van het aangrenzende bioscoopcafé zat een oude man te knikkebollen achter zijn biertje. ‘Ik maakte me al zorgen om je,’ zei de vriendin toen ik haar op de wang kuste en haastig de warme sjaal om mijn buik losknoopte. ‘Vertraging,’ antwoordde ik, en daarna moesten we gelijk de zaal in, want dan hadden we tenminste nog een goede plek, een beetje vooraan. De film duurde zo’n tweeënhalf uur, maar al die tijd had ik het idee dat ik naar een trailer van het boek zat te kijken. De personages liepen het toneel op, werden voorgesteld, verdwenen weer, ontmoeten elkaar achter het podium, werden geboren, stierven, trouwden en de piepende wielen van de trein, de hoeven van de paarden, rolden en denderden dwars door het beeld heen. De twee kleine voetjes aan de binnenkant van mijn buik schopten almaar harder. Op de helft van de film liep ik beroerd de zaal uit, en schuifelde wat heen en weer over het zachte rode tapijt in de lange gang achter de filmzalen, totdat de bewegingen in mijn buik weer rustig werden. De stilte was prettig, met alleen het doffe gedreun van de omringende films op de achtergrond. Soms was het beter om niets te zien, alleen maar door de muren heen naar de geluiden te luisteren. Toen de film was afgelopen keek de oude man – die nog altijd knikkebollend in het café zat – verschrikt naar mij op en zei: ‘Ben je nou alweer in verwachting?’
January 23, 2013
Heb jij nog spannende verhalen?
De vriend die we normaal tijdens feestjes zagen, kwam ’s ochtends op de koffie. Sinds het nieuwe jaar was hij gestopt met roken, en nu stak hij telkens een tandenstoker in zijn mond. Hij had een heel pakje van die dingen mee. Hij at ook de halve rol van mijn lievelingskoekjes op. ‘Lekker zijn deze,’ zei hij met volle mond. ’s Ochtends was hij al vroeg opgestaan om te gaan hardlopen – in het nieuwe jaar wilde hij meer gaan sporten. ‘Ik zie er goed uit hè?’ zei hij en haalde een hand door zijn haar. We zeiden dat hij er goed uitzag. De laatste tijd was hij nog wel naar wat feestjes geweest, maar niet zo vaak meer als eerst, misschien nog maar één keer in de week. Shoeless was ‘heel vet’ en er was ook nog een illegaal feestje langs het spoor geweest waar hij tot zijn knieën in de modder had gestaan, en hij had natuurlijk hier en daar nog wat platen gedraaid, maar dat was eigenlijk gewoon werk. ‘Heb jij nog spannende verhalen?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde ik. Daarna wendde hij zich tot mijn vriend, maar die was al naar de keuken gelopen om zijn koffie bij te schenken. ‘Ik heb laatst een heel goede Rum gedronken,’ riep mijn vriend vanuit de keuken, ‘die kan je zo puur drinken.’ Samen met de koffie nam hij de fles Rum mee en schonk het rustig uit toen de koffie op was. Terwijl ze goedkeurend van de Rum dronken scheen het ochtendlicht scherp door het keukenraam naar binnen. De vriend hield zijn glas alweer omhoog en zei: ‘Doe me er nog maar eentje.’


