Saskia Goldschmidt's Blog

January 25, 2023

Pedagogiek van de hoop

Bijna vijfentwintig procent van de Nederlanders die na 1980 geboren zijn, denkt dat het aantal van zes miljoen vermoorde Joden tijdens de Holocaust zwaar overdreven is. Een kleiner deel gelooft dat de hele Holocaust ‘een mythe’ is. In de ontkenning van een genocide zit de aanzet van de volgende verborgen. Wie niet wil zien wat voor verschrikkelijks er in het verleden gebeurd is, zal blind blijven voor de kiemen waaruit de volgende massale moordpartij kan groeien. Dat is de reden dat ik als gastspreker bij Na de oorlog, Landelijk centrum voor naoorlogse gastsprekers, het verhaal van mijn vader, die Bergen-Belsen overleefde en van mijn grootvader, mijn oom, oud-tantes en oud-neef, die vermoord werden in Bergen-Belsen, Auschwitz en Sobibor, vertel in klassen op scholen in en rond Amsterdam en Groningen. Ik ben een van de veertig gastsprekers die zo proberen de onwetenheid te bestrijden.  Met onze persoonlijke getuigenissen vertellen we niet alleen over het antisemitisme en het fascisme dat tot de Shoah heeft geleid, maar we praten ook met kinderen en jongeren over wat zij in hun eigen leven aan uitsluiting en discriminatie tegenkomen en/of  op welke manier zij in hun eigen leven daar iets tegenover kunnen stellen. We hoeven en kunnen kinderen de gruwelijkheid van de wereld niet besparen. Wel is het onze plicht, zei Micha de Winter, hoogleraar pedagogiek in een lezing, kinderen en jongeren handelingsperspectief te bieden. De pedagogiek van de hoop, zo noemde hij het, in navolging van Lea Dasberg.
Hoe nodig het werk van Na de oorlog is, wordt duidelijk door de ervaringen van verschillende gastsprekers. Een gastspreekster kreeg na het vertellen van haar persoonlijke verhaal over haar vermoorde familieleden van een jonge leerling te horen: ‘Alle Joden moeten dood. U ook.’ De docent in de klas zei niets.
Een andere vrouw, die was uitgenodigd op een protestants-christelijke school, werd door de leerkracht na afloop van haar verhaal verzocht even ‘en profile’ te gaan staan, zodat de kinderen, volgens de leerkracht haar ’typisch Joodse profiel’ konden bekijken.
De gastlessen worden zorgvuldig voorbereid. Ze bestaan uit min of meer theatrale monologen, die geschreven zijn door schrijvers na een uitvoerig interview met de gastspreker. Daarna wordt met een coach of regisseur het verhaal in vorm gezet. Attributen, foto’s en/of filmpjes worden daarbij ingezet. Het nagesprek met de leerlingen is minstens even belangrijk is als het verhaal van de gastspreker. We bereiden ons voor om uitspraken zoals hierboven te pareren. Om in gesprek te blijven met de kinderen en volwassenen die onzinnigheden verkondigen. Gelukkig zijn antisemitische reacties niet standaard. Veel leerlingen en leerkrachten luisteren met een open houding en stellen betrokken vragen of vertellen eigen ervaringen. Maar de zojuist gepubliceerde cijfers over de onwetenheid bij jongeren geven aan dat het essentieel is om de persoonlijke getuigenissen over de Shoah en over het effect ervan op de volgende generaties te blijven vertellen. Ik ben blij dat ik daar, met de inzet van mijn persoonlijke familiegeschiedenis, een kleine bijdrage aan kan leveren.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 25, 2023 03:12

July 23, 2022

De slang van Westerbork

Dirk Mulder, oud-directeur van Westerbork, heeft een boek geschreven met daarin de ‘onthulling’ dat veel van de treinen die uit Westerbork vertrokken, geen goederentreinen geweest zouden zijn, maar personentreinen.
Ik heb me noga verbaasd over de ‘ontdekking’ van Mulder. Ik ben opgegroeid met Het Dagboek uit Bergen-Belsen, van Renata Laqueur. Zij was de eerste vrouw van mijn vader, die dankzij haar Bergen-Belsen overleefd heeft. Het dagboek is vorig jaar door Meulenhoff opnieuw uitgegeven. Op pag. 24, de allereerste dag die ze, eenmaal aangekomen in het kamp beschrijft, zondag 19 maart 1944, staat het volgende:
Op 15 maart 1944 om acht uur ’s ochtends stapten wij in de personentrein die ons naar Celle zou brengen. Wij waren niet al te treurig, want het feit dat er een personentrein voor ons klaarstond in plaats van de lugubere beestenwagons die haast elke dinsdag in het kamp verschenen voor de transporten naar Auschwitz stemde ons optimistisch.

Dit is een getuigenis uit eerste hand uit het voorjaar van 1944. De transporten vonden toen al zo’n twee jaar lang wekelijks plaats. Als personenwagons ‘normaal’ zouden zijn geweest, dan zou Renata Laqueur een dergelijke aantekening niet gemaakt hebben. Ze deed zeer waarheidsgetrouw verslag van de dingen die ze meemaakte.

Overigens zijn er meer geschriften die iets anders beweren dan dat wat Mulder schrijft. Dagboeken die hij ongetwijfeld kent.
Philip Mechanicus, journalist en vanaf 7 november 1942 gedetineerd in Westerbork, hield een nauwkeurig dagboek bij van alle gebeurtenissen in het kamp. Het is uitgegeven als In depot, dagboek uit Westerbork. De wekelijkse komst van wat hij ‘de slang’ noemde, de trein die met ‘volle pens weer vertrok’, was regelmatig onderwerp van zijn schrijven. Zo schrijft hij op pagina 263 van zijn boek:

Maandag 31 januari (1944): Zenuwachtige drukte in het kamp: pakken voor Zelle (=Celle, S.G.) De Duitse autoriteiten stellen weer een trein voor nette mensen ter beschikking. …

Met ander woorden: normaliter rijdt er een ander soort trein het kamp binnen, eentje voor ‘zogenaamd niet nette mensen’, beestenwagons dus.
Omdat gewild of ongewild door Mulder met zijn onterechte nieuwtje de indruk kan worden gewekt dat het wel meeviel in Westerbork, dat het zo slecht nog niet was, eindig ik met nog een fragment van Mechanicus, over een ziekentransport. (pag. 276, woensdag 9 februari, 1944)

Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart elke beschrijving. Om twee uur in de nacht zijn de verplegers reeds begonnen met het aankleden van de voor transport aangewezen od-ers, die met paard en open wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar op de wagen geschoven, zoals men lijkkisten in een lijkwagen schuift. Terwijl natte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas bedekte, in het donker van de wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestenwagen gereden, hobbelend en hotsend, waar zij ook onder de blote hemel stonden, wachtend op hun inlading, zoals men lijken schuift in een lijkwagen. Kinderen met roodvonk en difterie zijn huilend naar de slang gedragen. Ouderloze kinderen uit het weeshuis.

Philip Mechanicus vertrok een maand later met de slang naar Bergen-Belsen en werd op 9 oktober van hetzelfde jaar met een straftransport naar Auschwitz-Birkenau gestuurd. Daar is hij drie dagen na aankomst doodgeschoten.
De rechtstreekse getuigenissen van de mensen die aan den lijve hebben meegemaakt wat er in de kampen gebeurd is, dat wat er ter plekke beschreven is, zou niet in twijfel moeten worden getrokken. Mulder brengt daarmee deze getuigenissen in diskrediet en dat neem ik hem kwalijk. Er waren sommige transporten met personenwagons. Maar volgens de mensen die opgesloten zaten in Westerbork waren dat uitzonderingen en waren beestenwagens de regel. Overigens ben ik het met Marcel Levie eens, die in zijn column van het Parool van zaterdag 23 juli zegt dat het niet uitmaakt of je in een overvolle personenwagon of in een beestenwagon naar de gaskamers of een kamp als Bergen-Belsen werd gereden. Het verschrikkelijke was dat ze reden. En dat de mensen die daarin zaten onvrijwillig gedeporteerd werden. Dat is het enige dat telt.

 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on July 23, 2022 06:57

January 16, 2022

Goed kijken

Ik zit in mijn huisje in Noord-Groningen aan mijn bureau en kijk uit op kilometers kleiland. In de verte slingert de maar, omzoomd door riet en het rietland, daar is de plas, rustplaats voor vogels. Ik kijk op van mijn beeldscherm, zoekend naar een woord en starend naar de grauwe lucht, schrijven is veel staren.
Ik zie een lichte beweging op de grijze kleihopen. Eerst denk ik dat ik me vergis, maar als ik scherper kijk, zie ik eerst een, dan nog een, en dan een steeds grotere groep vogels die is neergestreken op de akker.
Het grote plezier van goed kijken, en een gevaar voor het vorderen van je roman, is dat je steeds meer gaat zien. Waar eerst alleen maar klei was, zie ik nu een wirwar van blauwgrijze kopjes, bruingrijze ruggen en donkere staarten. Ik ontdek knalrode flanken en oranjegele borstveren, daarboven een veren patroon van lichte en donkere strepen. Bruingele kopjes met markante wenkbrauw en mondstreep. Steeds meer wordt er zichtbaar. Eerst herken ik de koperwieken, daarna zie ik er ook kramsvogels tussen. Het is een wirwar van subtiele kunstwerkjes op pootjes, driftig aan het pikken in de grijze hompen. Het zijn niet meer dan een soort lijsters, maar god wat zijn ze mooi.
Dat zoiets in zulke groten getale zomaar rondvliegt door de grauwe winterlucht. Daar wordt een mens, neergedrukt door het verraad van Groningen, door pandemie, onverschilligheid over het lot van kunstenaars, en het gebrek aan mogelijkheid om theater, bioscoop en museum te bezoeken, weer wat lichter van. Zelfs op deze grijze dag valt er iets te genieten.
En opeens, waarschijnlijk vanwege een door mij vanaf mijn bureaustoel onopgemerkt gevaar, een kraai of een buizerd wellicht, fladderen ze allemaal tegelijkertijd omhoog. De lucht vult zich met wit gestreepte ondervleugels, een en al beweging in het verder roerloze land.
En weg zijn ze.
Daarom werk ik hier zo graag.
Het uitzicht op de in de winter doodse akker vol vette grauwe klei, boven een eindeloze grijze lucht.
Iedere morgen de zompige tocht door de klei.
En altijd liggen er verrassingen op de loer.
Maar alleen als je heel goed kijkt.
Gelukkig moet ik vaak nadenken als ik schrijf.

 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 16, 2022 01:36

December 31, 2021

Een persoonlijke terugblik

2021 was het jaar dat eindelijk het Dagboek uit BergenBelsen een nieuwe uitgever vond en Meulenhoff maakte er een schitterende uitgave van. Renata Laqueur zou haar lippenstift de lucht in hebben gegooid van trots.
2021 was het jaar waarin het kleinkind twee jaar werd, een wonder van taal, van humor, van onvoorwaardelijke liefde en enthousiasme. De beste remedie tegen somberheid, cynisme en het verliezen van hoop.
2021 was het jaar waarin ik stevig aan het worstelen was met een nieuw boek. ieder boek is een worsteling. En elke keer lijkt deze laatste worsteling het grootst. Maar het enige wat erop zit is dapper doorgaan.
2021 was het jaar waarin duidelijk werd dat consumentisme, vreten en drinken, essentiëler wordt gevonden dan de toegang tot boeken, tot muziek en dans en theater, alsof de schoonheid en de troost en verbeelding van andere werelden en het bieden van perspectief niet essentiëler zijn dan jezelf in coma mogen zuipen, of je zelf een hartinfarct vreten.
2021 was het jaar waarin zichtbaar werd hoe dom onze regeringen zijn. Demissionair of niet. De weigering om ontwikkelingslanden te helpen de bevolking te vaccineren is de meest kortzichtige keuze die er is. Yuval Noah Harari zei in het interview met Janine Abbring, dat het delen van kennis en het in staat zijn tot grote samenwerkingsverbanden aan de basis staat van het overlevingssucces van de mens. Wanneer alle signalen die er het afgelopen jaar al gegeven zijn en die wijzen op een snelle teloorgang van de comfortabele levenswijze die wij in het westen als normaal zijn gaan ervaren, de razendsnelle vernietiging van soorten, niet doordringen tot de neoliberale oren van hen die het beleid maken, dan zal dit inzicht hen ook wel niet bereiken. Maar hoe treurig is dat.
2021 was het jaar waarin de solidariteit stierf. Als je de moed kunt opbrengen even echt te kijken en tot je te laten doordringen wat er aan de buitengrenzen van ons continent gebeurt, dan kun je alleen maar rouwen over de teloorgang van de humaniteit. Dan rest de schaamte, dat we in een samenleving wonen, waarin pushbacks en mensen en kinderen laten creperen in kampen, jaren en jaren lang, normaal is geworden. Alsof medemenselijkheid niet de eerste opdracht van de mens is. Alsof een goed gereguleerd immigratiebeleid niet tot de mogelijkheden zou behoren als er de wil en de moed voor zou zijn.
2021 was het jaar waarin de man en ik keer op keer ernstig ziek zijn geweest en we voor het eerst in ons leven zijn gaan voelen hoe kwetsbaar een mensenleven is. En dat niet vanzelfsprekend is, dat we gezond zijn en blijven. maar ook dat we ons realiseerden wat een luxe het is, dat we dit gevoel pas ergens in de zestig hebben leren kennen.
2021 was het jaar waarin ik meer dan ooit gevoeld heb wat een geluksvogel ik ben. En dat, ondanks mijn angst voor het groeiende populisme, ondanks de verwijdering van sommige vrienden omdat hun denkwijze over hoe om te gaan met de huidige crisis ons uit elkaar heeft gedreven, ik me vooral dankbaar voel, voor het leven dat ik mag leiden, de mensen met wie ik leef, en alles wat me gegeven is.

Ik wens jullie allemaal de moed om dapper door te trappen, het nieuwe jaar door!

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 31, 2021 02:56

April 7, 2021

Lunchinterview NRC

Saskia Goldschmidt (66) brengt opnieuw het dagboek uit van Renata Laqueur. Dankzij haar overleefde Goldschmidts vader Bergen-Belsen.
Door: Rinskje Koelewijn

‘We zijn getuige van een vernietiging in slow motion’

Op tafel staan druiven en twee taartjes klaar, plus een stapel oorlogsboeken en een doos vol foto’s. Saskia Goldschmidt (66) vist er een zwart-wit portretje uit van een knappe, jonge man. Paul Goldschmidt. „Mijn vader.” De foto is gemaakt in september 1945. Vijf maanden daarvoor zat hij in Bergen-Belsen. Uitgehongerd, afgebeuld en eigenlijk al zo goed als dood, overleefde hij daarna nog een treintocht van zestien dagen dwars door Duitsland, tot de Russen de 45 wagons met 2.500 gevangenen bevrijdden. Ze bekijkt de foto nog eens goed. Zijn heldere blik, volle wangen, vage glimlach. Aan zijn gezicht valt niet af te lezen dat hij net terug is uit de hel. Dat was de redding én de tragiek van terugkeerders uit de concentratiekampen, zegt ze. „Aan de buitenkant zag niemand hoe stuk ze vanbinnen waren.”

De tweede foto: haar vader in zwembroek aan het strand naast een jonge vrouw in bikini. De vrouw heet Renata Laqueur. Zijn redster. Hij trouwde met haar in 1942. Hij was toen 28 en afgestudeerd logopedist. Zij, 22, wilde literatuur studeren, maar moest genoegen nemen met een secretaresse-opleiding. In 1943 werden ze samen uit hun huis in Amsterdam gehaald, en daarna vanuit Westerbork naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Zonder haar, zegt Saskia Goldschmidt, had mijn vader het kamp niet overleefd, en de treinreis daarna al helemaal niet. „Hij reutelde, maar had de kracht niet meer om te hoesten. Zijn benen kon hij niet bewegen, zijn armen niet meer optillen. De dood was zo gewoon in het kamp, dat ze allebei wel wisten hoelang hij nog te leven had. Een dag. Twee hooguit.” In het kamp was Renata degene die ruilde en smokkelde om hem (en zichzelf) extra hompen brood of koolraapsoep te bezorgen. Eenmaal in de trein – vermoedelijk op weg naar inderhaast gebouwde gaskamers van Theresienstadt – waagde ze bij elke stop haar leven en ging op rooftocht in Duitse dorpen en boerderijen.

Hoe haar vader het kamp overleefde, weet Saskia Goldschmidt door het dagboek dat Renata Laqueur begon op 19 maart 1944 bij aankomst in Bergen-Belsen. Tot aan het eind van dat jaar schrijft ze met enige regelmaat gedetailleerd over het dagelijkse kampleven; haar propvolle barak, de uren durende appels, het eten dat soms meevalt, het werk van Paul: hout hakken in de omringende bossen. En het hare: oude schoenen en uniformen uit elkaar tornen.

Bekijk meer foto’s en lees het volledige lunchinterview met Saskia Goldschmidt op de website van NRC

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 07, 2021 05:59

April 5, 2021

De dood knabbelt aan mij…

‘De dood knabbelt aan mij,’ pleegde mijn vader de laatste jaren te antwoorden, als je hem vroeg hoe het met hem ging. Alsof de dood zich, als een microspitsmuisje ergens in zijn lichaam verborg en af en toe uit zijn schuilplaats tevoorschijn kwam om zich aan hem te goed te doen.

Sinds november 2020 snap ik wat hij bedoelde.  Tot dan toe had ik de coronatijd goed doorstaan.  Als schrijver was ik gewend aan isolement en gezegend met het feit dat zoon en schoondochter met het liefste peutertje in de wereld bij ons in huis woonden, dus er was voldoende welkome afleiding.
Maar half november werd ik ziek. Een maag die geen voedsel binnenhield, koorts en een zware hoest. De coronatests bleven negatief en in het bloed geen afweerstof tegen de terreurkwaal te bekennen.  Bloedonderzoeken, longfoto’s, doktersstethoscopen en kloppende vingers; de dood knabbelde lustig voort. Op kerstavond was het geknabbel in een onbeschaamde schranspartij veranderd; de koorts onverminderd hoog, het lijf toonde tekenen van uitdroging, de hoest leek een sluipmoordenaar. De een-twee-drie-in-godsnaam toegeschreven antibiotica kuurbleek na zeven dagen aan te slaan. In januari had de dood zich teruggetrokken en herstelde ik langzaam, dertien kilo lichter, slap en energieloos. In februari stortte ik me weer op het werk: de laatste klussen voor Het dagboek uit BergenBelsen van Renata Laqueur, dat 13 april bij uitgeverij Meulenhoff verschijnt. Het dagboek inspreken als luisterboek. interviews en fotoshoots. Onderzoek voor mijn nieuwe boek.

Maar drie weken geleden, zoon en gezin waren net verhuisd naar Haarlem,  hervatte de dood zijn geknabbel. Op een CT-scan werd een longontsteking gesignaleerd. Geen corona. Weer antibiotica. We schijnen in ons gezin een voorkeur te hebben voor crisissen rondom de feestdagen. Want een paar dagen voor Pasen, bleek Gerard, mijn geliefde, corona te hebben. Acht dagen ligt hij nu beneden op de bank, met hoge koorts en erger wordende hoest. Familie en buren laten boodschappen in de gang achter, zet ik kopjes thee voor hem neer, FaceTime met hem. Zijn koorts blijft hoog, zijn hoest onverminderd heftig, en de arts met wie we telefonisch consult hadden zegt dat tussen dag 7 en dag 10 de ziekte een ‘verkeerde afslag’ kan nemen. Ik zou zijn hand willen vasthouden, hem willen omhelzen, ik zou willen dat hij mij kon troosten als ik huil, als ik naar de intro van de Matthäus luister en de angst in mij slaat. Regelmatig loop ik naar beneden, en zwaai naar hem, door het raam. Als hij niet slaapt zwaait hij terug. Als hij wel slaapt wacht ik stil tot hij zich beweegt. Dat stelt me dan een beetje gerust. Een beetje, want de angst dat de dood hem opvreet, raak ik voorlopig niet kwijt.

Update 5/4: inmiddels ben ik ook positief getest. Nu mogen we weer bij elkaar. De dreiging blijft nog…..

 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 05, 2021 01:36

February 26, 2021

Gedachtes bij de commotie over de vertaling van Amanda Gormans gedicht

Ik ben er geen voorstander van dat zwarte mensen perse zwarte mensen vertalen, vrouwen vrouwen, homo’s homo’s. Ik zou niet toewillen naar een wereld waarin dat normaal wordt. Mensen zijn complexe wezens die uit verschillende identiteiten bestaan. En kleur is daar een van.

Maar.

Zolang mensen van kleur en zeker vrouwen van kleur, nog zo weinig worden gerepresenteerd in de Nederlandse media, zolang hun stem nog zo weinig wordt gehoord en herkend is, lijkt het een gemiste kans om op het moment dat Amanda Gorman vertaald zal worden, niet op zoek te gaan naar iemand buiten het bekende literaire circuit.

Dat haar kleur een belangrijk onderdeel van haar identiteit is, verwoordde Gorman in haar presentatie op de  eloquente wijze:

We, the successors of a country and a time
where a skinny Black girl descended from slaves and raised by a single mother
can dream of becoming president
only to find herself reciting for one

Hoe bijzonder Marieke Lucas Rijneveld ook is, (ik ben geen fan van haar boeken, wel van haar gedichten en vooral van haar autonome voorkomen) behalve dat ze wit is, is ze ook geen Spoken Wordartiest. We hebben hier in Nederland veel vrouwen van kleur die thuis zijn in de  Spoken Word traditie, die het ademen en leven. Een van hen zou ik graag deze klus zien klaren, met in gedachten de woorden van Amanda Gorman (waarbij we American kunnen vervangen door Netherlands:

Because being American is more than a pride we inherit
It’s the past we step into and how we repair it.

 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 26, 2021 04:51

December 11, 2020

Heruitgave van Dagboek uit Bergen-Belsen

‘Kijk maar in het dagboek van Renata,’ antwoordde mijn vader als ik de moed had iets te vragen over zijn verblijf in concentratiekamp Bergen-Belsen. Samen met Renata was hij daaruit, meer dood dan levend, teruggekeerd. Eenmaal terug in Amsterdam trachtten ze alsnog een normaal leven op te bouwen. ‘Maar het huwelijk,’ verklaarde Renata hun scheiding later, ‘is niet gemaakt voor de hel.’ Ze vertrok voorgoed naar New York.


Vanaf 1965, het jaar van publicatie, stond haar dagboek bij haar in de kast en bestudeerde ik, als jong meisje, regelmatig deze encyclopedie van mijn vaders leed. pas later, toen ik onderzoek deed naar mijn familiegeschiedenis, voor mijn debuut Verplicht gelukkig, portret van een familie, ontdekte ik dat het dagboek meer was dan een memorandum van een gruwelijk laatste oorlogsjaar.


Een heruitgave van het dagboek was een jarenlange wens van me. In april verschijnt het in een nieuwe uitgave bij Meulenhoff, voorzien van voor- en nawoord van mij en door mij geredigeerd. Meer info via deze link informatie over Dagboek uit Bergen-Belsen in de catalogus van Meulenhoff Boekerij (met schaalbare tekst grootte) of klik op onderstaande afbeeldingen om ze groter te bekijken.


Pagina 1 met informatie over Dagboek uit Bergen-Belsen Pagina 2 met informatie over Dagboek uit Bergen-Belsen

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 11, 2020 07:19

August 5, 2020

Mijn moeder was niet achteloos

Vandaag is het dertig jaar geleden dat mijn moeder, Heleen Viehoff, stierf. Ze was pas vierenzestig jaar en had nog zoveel voor ons willen betekenen. Ze was van groot belang voor haar kinderen en  kleinkinderen. En voor veel mensen die in ziekenhuizen lagen, en behoefte hadden aan een gesprek zonder dat er een god zou worden bijgehaald. Mijn moeder was alles behalve achteloos. ze hechtte waarde aan mensen, muziek, literatuur, en streefde naar een wereld waarin medemenselijkheid en aandacht belangrijker zouden worden dan commerciële belangen en macht.


Vanmorgen, in de vroege ochtend van haar dertigste sterfdag, stapte ik mijn Groningse huisje uit en trapte net niet op een pluizebolletje, waar een snaveltje aan bleek te zitten dat zich opensperde. Bij beter kijken zag ik twee blinde oogjes, donsveertjes en een kaal ruggetje. Nauwelijks uit het ei, en al uit een nestje getuimeld. Maar waar was dat nestje? Na grondig onderzoek op een wiebelige trap vond ik het, dankzij zacht gepiep, in de hoek van mijn huisje, onder het rieten dak. Een armzalig hoopje takken met daarin een geopend snaveltje. Ik zette het pluizebolletje terug bij het broertje of zusje en keek vanaf mijn tafel in het gras toe hoe meneer en mevrouw kwikstaart de rest van de dag af en aan vlogen met wormen in de bek, om met ijver en toewijding de twee pluizebolletjes in vogeltjes te doen veranderen. Ik vond dat mooi om naar te kijken, op de dertigste sterfdag van mijn moeder. Vogels zijn zelden achteloos. In tegenstelling tot politici, die achteloos theater-muziek- en dansgezelschappen laten omvallen, en bestuurders in Beiroet, die explosief materiaal vier jaar lang in de haven van een miljoenenstad laten liggen.

En ik bedacht hoe graag ik had gewild dat ze er nog was, mijn moeder. Ze had het vast leuk gevonden om te horen, hoe ik net niet op een pluizebolletje was gestapt en geprobeerd heb, een vogeltje, hoe klein dan ook, te redden.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 05, 2020 12:05

June 21, 2020

Ik zit op een rode stip

Zaterdag 20 juni was het Wereldvluchtelingendag.


Ik zit op een rode stip op het museumplein in Amsterdam solidair te wezen.

Er is voldoende ruimte tussen mij en de mededemonstranten, de stippen liggen minimaal anderhalve meter uit elkaar.

Een paar meisjes met gele hesjes, met achterop het logo van Amnesty international, delen mondkapjes uit en er wordt ons steeds via de microfoon toegeroepen, dat we anderhalve meter afstand moeten houden, anders grijpt de politie in.


Ik zit op een rode stip omdat ik me schaam. Over het vluchtelingenbeleid van Europa en de onverschilligheid van de Nederlandse regering, die nog te beroerd is om een schamele vijfhonderd alleenstaande kinderen uit de hel van de vluchtelingenkampen toe te laten in ons ‘prachtige’ land.


Ik zit op een rode stip en voel me hoogst ongemakkelijk. Omdat we met maar ongeveer 250 mensen hier zijn, waardoor deze demonstratie zo’n loos gebaar is. We hebben massa nodig om indruk te maken. Iets krachtelozer dan maar wat te zitten, omringt door spandoeken, valt niet te bedenken.


Ik zit op mijn rode stip en luister naar drie woedende zwarte jongens. Ze leven al drie, vijf of tien jaar illegaal op straat in Nederland. Ze zijn hier gekomen omdat er in hun land een oorlog woedt, een dictator het leven onmogelijk maakt, of omdat er een gebrek aan perspectief is. Een van hen spuugt zijn woede over ons uit: door jullie moeten we liegen. We kunnen niet laten zien we we zijn, omdat we daarmee de kans op een verblijfsvergunning nog kleiner maken. Omdat jullie besloten hebben dat vluchten voor oorlog, dictatuur of gebrek aan perspectief, geen reden is om je land te verlaten. Zijn jullie vergeten dat in de negentiende eeuw jullie mensen massaal Europa ontvlucht zijn om in Amerika een nieuw bestaan op te bouwen? Toen liepen Ierland, Duitsland en Italië leeg. Zij vluchtten ook voor armoede, onderdrukking of  gebrek aan toekomstperspectief.


Een van hen gooit ons voor de voeten wat we hem onthouden: wij zijn hier gekomen om een vak te leren, een toekomst op te bouwen, een bijdrage te leveren aan dit land. Vluchteling zijn is geen identiteit.  We willen een volgende stap maken. We zijn jong, veerkrachtig, we hebben veel moeite gedaan, risico gelopen en geld besteed aan de reis naar hier. Nu willen we door met ons leven: een plek om te wonen, een school, een vak leren, voetballen, muziek maken, verliefd worden, geld verdienen, een bijdrage leveren. We willen een leven. Meedoen. We willen niet langer vluchteling zijn, maar mens, net als jullie.


Ik zit op mijn rode stip en voel me steeds ongemakkelijker worden. Hun woede confronteert me met mijn eigen machteloosheid.  Ik voel de behoefte om weg te lopen. Weg van de onmacht. Weg van de terechte woede over de verloren jaren die door hun vingers glippen. Jaren waarin ze niets anders doen dan overleven op straat. Wat een gruwelijke dagtaak is.


Zitten op een stip is niet genoeg.

Petities ondertekenen is niet genoeg.

Discussies voeren over hoe we het beleid in Europa moeten veranderen is niet genoeg.

Geld storten zodat Artsen zonder Grenzen, Vluchtelingenwerk en andere organisaties een beetje verlichting kunnen brengen in de ellende, is belangrijk, maar niet genoeg.

Contact maken met jonge gevluchte mensen en als gastouder een beetje steun bieden is belangrijk, maar niet genoeg.


De demonstratie is voorbij.

In geen enkele krant, geen enkel nieuwprogramma is er verslag van gedaan.

We hielden ons precies aan de regels.

We hebben niets vernield.

Geen rellen uitgelokt.

We zijn gekomen zonder tractoren.

We zijn vertrokken zonder sporen achter te laten.


En ondertussen creperen jonge mensen, die druk bezig zouden moeten zijn met het werken aan hun toekomst, aan de randen van ons continenten en op onze straten. En wij zijn druk   met Corona, onze carrières, onze kinderen of kleinkinderen, wel of geen vakantie.


Ik zit thuis en denk aan de woorden van Elie Wiesel: ‘We must always take sides. Neutrality helps the oppressor, never the victim. Silence encourages the tormentor, never the tormented.’


 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 21, 2020 05:16

Saskia Goldschmidt's Blog

Saskia Goldschmidt
Saskia Goldschmidt isn't a Goodreads Author (yet), but they do have a blog, so here are some recent posts imported from their feed.
Follow Saskia Goldschmidt's blog with rss.