Saskia Goldschmidt's Blog, page 2
May 4, 2020
Dodenherdenking
Dodenherdenking. Bij ons thuis stonden we altijd stil, voor het raam, mijn vader met zijn droeve ogen die in de verte staarden, mijn moeder met haar lippen op elkaar, en wij, mijn broers, zusje en ik, geen raad wetend met de zwaarte. Het besef dat we ons de hel van Bergen Belsen waaruit mijn vader was teruggekeerd voor de geest zouden moeten halen, of ons een beeld moesten vormen van ‘zij die niet terug gekeerd waren’, mijn grootvader, mijn oom, mijn achterneef en mijn oud-tantes, mensen over wie we ons geen voorstelling konden maken want spreken over hen deden we niet, ging altijd gepaard met een gevoel van groot onvermogen. Ons herdenken bestond uit zes porties eenzaamheid. Twee minuten losgezongen in de tijd. Daarna zo snel mogelijk weer door met het leven, dat al ingewikkeld genoeg was.
Door het lezen van het Dagboek uit Bergen-Belsen, dat door Renate Laqueur, in de oorlog mijn vaders vrouw, in het geheim in het kamp was bijgehouden, probeerde ik de kloof tussen wie ik was en het familietrauma te dichten. Haar dagboek is een ooggetuigenverslag van de bliksemsnelle transformatie van ‘voorkeurskamp’ naar ‘Hel.’
In mijn Verplicht gelukkig, portret van een familie, beschrijf ik Renate en de relatie met mijn vader, tijdens en na de oorlog. Zij heeft hem het leven gered. Na de oorlog zijn ze uit elkaar gegaan, want volgens Renate was het huwelijk niet bestand tegen het kamp.
Ter gelegenheid van deze bijzondere herdenking, die we los van elkaar, maar wel in verbondenheid met elkaar kunnen doen, citeer ik een paar fragmenten uit Renate’s dagboek. Helaas is het niet meer te koop. Ik hoop nog altijd dat er een uitgever is, die geïnteresseerd is in een heruitgave. Want getuigenissen zijn belangrijke wapens in de strijd tegen het vergeten.
Zondag, Bergen-Belsen, 19 maart 1944. Dit is mijn eerste zondag in Duitsland in het gevangenenkamp! Vorige week om dezelfde tijd lag ik in mijn twee-hoogbed in het centraal verwarmde zaaltje in Westerbork. …Hoewel wij toen al wisten dat wij in de loop van de volgende week op transport zouden gaan naar Bergen-Belsen, kon ik nog maar niet besluiten om echt en voorgoed te gaan pakken en om mij voor te bereiden op dit zo zware afscheid, misschien wel voor altijd, van alles en allen in Nederland.
  Zaterdag 23 december 1944….Donkerder, zwaarder en drukkender dan deze adventtijd kan het niet meer worden, geloof ik. Wij lachen nooit meer; ik kan me niet herinneren dat ik me ergens op verheugde, dat ik vrolijk was en het gevoel had: ik ben jong, ik kan ertegen…
  
  Het is te zwaar. Zelfs heimwee voel ik niet meer. Een kerstboom zegt me niets, een kalkoen niets, alle innerlijke en uiterlijke feestelijkheid niet meer. Alleen het verlangen dit te overleven en als rustpunt een eigen huis, een eigen bed, alleen zijn, bestaat. 
  Voorjaar 1945..Een klein meisje zat dagenlang bij het bed van haar moeder. Het kind was afzichtelijk vuil, krabde rug en hoofd stuk. De ogen waren dichtgeplakt door luizenvuil. De beentjes opgezet door oedeem. Zij zat bij de moeder. Dwong de dood-uitgeputte een stukje lauwwarme koolraap te eten. Dan, met een schuldig en begerig gezicht, at het kind de portie van de moeder op. De moeder had de dekens weggeschoven. Zij drukten haar te zwaar op de opgezette dikke benen. Als glazig witte zuilen lagen de benen op de grijze kampdeken, met de krabbels van luizeneten op het goorvuile vel. De doek op het hoofd was verschoven en liet de kaalgeknipte grijzige hoofdhuid vrij. Het kind huilde. De moeder was een bekende schone uit de Amsterdamse jodenbuurt geweest. Het kind ging de meelsoep halen. Zij zei: ‘moeder, er is soep vanavond.’ De moeder antwoordde niet. Haar kleine dikke hand hing over de rand van het bed. Ik zag natte plekken op de grond. Er druppelde water uit haar opgezette hand.
Toen het kind terugkwam, was de moeder dood. Het kind bleef als verstard zitten. Ten slotte trok het de deken over de benen, schikte de hoofddoek recht. Ging weg met de rode beker met meelsoep. Alleen. De vader was aan kampkoorts gestorven. 
  .. Paul was toen niet bij mij. Bij het op de vrachtauto stappen in het kamp had hij niet de kracht gehad zich op te trekken. Ik was al op de auto en stond zo ingekneld tussen bagage en mensen, dat ik me niet heb kunnen verroeren om hem te helpen. Op de auto stak niemand een hand uit om hem even op te trekken. Nooit zal ik dat ogenblik vergeten. Paul stond lijkwit met een door de inspanning bezweet gezicht achter de auto. Te wanhopig, te moe om te schreeuwen, om te huilen van ontzetting dat hij niet meekon, want plotseling schokte de auto en reed weg. 
  
   Hij bleef achter. Ik schreeuwde, riep en huilde. Hij werd kleiner, zijn lange magere silhouet verdween in de warboel van mensen, ss en bagage langs de weg. Toen zat ik op de grond in elkaar gezakt. 
Dodenherdenking. Bij ons thuis stonden we altijd stil, vo...
Dodenherdenking. Bij ons thuis stonden we altijd stil, voor het raam, mijn vader met zijn droeve ogen die in de verte staarden, mijn moeder met haar lippen op elkaar, en wij, mijn broers, zusje en ik, geen raad wetend met de zwaarte. Het besef dat we ons de hel van Bergen Belsen waaruit mijn vader was teruggekeerd voor de geest zouden moeten halen, of ons een beeld moesten vormen van ‘zij die niet terug gekeerd waren’, mijn grootvader, mijn oom, mijn achterneef en mijn oud-tantes, mensen over wie we ons geen voorstelling konden maken want spreken over hen deden we niet, ging altijd gepaard met een gevoel van groot onvermogen. Ons herdenken bestond uit zes porties eenzaamheid. Twee minuten losgezongen in de tijd. Daarna zo snel mogelijk weer door met het leven, dat al ingewikkeld genoeg was.
Door het lezen van het Dagboek uit BergenBelsen, dat door Renate Laqueur, in de oorlog mijn vaders vrouw, in het geheim in het kamp was bijgehouden, probeerde ik de kloof tussen wie ik was en het familietrauma te dichten. Haar dagboek is een ooggetuigenverslag van de bliksemsnelle transformatie van ‘voorkeurskamp’ naar ‘Hel.’
In mijn Verplicht gelukkig, portret van een familie, beschrijf ik Renate en de relatie met mijn vader, tijdens en na de oorlog. Zij heeft hem het leven gered. Na de oorlog zijn ze uit elkaar gegaan, want volgens Renate was het huwelijk niet bestand tegen het kamp.
Ter gelegenheid van deze bijzondere herdenking, die we los van elkaar, maar wel in verbondenheid met elkaar kunnen doen, citeer ik een paar fragmenten uit Renate’s dagboek. Helaas is het niet meer te koop. Ik hoop nog altijd dat er een uitgever is, die geïnteresseerd is in een heruitgave. Want getuigenissen zijn belangrijke wapens in de strijd tegen het vergeten.
Zondag, Bergen-Belsen, 19 maart 1944. Dit is mijn eerste zondag in Duitsland in het gevangenenkamp! Vorige week om dezelfde tijd lag ik in mijn twee-hoogbed in het centraal verwarmde zaaltje in Westerbork. …Hoewel wij toen al wisten dat wij in de loop van de volgende week op transport zouden gaan naar Bergen-Belsen, kon ik nog maar niet besluiten om echt en voorgoed te gaan pakken en om mij voor te bereiden op dit zo zware afscheid, misschien wel voor altijd, van alles en allen in Nederland.
  Zaterdag 23 december 1944….Donkerder, zwaarder en drukkender dan deze adventtijd kan het niet meer worden, geloof ik. Wij lachen nooit meer; ik kan me niet herinneren dat ik me ergens op verheugde, dat ik vrolijk was en het gevoel had: ik ben jong, ik kan ertegen…
  
  
  Het is te zwaar. Zelfs heimwee voel ik niet meer. Een kerstboom zegt me niets, een kalkoen niets, alle innerlijke en uiterlijke feestelijkheid niet meer. Alleen het verlangen dit te overleven en als rustpunt een eigen huis, een eigen bed, alleen zijn, bestaat. 
  Voorjaar 1945..Een klein meisje zat dagenlang bij het bed van haar moeder. Het kind was afzichtelijk vuil, krabde rug en hoofd stuk. De ogen waren dichtgeplakt door luizenvuil. De beentjes opgezet door oedeem. Zij zat bij de moeder. Dwong de dood-uitgeputte een stukje lauwwarme koolraap te eten. Dan, met een schuldig en begerig gezicht, at het kind de portie van de moeder op. De moeder had de dekens weggeschoven. Zij drukten haar te zwaar op de opgezette dikke benen. Als glazig witte zuilen lagen de benen op de grijze kampdeken, met de krabbels van luizeneten op het goorvuile vel. De doek op het hoofd was verschoven en liet de kaalgeknipte grijzige hoofdhuid vrij. Het kind huilde. De moeder was een bekende schone uit de Amsterdamse jodenbuurt geweest. Het kind ging de meelsoep halen. Zij zei: ‘moeder, er is soep vanavond.’ De moeder antwoordde niet. Haar kleine dikke hand hing over de rand van het bed. Ik zag natte plekken op de grond. Er druppelde water uit haar opgezette hand.
Toen het kind terugkwam, was de moeder dood. Het kind bleef als verstard zitten. Ten slotte trok het de deken over de benen, schikte de hoofddoek recht. Ging weg met de rode beker met meelsoep. Alleen. De vader was aan kampkoorts gestorven. 
  .. Paul was toen niet bij mij. Bij het op de vrachtauto stappen in het kamp had hij niet de kracht gehad zich op te trekken. Ik was al op de auto en stond zo ingekneld tussen bagage en mensen, dat ik me niet heb kunnen verroeren om hem te helpen. Op de auto stak niemand een hand uit om hem even op te trekken. Nooit zal ik dat ogenblik vergeten. Paul stond lijkwit met een door de inspanning bezweet gezicht achter de auto. Te wanhopig, te moe om te schreeuwen, om te huilen van ontzetting dat hij niet meekon, want plotseling schokte de auto en reed weg. 
  
  
   Hij bleef achter. Ik schreeuwde, riep en huilde. Hij werd kleiner, zijn lange magere silhouet verdween in de warboel van mensen, ss en bagage langs de weg. Toen zat ik op de grond in elkaar gezakt. 
May 1, 2020
De kinderen praten niet meer.
De kinderen praten niet meer.
Is de kop boven een artikel van Artsen zonder Grenzen, waarin de onleefbare omstandigheden in kamp Moria beschreven worden.
De kinderen praten niet meer.’Om blijvende psychologische schade te voorkomen, moeten deze kinderen onmiddellijk uit het Moria-kamp, van Lesbos af, worden weggehaald.’
De kinderen praten niet meer. Zullen we dit zinnetje nu eens voor de verandering wel tot ons door laten dringen?
Kinderen zijn altijd op zoek naar manieren om te communiceren, om in contact te komen met de wereld om hen heen. Kinderen zijn van nature onderzoekers, die willen kennis maken, willen weten, willen leren. Dat zit hen in het bloed. Maar de kinderen van kamp Moria zijn gestopt met praten. Het gaat niet om kinderen met een spraakstoornis. Het gaat om ooit gezonde kinderen, die zijn opgehouden met spreken.
Misschien willen de kinderen geen woorden meer geven aan de nachtmerries, de angsten, de trauma’s die elke dag alleen maar groeien. Misschien is voor hen elk woord een directe verwijzing naar gruwelijkheden uit het verleden en het heden. Misschien zijn de woorden verzopen in hun verdriet. Of in hun woede. Misschien is de verwarring in hen zo groot, dat er geen woorden voor bestaan.
Misschien zwijgen de kinderen, omdat ze daarmee hetzelfde doen als wij, de inwoners van Europa. De kinderen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld, die na angstige overtocht over de Middellandse zee, gedumpt zijn in een van de overvolle kampen. De kinderen hebben ervaren dat ons rijke continent toekijkt en niets doet hoewel we zien dat ze verpieteren, lijden in hun lekkende tenten tussen de smerigheid, en het grote gevaar lopen op blijvende psychische schade.
Rebecca Solnit schreef een indrukwekkend essay: Een korte geschiedenis van het zwijgen. (Uit: The mother of All Questions, 2017 nederlandse vertaling De moeder aller vragen bij uitgeverij Podium). Ze kenschets zwijgen als dat wat wordt opgelegd, tegenover stilte dat een toestand is die wordt gewenst. Ze haalt in haar essay David Morris aan, die in zijn boek The evil hours opmerkt dat slachtoffers van verkrachting en soldaten veel gemeen hebben. ‘Een trauma’, zo schrijft hij, ‘verstoort het levensverhaal omdat het het geheugen versplintert tot scherven die niet als een geloofwaardig verhaal herkend worden, soms zelfs niet door de verteller.’
Ik zou me kunnen voorstellen dat bij deze soms zeer jonge kinderen, die nog maar amper met hun levensverhaal zijn begonnen, geen aanknopingspunten meer hebben voor wat voor verhaal dan ook. Een jarenlang verblijf in het voorportaal van Europa, dat een fuik blijkt te zijn, laat op den duur geen ruimte meer voor hoop. Zelfs niet bij kinderen, die toch bij uitstek en uit noodzaak veerkrachtig zijn. Ik kan me voorstellen dat een kind zwijgt omdat het alle hoop om ooit nog uit de hel van Moria te komen, om ooit in een menswaardig bestaan te belanden, om ooit nog een toekomst tegemoet te kunnen zien, verloren heeft. Wat voor tekst is er voor een kind zonder hoop?
Op 4 mei herdenken we de uitroeiing van 6 miljoen Joodse slachtoffers van de grootste genocide die ooit heeft plaatsgevonden. Het had een bijzondere herdenking moeten worden want vijfenzeventig jaar is niet zomaar een getal. In plaats van krokodillentranen zou de mensheid gebaat zijn met een grootst gebaar. Niet alleen de kinderen, maar wij allen, omdat ik er zeker van ben dat we allemaal lijden onder het voortdurend wegkijken. Het is een veel aangehaald, dikwijls misplaatst citaat uit de Talmoed: God schiep Adam, wiens nakomelingen de hele wereld bevolken, om ons te leren dat hij die één menselijk wezen redt, de hele wereld redt; en hij die deel heeft aan de ondergang van één enkel wezen, is gelijk iemand die de ondergang van de hele mensheid bewerkstelligt.
Laten we ter ere van Dodenherdenking en Bevrijdingsdag een daad stellen, een begin maken met het herstellen van de medemenselijkheid. Ankie Broekers-Knol, de gemeentes zijn er klaar voor. Vijfhonderd kinderen, verweest, die zo weinig hoop hebben dat het woord is afgezworen. En voor de rest van ons: doneer aan Artsen zonder Grenzen. Omdat die hun stinkende best doen om in al die ellende nog enige humanitaire hulp te brengen. Daarmee kunnen ze de kinderen misschien niet weer aan het praten krijgen, want daarvoor is veilige huisvesting, scholing, therapie en vooral liefdevolle opvang nodig. Maar wat ze wel kunnen doen is weer een zaadje van hoop planten. En dat is een begin.
March 27, 2020
Wel aangekondigd in DWDD, niet verschenen
Ik weet niet of er meer mensen zijn geweest, in die vijftien jaar van DWDD, die wel aan het begin van het programma zijn aangekondigd, maar niet zijn verschenen. Ik ben zo iemand. Het was 5 december 2014. Ik zat in een huis van vrienden, ergens tussen Middelburg en Vlissingen, te schrijven. Het was 16. 30 uur. De telefoon ging. Een redacteur van DWDD. Op 14 november 2014 was de Amerikaanse versie van mijn eerste roman verschenen: The Hormone Factory. Op 16 november was een van de scènes uit het boek, dat het leven van een seksverslaafde fabrieksdirecteur vanuit zijn perspectief beschrijft, genomineerd voor de Britse Bad Sex Award. Een twijfelachtige eer. Maar het feit dat ook Richard Flanagan, Michael Cunningham en Ben Okri genomineerd waren, verzachtte de pijn. Ik had er dus ook maar een humoristische tweet aan gewijd, (deze heren wonnen eerst The Man Booker Price, voordat ze een Bad Sex nominatie verwierven) en daaraan had ik de rijkelijk late uitnodiging te danken. Ik werd geacht om 19.00 uur, bij aanvang van het programma, in de studio te zijn en had honderdzeventig kilometer te overbruggen. Zonder omkleden sprong ik in de auto en gaf gas. Het was vrijdagavond, sinterklaasavond, topspits. Op de radio werd een lange file aangekondigd op de A2, Breda-Utrecht, dus besloot ik tot een alternatieve route via de Moerdijk. Maar ook daar liep ik hopeloos vast. De redacteur van DWDD bleef maar bellen en moedigde me aan vol te houden. Ik was aan het begin van het programma door Matthijs aangekondigd, de grime zou klaarstaan in de hal, het item naar het laatst verplaatst. Het moest kunnen lukken. Ik heb alles op alles gezet, maar heel Nederland stond vast. Om 20.03 reed ik het het terrein van de Westergasfabriek op.
Ik werd door de redactie hartelijk ontvangen. Matthijs zat al in de afschmink, ik kreeg een bel wijn en een lekkere maaltijd. Ze waardeerden mijn poging en ook mijn verhaal, dat ik in de nazit aan hen mocht vertellen. Er werd veel gelachen. Met een ‘we blijven je iets verschuldigd’ namen we afscheid. Een tijdje heb ik betekenis gehecht aan die belofte. Een keer heb ik hen er aan herinnert. Tevergeefs. Ik heb het sinds dien nooit meer tot een aankondiging in de DWW weten te schoppen. Maar het goeie nieuws is: ik ben ook nooit afgebeld.
January 25, 2020
Arnold Peeper, twee maanden oud.
Arnold Peeper, twee maanden oud. Hij werd op 12 mei 1943 geboren en op 23 juli 1943 in Sobibor vermoord. Arnold Peeper is de jongste op de lijst van 150 namen die op mijn lijst staan. Een van de 102.000 namen, die in zes dagen en vijf nachten door achthonderd vrijwilligers worden gelezen in het kamp Westerbork. De namen van alle vrouwen, mannen en kinderen, Joden, Roma en Sinti, die in de jaren 1940-1945 vanuit Nederland werden weggevoerd en vermoord. Dit vocaal monument gaat door tot maandagmiddag 27 januari, de datum waarop vijfenzeventig jaar geleden Auschwitz bevrijd werd. Zes dagen en vijf nachten, nonstop voorlezen. Zoveel tijd is er nodig om de grootste massamoord ooit, terug te brengen tot 102.000 moorden, waar 102.000 namen bijhoren en 102.000 leeftijden. De lifestream maakt de reusachtige en niet te bevatten omvang een heel klein beetje tastbaar. 102.000 moorden op vaders, moeders, kinderen, baby’s. Gesloopte levens van 102.000 diamantslijpers, muzikanten, schoonmaaksters, visboeren, doktoren, grappenmaaksters, zeiksnorren, aanhankelijken, verliefden, hoopvollen, dromers, realisten, filosofen, rekenwonders, linkerhanden, grote monden, kleine hartjes, schoonheden, lelijkers, grijsharigen, krullenkoppen, haakneuzen, wipneuzen, flaporen, blozende wangen, tintelende vingers, zuigelingen, dreumesen, kreupelen, hardlopers, hoogspringers, dieven, weldoeners, koffiehandelaren, theedrinkers, toneelspelers, aanstellers, mecenassen, gierigaards, goudsmeden, timmerlieden, boekhouders, wiskundigen, gokkers, lafbekken en helden. 102.000 levens.
De Shoa was bij ons thuis nooit ver weg. Ik herinner me dat ik me als kind vaak afvroeg wat toch dat Joodse vraagstuk was, dat in deportatie en moord op onze familieleden had geresulteerd. Ik durfde dat nooit aan mijn ouders te vragen.
In een artikel in de Trouw van vandaag waarschuwt Frank van Vree, schrijver van In de schaduw van Auschwitz, dat er in de tegenwoordig gangbare en uit Amerika overgewaaide geritualiseerde herinneringscultuur rondom Auschwitz een gevaar schuilt, omdat alleen nog het eindstation van een gevaarlijke ideologie,’ het radicale exces’ wordt uitgelicht.  Terwijl, zegt Van Vree, je ook zou moeten stilstaan bij het beginpunt, bij de ideeën die de kiem van de genocide in zich droegen. En dit beginstadium concludeert hij, vertoont gelijkenissen met deze tijd.
Ook in deze tijd is er de neiging om een groep mensen tot een probleem te reduceren. Een groep wordt een vraagstuk dat opgelost moet worden.
Ik weet nog hoe ik als kind vaak geplaagd werd door de vraag waarom de Joden, en dus mijn vader en zijn familie, en misschien ikzelf ook wel, een probleem waren? Of waren geweest? En voor wie?
Inmiddels weet ik natuurlijk dat het probleem de ideologie is, en niet de groep. Joden zijn nooit het probleem geweest. Migranten zijn nooit het probleem. Vluchtelingen zijn nooit het probleem. Er zijn individuen ja, die kunnen problemen veroorzaken en daaraan moet iets worden gedaan. Er is beleid dat verbeterd met worden. Maar zodra het handelen van een individu een groep wordt aangerekend, en dat denken tot ideologie verheven wordt, dreigt een onontkoombaar eindstation, waar we zeer beducht voor zouden moeten zijn.
De kracht van 102.000 namen zit erin, dat de groep wordt teruggebracht tot wat het is. 102.000 individuen. Ik oefen vandaag op 150 namen, die ik vanavond in Westerbork ‘mag’ voorlezen. De jongste is Arnold Peeper, twee maanden oud.
December 15, 2019
Aan Mark van den Oever: hier past alleen nog stilte.
Achtenzeventig jaar geleden werd mijn oom Rudi, drieëndertig jaar oud, in België uit een trein gehaald. Hij deed, voorzien van een vals persoonsbewijs, een poging aan de Jodenvervolging van het naziregime te ontkomen. Maar hij was niet goed in liegen en dus werd hij gedeporteerd, in een goederenwagon. Na twee dagen rijden werd hij, honderd kilometer voor Auschwitz, samen met andere jonge mannen, in een ‘Autobahnkamp’ afgeleverd. Daar, in de ijskoude winter, moest hij zonder adequate kleding, schoeisel, voedsel of gereedschap, in een moordend tempo een autobaan realiseren, om de opmars van de Ubermensch mogelijk te maken. Mijn oom Rudi, in de bloei van zijn leven, bezweek na twee maanden mishandeling en uithongering.
In dat zelfde jaar werd het bedrijf van mijn grootvader, handelaar in koffie en thee, door de bezetter geconfiskeerd. Ook werd hij zijn huis uitgezet en moest hij zijn geld inleveren. Een jaar later werd hij, tweeënzeventig jaar oud, gevangen gezet en gedeporteerd. Ook hij hield het, in concentratiekamp BergenBelsen, slechts twee maanden vol. Ongeveer tegelijkertijd werden zijn twee zusjes, bejaarde dametjes, uit de wagons geslagen in Sobibor. Een paar uur later waren ze vergast.
Mijn vader en zijn vrouw overleefden twee jaar gevangenschap, waarvan anderhalf jaar BergenBelsen. Door honger, mishandeling en vlektyfus duurde het na de bevrijding maanden, voordat ze weer enigszins gezond waren. Het trauma over wat hun overkomen was, zijn ze nooit te boven gekomen.
Mijn vaders neef, Wolfgang, drieëntwintig jaar oud, kreeg in Westerbork van het verzet de mogelijkheid aangeboden te ontsnappen. Hij weigerde dat, omdat hij wist dat als represaille twintig mensen uit zijn barak op transport zouden worden gesteld. Een paar maanden later werd hij naar Auschwitz gedeporteerd en werkte daar totdat hij, toen de Russen naderden, met een grote groep andere verzwakte mannen in een veewagen werd gestopt, zonder eten of drinken. Er ging een grendel op de deur en die bleef twee weken dicht. Toen de deur weer geopend werd, leefden nog slechts twee van de zestig gevangenen in de wagon. Wolfgang hoorde daar niet bij. De overlevenden waren er zo slecht aan toe, dat ze pas in 1947 weer genoeg aan gesterkt waren, om te kunnen getuigen over deze tocht.
Dit zijn zo maar een paar kleine voorbeelden van wat er zo’n vijfenzeventig jaar geleden gebeurde met een groep mensen, die tot een minderheid behoorde. De voorbeelden die ik hier uit mijn eigen familie schets, zijn nog lang niet de ‘ergste’ voorbeelden. Mijn familie behoorde tot een kapitaalkrachtige en dus bevoorrechte groep Joden.
Vind u nu echt, meneer Mark van den Oever, dat u een adequate vergelijking heeft gemaakt? En is de achterban van Mark van den Oever er nog altijd van overtuigd dat de woordvoerder een goed punt heeft gemaakt?
Ik zie ze voor me, de vermoorde familieleden. En ik schaam me, dat in hun geliefde Nederland het nu weer mogelijk is, hun dood te bagataliseren. Alsof de noodzaak een niet langer houdbaar economisch en agrarisch systeem te hervormen, in enigerlei opzicht te vergelijken is met de moord op zes miljoen mensen, die tot zondebok waren gemaakt door een fanatieke dictator en zijn volgelingen. Als u zich niet schaamt, doe ik dat. Hier past alleen nog stilte.
November 13, 2019
Passagio op bezoek
Vorige week fietste Lex Bolmeier voor zijn programma Passagio, elke werkdag te horen op Radio 4, de hele week over het Hogeland van Groningen. Hij bezocht er kerkjes, sprak met een beiaardier, de zanger en componist Arnold Veeman, de schilder Henk Helmantel, hij sliep in een voormalig orgel, in een synagoge, hij werd iedere dag enthousiaster over de schoonheid van het Hogeland en hij bezocht mij in mijn huisje: na de Plus twee kilometer het betonpad af.
We spraken over hoe het is om daar te schrijven, hoe je woorden vindt om het licht, de wolken, het land te verbeelden, en over de ontmoetingen hier op het Hogeland, met mensen die door de aardbevingen van al hun zekerheden werden beroofd. We spraken over Schokland. Het was een mooie ontmoeting, hij is een enthousiaste en gedreven interviewer.  De hele serie is het luisteren meer dan waard, en is terug te vinden als podcast op de website van Passagio, Radio 4. Maar mocht je alleen mij willen horen, (wat jammer is, echt!) dan ben ik te vinden op dag drie, in de tweede helft.
En als je er dan nog niet genoeg van hebt, kun je ook het hele interview beluisteren:
November 6, 2019
Gedicht
Vorige week trad ik op op Landgoed Heereberg, in Cadier en Keer. Richard Reinders en José de Goede beheren het landgoed, waarop zich tijdens de bezetting veel heeft afgespeeld. Dit jaar, vijfenzeventig jaar na de bevrijding, organiseren ze verschillende activiteiten, waarmee het einde van de bezetting herdacht wordt. Ik mocht de aftrap van dat programma doen met een lezing naar aanleiding van mijn debuut: Verplicht gelukkig, portret van een familie, waarvan net een vierde druk is verschenen, en begon mijn optreden met het volgende gedicht:
MARGRATEN
Om de hoek
8.291 jongemannen.
Doder dan een grijsaard ooit kan zijn.
8.291 levens
net de wereld in geblazen.
De landkaart van hun brein nauwelijks ontgonnen.
Hoogstens één gestolen nacht van liefde,
vlak voor het onherroepelijk vertrek.
Met geschonden meisjeseer is de heldhaftigheid betaald.
8.291 gemankeerde moeders.
Hun vroegere vreugde opgeknoopt
aan de linten van de medailles die hen per post bereikten.
En vaders die zich pantserden
met vijfenveertig procent vocht
en te luide stem.
De levenslange verplichting van de broertjes,
om het onomkeerbare teniet te doen.
De eeuwige schaamte van de zusjes,
dat ze nooit een held zullen zijn.
8.291 levens
gesmoord in mergel, zand en klei.
Een veelvoud daarvan,
voorgoed verkruimeld, verschraald en bezakt.
De grond bedekt
om het even wat.
August 15, 2019
#metoetje
Ook ik was een puber die de grenzen opzocht. Dertien jaar was ik, toen ik voor het eerst een halve nacht in een politiecel doorbracht.
Op een avond hing ik rond op het Leidseplein, tussen de provo’s, kunstenaars en dienstweigeraars uit Amerika. Het was op het hoogtepunt van de Vietnamoorlog. Mijn ouders dachten dat ik huiswerk maakte bij een vriendinnetje.
Hans Tuinman, indertijd een bekende provo, stelde me voor om hem te helpen zijn krantjes te verkopen. Dat vond ik heel stoer.
Wat ik niet wist, was dat er in dat krantje een spotprent stond, met de tekst: Johnson moordenaar!
Ik stond nog geen tien minuten of Hans en ik werden bij de arm gegrepen door agenten die uit het nabijgelegen politiebureau op het plein waren gekomen. De tekst in het krantje was belediging van een bevriend staatshoofd, en dat was verboden.
‘Dertien jaar!’ riep de bureauagent uit, die mij verhoorde. ‘Mijn dochter van dertien speelt nog met poppen.’
Toch was dat kennelijk geen reden mijn ouders te bellen. Ik werd in een cel gezet, apart van Hans, en er werd niet meer naar mij omgekeken.
Pas om drie uur ‘s nachts ging de celdeur open en stond mijn vader voor me. Hologig, ziek van ongerustheid. Mijn ouders waren ervan overtuigd geweest dat ik gekidnapt was of verongelukt.
De agent van de poppendochter zei tegen mijn vader dat hij hen niet gebeld had omdat ik zou hebben gezegd dat ik zestien jaar oud was. Tegenspreken durfde ik hem niet, maar vanaf dat moment wist ik dat leugenaars in alle geledingen van de samenleving te vinden zijn.
Wat de pers betreft: de belediging van een bevriend staatshoofd was goed voor een piepklein artikeltje in twee kranten. Mijn leeftijd en initialen werden genoemd. Ik was er nogal trots op, want mijn initialen stonden naast het tekstje: de bekende provo Hans T. Op school maakte ik daarmee voor een keer behoorlijk wat indruk.
Mijn tweede arrestatie vond plaats toen ik veertien was.
Ik werd door de politie in het holst van de nacht uit een auto gehaald waarin ik met vier jongens zat, op weg naar een feestje ergens in Amsterdam Noord. Ik had die jongens in Paradiso ontmoet. En ja, dat was wellicht onverantwoord. Dus je zou kunnen zeggen dat het goed werk van de politie was dat ze me uit die auto visten. Ware het niet dat ze me om vier uur ‘s nachts wegstuurden uit het politiebureau, ver weg in Noord, met de woorden: ‘als jij zo stoer bent, zorg dan ook maar zelf dat je thuis komt.’ Er waren nog geen mobiele telefoons, geen nachtbussen, ik had geen cent op zak en liep op blote voeten. Ik speelde dat ik een hippie was, maar had er niet op gerekend tien kilometer te moeten lopen. Die tocht, eerst door dat doodstille noord, daarna op de pont met alleen een paar junkies en dronkelappen, en toen het centrum van Amsterdam door, inmiddels met bloedende voeten, belaagd door zatlappen, was een van de angstigste die ik in mijn leven heb gemaakt. Vanaf dat moment wist ik dat leugenaars en onverantwoorde klootzakken in alle geledingen van de samenleving te vinden zijn.
Nog een jaar later deed ik echt iets crimineels, met voorbedachte rade nog wel. Ik ging op slippertjes de Bijenkorf in, verruilde die voor een paar mooie laarsjes, en maakte daarna dat ik weg kwam, met kloppend hart de roltrappen af, de uitgang door, naar huis. De hele weg was ik ervan overtuigd dat er een arrestatieteam zou opduiken. Dat gebeurde niet. Vanaf dat moment wist ik dat niet elk crimineel gedrag gestraft wordt. En ik realiseerde me dat die laarsjes me al die angst niet waard waren. Ik heb daarna nooit meer iets gestolen.
Op het wanstaltig Telegraafartikel volgde al snel bekentenissen van puberaal wangedrag van heel veel mensen. Het is misschien tijd voor een nieuwe hastag: #Metoetjes. Omdat we bijna allemaal ooit vijftien jaar waren en dingen deden die stoer waren. Of stom. Of allebei. Omdat we daarvan geleerd hebben. Behalve wellicht die mensen die nu stijf staan van verontwaardiging over wat het joch heeft uitgespookt. Of over wat De Telegraaf zegt dat hij heeft uitgespookt. Misschien dat het gebrek aan pubertijd je enorm sjaggerijnig maakt. Voor de rest van je leven. Geef mij dan maar een: #Metoetje!
June 24, 2019
Welkom op de wereld
Zes pond en een ons. En nog een grammetje of tachtig.
Lengte onbekend. Er wordt tegenwoordig niet meer gemeten.
Haar geboorte is, zoals elke geboorte, een meedogenloos wonder.
De wereld is voorgoed veranderd.
De zoon is vader.
De schoondochter moeder.
De dochter tante.
De geliefde opa.
En dus ben ik oma.
Zes pond en een ons.
En de hele wereld is veranderd.
Een maand geleden was ze nog een belofte.
Nu is het moeilijk voor te stellen dat ze er niet zou zijn.
Haar bestaan verplicht tot hoop voor de wereld.
En vergroot de wens hier nog een tijd te blijven.
Zo’n klein kruimeltje kietelt de nieuwsgierigheid.
Welkom op de wereld: Josephine Emmie Vie Goldschmidt.
Saskia Goldschmidt's Blog
- Saskia Goldschmidt's profile
- 15 followers
 


