Zuidwestenwind.
Ik zat aan de keukentafel te wachten toen mijn vriend met zijn camera en statief op z’n schouder de keuken binnenliep, en zijn vader vroeg: ‘En, heb je nog wat geschoten?’ Mijn vriend trok heel rustig zijn schoenen uit en hing zijn lange jas aan de kapstok en ten slotte zei hij tegen zijn vader dat hij minstens twee rolletjes had volgeschoten. Zijn vader wilde weten of hij bij boer die en die was geweest, en of die ene zoon met de hanenkam nog thuis was, en hoe het land van de boer uit het dorp eruitzag, minstens veertien hectare had hij, of het erf wel een beetje netjes was en had hij gezien dat die boeren uit Zuid-Holland groene overalls droegen in plaats van blauwe, en dat ze zo’n modern bedrijf hadden omdat ze hun land ooit voor miljoenen hadden verkocht. Het duizelde me. Het bleek dat zijn vader zo ongeveer elke boer uit het dorp kende en bij iedereen wel een verhaal had te vertellen, dat was mooi. De laatste dagen ging mijn vriend elke ochtend met zijn camera op pad voor zijn fotoproject over de Hollandse polders, en de toekomst van de boer. Mijn favoriete foto was van een licht autistische buurjongen met net zo’n knoestige kop als het aardappelland om hem heen. Soms wandelden we aan het eind van de dag tegen de zuidwestenwind in door de polders, met de lage luchten boven ons. ’s Avonds gingen we met de hele familie naar de plaatselijke bioscoop, een paar kilometer verderop. De film, The secret life of Walter Mitty, was behoorlijk flauw maar er zat één goede scene in, van een dronken piloot die zich moed probeerde in te drinken in het plaatselijke café. Mijn vriend was de enige in de zaal die keihard moest lachen, en dat was misschien nog wel grappiger dan die hele dronken piloot.