Renske Jonkman's Blog, page 11
January 22, 2013
Huis zonder ramen.
Buiten vroor het tien graden, dus we hadden geen betere dag kunnen kiezen om de ramen van onze slaapkamer te vervangen. De glaszetters – een kleine oude kerel en zijn drie koppen grotere partner – begonnen al vroeg in de ochtend; ze sjouwden de nieuwe ramen de trappen op, tikten de oude ruiten uit, kitten de voegen, vervingen de kozijnenlatjes en ondertussen floten ze een heel vrolijk deuntje. De firma die onze oude ruiten had geplaatst kenden ze wel – dat glas hadden ze al in half Amsterdam moeten vervangen, overal zat vocht in. Om tien uur wilden ze koffie. ‘Het is wel een slap bakkie,’ zei die lange toen ik vroeg of de koffie een beetje smaakte. Zwijgend roerden ze in hun kopjes en schepten er telkens wat extra suiker bij, nog een beetje melk. Het was ijskoud in huis, alles waaide door. Die ouwe kleine keek nieuwsgierig onze huiskamer rond. In het weekend verkocht hij oude meubeltjes op de rommelmarkt – ‘Ja hoor, op elke kofferbakmarkt, vlooienmarkt door heel Nederland, you name it,’ zei hij. Die stoeltjes met die houten leuningen bijvoorbeeld, die we aan onze eettafel hadden staan, zoiets had hij dit weekend voor vijftien euro opgekocht. Volgende week zou hij ze weer verkopen, voor zeker het dubbele van de prijs. ‘Die Ikea-troep daar kan ik niks mee,’ zei hij, ‘dat lijkt allemaal op elkaar.’ Zijn dochter had ook haar hele huis vol Ikea-troep staan. Net als haar vriendinnen. ‘Al die huizen zijn precies hetzelfde,’ zei hij hoofdschuddend. Daarna keek hij omhoog naar onze tweedehands kroonluchter. ‘Dat is een goede,’ zei hij, ‘die is mooi dof.’ Glimmende kroonluchters vond hij maar niks. Al die tijd had die lange bijna niks gezegd, alleen een beetje in zijn koffie geroerd. Daarna vroeg hij of er nog een bakkie was. Toen ze hun koffie op hadden gingen ze weer aan het werk. ‘Het tweede bakkie was sterker,’ zei de lange voordat hij opstond.
January 21, 2013
Go, go, go!
Aan het einde van de ochtend liep ik door het park en het enige waar ik naar kon kijken was het felle licht dat door de sneeuw werd gereflecteerd. Het is verdomd moeilijk om licht goed te beschrijven, negen van de tien keer verval je in clichés. Schrijver Ian McEwan lukt het redelijk met zinnen als: ‘Het indirecte middaglicht, weerkaatst door het grind en gefilterd door het bovenlicht, vulde de entreehal met de gelig-oranje tinten van een sepiaprint.’ (Atonement) Maar tegelijkertijd blijft hij vaag. Wat is indirect middaglicht? Op welke manier filtert het bovenlicht de weerkaatsing? Lastig. Herman de Coninck beschrijft in het gedicht Januari het winterlicht heel simpel: ‘De zon schijnt inderdaad als het lichtje in een koelkast.’ Fotografen kennen dat probleem niet – zij laten het licht gewoon zíen. Afgelopen herfst hielp ik mijn vriend met een fotografieproject; het moest een zelfportret worden zonder dat hijzelf was te zien. Daarom had hij een waslijn volgehangen met zijn eigen kleding – truien, sokken en broeken – en telkens als de zon achter de wolken vandaan kwam moest ik die waslijn omhoog houden zodat hij daar een foto van kon maken. We stonden midden op een heideveld, alles wat gekleurd in de gelig-oranje tinten van een sepiaprint, zoals McEwan zou zeggen. Soms stonden we meer dan twintig minuten te wachten voordat de zon eindelijk tevoorschijn kwam. Ik hield de donkergrijze wolken nauwlettend in de gaten, er zat wel beweging in, maar vaak schoven die wolken gewoon over elkaar heen waardoor er geen ruimte was voor het zonlicht. Pas als de rand van de zon zichtbaar was riep ik ‘go, go, go!’ naar mijn vriend, die dan al met zijn camera in de aanslag stond en als een gek foto’s begon te schieten. We hadden maar een paar seconden voordat de zon alweer verdween.
January 18, 2013
Anna Karenina.
Nu ik elke dag een fractie trager beweeg is het lekker om zo’n oud Russische roman als Anna Karenina te lezen; alles en iedereen beweegt zich daarin nog vele malen trager. Ik ben nu al een paar weken bezig met het boek, nog ongeveer negentig bladzijden en dan is het uit. Het liefst lees ik de passages waarin iemand op een sofa in slaap valt (Aleksej Kirillovitsj Vronski) en aan het begin van de avond verwilderd wakker wordt – dat overkomt mij de laatste tijd ook regelmatig. Of over de middagdutjes die landheer Konstantin Dmitrijevitsj Levin samen met zijn boeren maakt op een bed van gras, moe van het vroege opstaan en het ploegen op het goudgeel gekleurde land, en pas wakker wordt door ‘de zon, die om het bosje heen was gedraaid, op zijn hoofd brandde.’ Iedereen vervoert zich per koets, slee of beweegt zich desnoods gewoon te voet door het uitgestrekte landschap buiten Moskou en Sint-Petersburg. Familiebanden en vriendenkringen zijn nogal complex met elkaar verweven, en iedereen heeft minstens twee namen (‘Dolly’ is ook Darja Aleksandrovna en ‘Stiva’ prins Stepan Arkadjevitsj Oblonski), waardoor die namen net zo opgerekt zijn als de stroperige zinnen, die weer uit allerlei bijzinnen zijn opgebouwd. Dat maakt het allemaal des te moeizamer om te lezen; je moet nog eens terugbladeren en de zinnen een beetje herkauwen. Een verademing in vergelijking met alle moderne romans, met van die rare korte zinnetjes, en die je binnen een halve dag hebt uitgelezen. Niet onbelangrijk, in Anna Karenina beslaan de beschreven levens vele jaren – kinderen worden geboren, familieleden sterven, de affaire tussen Anna en Vronski wordt uiterst langzaam en slepend opgebouwd – en je merkt aan alles dat Tolstoj absoluut geen haast had dit verhaal te schrijven. Natuurlijk had ik ook gewoon de film kunnen gaan bekijken – dat ga ik trouwens alsnog doen, als ik het boek uit heb – maar dan was ik binnen twee uur klaar geweest.


