Ton van 't Hof's Blog: Ton van ’t Hof, page 17
February 5, 2025
05.02.2025
“Kies [voor het construeren van een collagegedicht] een boek dat je aanspreekt of waar je een emotionele band mee hebt,” raadde DeepSeek me aan.
“Bekentenispoëzie kan de lezer afkeer inboezemen. Het is alsof je iemand vertelt over een operatieve ingreep die je hebt ondergaan. Ik zeg dan altijd dat ook ik geleden heb, net als iedereen, en stel voor het verdriet achter ons te laten en ter zake te komen. De poëzie lijkt zich ergens anders op te houden. Weet je, ik probeer dingen te ontdekken waarvan ik me nog niet bewust ben. In plaats van me bezig te houden met reeds vertrouwde ervaringen uit mijn verleden, beleef ik plezier aan het schrijven van poëzie door vreemd terrein te verkennen. Heidegger zegt dat het schrijven van een gedicht een ontdekkingsreis is. Op een vergelijkbare manier ben ik steeds geïnteresseerd in mijn toekomstige gedichten en niet in wat ik al geschreven heb. Met oud werk heb ik niets meer” (Ashbery, 1980).
Wat me vorige week ontschoten is: dat er nóg een vertaling naar het Nederlands van een werkje van Ashbery is: twee jaar geleden verscheen bij Uitgeverij Vleugels het tweetalige boekje De schaatsers, met een overbrenging van het lange gedicht The Skaters, dat is opgenomen in de bundel Rivers and Mountains, die in 1966 door Holt, Rinehart and Winston werd uitgegeven. Vertalers: Jur Koksma & Joep Stapel.
Topweertje, voor februari. Wandelde in het zonnetje op en neer naar Holwert voor espressokoffie en wattenstaafjes. Nam bij terugkeer een voorraadje drank in ontvangst, fluitend.
Een kamer had ik, en een klein raamdat uitzicht gaf, om te zien
waar ik terecht gekomen was. Ik dacht
dat ik filmer ging worden, of tekenaar
in zo’n vreemde stad, in zo’n vreemd huis,
terwijl je alleen bent. Heel wat mensen
gaan ervoor op de loop. Ik zei
dat ik geen enkele affiniteit met die mensen had.
Het was eind oktober. Lagen we daar
aan de rand van de bossen, zo verdraagzaam,
op het weerloze af. Ik had daar
sterke ideeën over. Ik zei dat wat ik voelde
een soort verlangen was. En hoe we op de zeedijk lagen,
onder de indruk van het tere licht achter de wolken.

February 4, 2025
Oppositie tegen een gedenkteken
In zijn bekendste boek, 7 Types of Ambiguity, definieert Sir William Empsons (1906-1984) “ambiguïteit” als “elke woordelijke nuance, hoe klein ook, die ruimte biedt aan alternatieve reacties op hetzelfde stuk tekst.” Naast literatuurcriticus was Empson ook dichter van een klein ambigu oeuvre, dat met plezier door John Ashbery, zo vertrouwde hij ons ooit in een interview toe, gelezen is. Empson hield van cryptische poëzie en vergeleek zijn eigen gedichten wel met kruiswoordpuzzels, waar hij in de vorm van noten met genoegen tekst en uitleg bij gaf. Dat Ashbery’s poëzie overeenkomsten vertoont met die van Empson moge duidelijk zijn.
Het vijfde gedicht uit Ashbery’s bundel A Worldly Country, “Opposition to a Memorial”, gaat over ambiguïteit en opent met een dichtregel van William Empson: “Come back, in a few days.” Deze woorden doen me denken aan het wegleggen van een moeilijke kruiswoordpuzzel, om er na een paar dagen nog eens naar te kijken: wellicht los je de puzzel dan wél op.
OPPOSITIE TEGEN EEN GEDENKTEKEN“Kom terug, over een paar dagen.”
– William Empson
Niet dat het zo hard nodig was, zoveel
was duidelijk. Een beetje pienterheid zou ook
volstaan, een slinger geweven van slaafsheid
en iets als genegenheid. Hij zou door de lange dagen
heen kruipen, dromend van iets anders,
gewoon om dichtbij te zijn en niet betrapt te worden.
Een uitgehongerde menigte volgde, die almaar
op dezelfde afstand bleef. Hoe is het om te herstellen
en een wrak te zijn, te huilen en niet te weten waar je
om lacht? De moederlijke toon was streng.
Ze sprak, maar heel weinig. Het was tijd om op te gaan
in het schouwspel dat nacht beloofd had:
Er waren prisma’s en lantaarns aan de rafelrand
en richting het centrum een leegte die men kende.
Dit is wat het dan betekent,
om in een droom te zijn en slaap uit een pot te zuigen
alsof alleen de gepolijste buitenkant ertoe deed.
Binnenin zaten allemaal duistere aantekeningen en regels,
de reden van het doen. De lezer fronst
en slaat het boek dicht. Een andere keer, wellicht,
zullen er ontboezemingen zijn, lukraak geroep.
Het is duidelijk vandaag dat het weer tijd is om de huur te betalen.
En hoewel je een terugrit wordt aangeboden, is het niet zozeer
een gunst als wel een gelegenheid om te piekeren.
Wat waren de rechten en de juiste manieren?
Staken wij al onze energie in de vriendelijke gespreks-
stof die over onze bladzijde waaide, en weg?
Is dit het moment om een groot oeuvre te tackelen,
of zijn we verbannen naar inhoudelijke ondieptes,
wanneer men een makker hoort vloeken en de last weer op-
rapen, in tijdelijk zonlicht terechtkomen en het verleden andermaal
minzaam geworden is? Is deze lancering definitief?
Voor hoeveel uitleggingen is dit gedicht wel niet vatbaar? En zou er eentje definitief kunnen zijn? Hebben deze “duistere aantekeningen en regels” diepgang of lezen we slechts gezwam? Ik geloof niet dat “Oppositie tegen een gedenkteken” inhoudelijk een sluitende interpretatie toestaat: het is een ambigu gedicht over ambiguïteit, qua content de raadselachtigheid zelve. En daar was het Ashbery ongetwijfeld óók om te doen.

February 3, 2025
03.02.2025
Mensen met een mening, olala.
Wat ik met Chrétien Breukers gemeen heb: straal vergeten wat je zelf ooit geschreven hebt.
Met zus en zwager geluncht. Ze vertelden dat ze reikhalzend uitkijken naar het moment waarop ze met pensioen kunnen gaan. Waarop ik zei dat het pensioen heus niet het walhalla van de levensavond is, en we in lachen uitbarstten.
Waarna ik nog een uurtje wandelde, te midden van spreeuwen en ganzen, een enkele kievit, de buizerd, trappelende meeuwen. Hazen, schapen, reeën. Waterig de zon.
Op mijn fuck-it-list: de netwerkborrel.

February 2, 2025
02.02.2025
IJs op de sloten, bloedrode zon net boven de horizon, honderden ganzen in de lucht, luidruchtig. Wandelpas, innerlijke rust.
Vroeg me af, na alle lesjes die ik tot nu toe – ik ben 65 – heb geleerd, hoeveel er nog over is van het origineel?
Las dat Ashbery’s gedicht “Europe” is gebaseerd op het boek Beryl of the Biplane, uit 1917, van William Le Queux, “een kinderverhaal voor meisjes over een geheimzinnige vliegenierster in de Eerste Wereldoorlog.” “Ik vond het,” zei Ashbery over het boek, “op de quais [van Parijs]”.
Ashbery construeerde “Europe” in 1958 uit zinsnedes uit Beryl of the Biplane. Het gedicht bestaat uit 111 genummerde delen. De titel bepaalt in hoge mate de context, die met de loop der jaren ook nog eens ingrijpend veranderd is: 2025 is geen 1958 meer. Een fragment:
57.Nauwkeurige werkwijzen
Houden van ons.
Hij beklom de heuvel
Hij hield me in zijn armen – het was fantastisch.
Maar de kaart van Europa
slinkt rond naakte stelletjes
Zelfs als je de postzegel likt
Een bruine hond gaat naast je liggen en sterft
In de stad neemt een elfjarig meisje met staartjes
Gebonden met een gele strik, de tram
Dit alles eindigt ergens – het boek wordt teruggeplaatst op de plank
Door een onzichtbare hand
We zijn niet meer geliefd dan nu
De krant verpest je ogen.

February 1, 2025
01.02.2025
Optrekkende mist, met rijp bedekte weilanden. Al vroeg met Tikoes op pad, die als een dolle, voor de fun, schapen en ganzen opjoeg. Geluiden die ver droegen.
Boom tot haardhout verzaagd. Bakstenen gestapeld. Uitbundig inmiddels de zon. Onderwijl naar orakel Joris Luyendijk geluisterd, die alle onheil uiteraard allang had zien naderen, ons zelfs tijdig gewaarschuwd had. Joris Vinkie is een genie.
Viel in slaap op de bank terwijl ik de Volkskrant aan het lezen was: “Mensen hebben nauwelijks door hoezeer de werkelijkheid verschilt van hun perceptie.”
Ziftte alle recensies van het nieuwste nummer van de Poëziekrant en zag dat er maar één bundel in mijn zeef was achtergebleven: Te midden van alles van Frans Budé, die ik dan ook prompt, als e-boek, aanschafte. Waar blijft het jonge talent?
“Ik maak me zorgen dat jonge schrijvers misschien wél moeten buigen voor censuur” (Möring, 2025).

January 31, 2025
Moederkruid, John Ashbery
“Feverfew” heet het vierde gedicht uit John Ashbery’s bundel A Worldly Country (2007), moederkruid. Moederkruid is een plantje dat zich vanuit Zuidoost-Europa over de wereld verspreidde en van oudsher werd gekweekt voor medicinale doeleinden. Zo zou het weeën opwekken, koorts verlagen en migraine tegengaan.
MOEDERKRUIDHet is allemaal lang geleden gebeurd –
een dikke, melkige neerslag
van een zekere periode die dan ten einde loopt,
zoals de ontzetting van een kolkput. Verkeersagressie had zijn flank geraakt;
alles was onzeker op de Via Negativa
behalve de zekerheid van terugkeer, terugkeer
naar het om en nabij.
’s Nachts en ’s ochtends klonk er een hoorn,
die de volgelingen opriep tot gebed, de afvalligen tot plezier.
In dat onmogelijke steegje ademde ik voor het eerst uit
een grapje voor je koddige, gepaneerde lippen:
Wat als we allemaal niet meer weten wat ons allemaal overkomen is,
het lied dat om middernacht begint,
de droom later, van ezelsoor en mos
vlakbij waar Acheron ooit stroomde?
Maar ik ben alleen, nu, ik kwam omdat je huilde en ik moest.
Gevlochten schors dempt de klopper, maar de deurbel
dringt diep door in de hersens van iemand die hier woonde.
O smerige wolken en tricky,
ondubbelzinnig is de maan.
Dit gedicht handelt over een herinnering, een vage herinnering aan een voorbije tijd waarin de ik-figuur in het gezelschap van iemand verkeerde, die plots, zo lijkt het, uit het leven van de ik-figuur verdween. Drie strofes, omfloerste bewoordingen, orakeltaal. Ashbery ten voeten uit. En toch, weet ik, liggen er aan zijn gedichten geregeld werkelijke gebeurtenissen ten grondslag, eigen ondervindingen die hij in zijn idioom boven het particuliere probeerde uit te tillen.
De kans dat ik er lelijk naast zit is groot, maar toch zou ik een poging willen wagen om dit gedicht, zonder elke regel te kunnen verklaren, te linken met enkele historische feitelijkheden. Wat me op het spoor zette waren de woorden “road rage” in de eerste strofe, die ik vertaalde naar “verkeersagressie”. Ashbery verloor in de zomer van 1966 namelijk een vriend aan een bijzonder verkeersongeval.
Laat ik bij het begin beginnen. In 1949 stuurde student Frank O’Hara enkele gedichten in naar een universiteitsperiodiek van Harvard, in de redactie waarvan John Ashbery zat. Zo begon een vriendschap die tot 1966 zou duren. Beide dichters maakten deel uit van de New York School, een kunstbeweging die in de jaren vijftig en zestig actief was in New York City en zich onder andere door spontaniteit en directheid kenmerkt.
In een zomernacht van 1966, niet ver van New York City, kreeg de auto waarmee O’Hara en enkele vrienden over een strand crosten pech. Ze zullen in het donker zijn uitgestapt en zich hebben afgevraagd wat hen nu te doen stond. Ik stel me zo voor dat er een jolige stemming heerste, mede door invloed van drank. Vermoedelijk, zo zal straks blijken, was Ashbery niet bij dit tripje aanwezig. Maar daar en toen werd O’Hara plots door een naderende jeep aangereden en overleed de volgende dag, veertig jaar oud, aan een gescheurde lever.
Zou deze lange vriendschap de “zekere periode” uit de eerste strofe kunnen zijn, waaraan abrupt – “zoals de ontzetting van een straatkolk” – een einde kwam? O’Hara’s gescheurde lever wijst op een aanrijding van opzij, in zijn “flank”. “Moederkruid” verscheen ruim veertig jaar na O’Hara’s overlijden, in 2007. Ashbery zal toen, tachtig jaar oud, nog voornamelijk vage herinneringen – “een dikke, melkige neerslag” – aan hun vriendschap hebben gehad. Zo kon de fatale zomernacht van 1966 nog alleen maar worden beschreven door opsomming van wat die nacht allemaal níet was geweest, wat er “om en nabij” had plaatsgevonden – “alles was onzeker op de Via Negativa”.
In strofe twee worden we geconfronteerd met iets wat de ik-figuur zich nog wél goed herinnert: een grapje dat hij ooit op een nachtelijk uur tegen de jij maakte. Plaats van handeling: een gayscene, vermoedelijk van New York City. Ashbery en O’Hara waren beiden homoseksueel, “afvalligen”. In deze omgeving kon de jonge Ashbery zichzelf zijn, ademde hij “voor het eerst” uit, ontspande. Uit dit geluk lijkt ook het grapje van de ik-figuur voort te zijn komen, de in scherts gesproken vraag of het wel echt waar is wat hen ten deel valt: “Wat als we allemaal niet meer weten wat ons allemaal overkomen is”. In deze interpretatie zou “ezelsoor en mos” een beschut plekje voor zich neervlijende geliefden kunnen zijn, “vlakbij waar Acheron ooit stroomde”. Acheron is in de Griekse mythologie de rivier van het leed, waarover Charon de veerman de schimmen van de doden naar de onderwereld bracht. Hoewel de aidsepidemie zich eind jaren zeventig, begin jaren tachtig voltrok, dus nadat de vriendschap tussen Ashbery en O’Hara eindigde, lees ik in “Acheron” toch ook een toespeling erop.
De eerste regels van de laatste strofe zouden vervolgens kunnen verwijzen naar het moment waarop Ashbery over O’Hara’s ongeluk werd ingelicht en spoorslags naar het hospitaal afreisde, het schelle bellen dat het slechte nieuws aankondigde in het geheugen gegrift. Ashbery zou in dat geval dus niet zelf bij het ongeluk aanwezig zijn geweest. Het slot geeft dan nog iets prijs over de toedracht van de aanrijding: die had plaats toen wolken voor de maan schoven en O’Hara in het pikkedonker onzichtbaar werd voor de bestuurder van de jeep: “O smerige wolken en tricky, / ondubbelzinnig is de maan.”
Blijft de titel “Moederkruid” nog over. De oude Grieken noemden moederkruid parthenium, een verwijzing naar de genezing van een slaaf die van het Parthenon viel, de tempel voor de Griekse godin Athena, op de Akropolis van Athene. Na toediening van wat plantensap herstelde de ongelukkige, waarna men het plantje parthenium begon te noemen. Zo gaat het verhaal, dat reeds door Plinius de Oudere in zijn Naturalis Historia (78 of 79 na Chr.) werd opgetekend. Over de helende werking van dit kruid zegt Plinius nog het volgende: “Het sap moet heet worden gedronken en is goed voor abcessen, en opmerkelijk goed voor stuiptrekkingen, breuken en kneuzingen, door uitglijden of vallen van een hoogte veroorzaakt, bijvoorbeeld als voertuigen kantelen.”
Als Ashbery met “Moederkruid” de herinnering aan een dierbare vriendschap levend heeft willen houden, dan is hem dat nu gelukt.

January 30, 2025
30.01.2025
Van Ashbery’s omvangrijke oeuvre is slechts een heel klein deel naar het Nederlands vertaald. In 1995 verscheen bij Meulenhoff De mandril op de slagboom: Een keuze uit zijn gedichten 1956-1994, met vertalingen van J. Bernlef en Peter Nijmeijer. In 2013 gaf Azul Press in samenwerking met Poetry International de tweetalige bundel Ergens in Amerika uit, met vertalingen van mijn hand. In totaal gaat het om 55 vertaalde gedichten.
In De mandril op de slagboom werd één gedicht uit The Tennis Court Oath opgenomen, “Our Youth”, vertaald door Nijmeijer:
ONZE JEUGDVan baksteen … Wie heeft haar gebouwd? Als een idiote ballon
Wanneer de liefde ons zijn nachten
Toevertrouwt … Het fluwelen trottoir kleeft aan onze voeten.
De dode hondjes wijzen ons terug naar de liefde.
Waar we zijn. Soms
Leidden de bakstenen bogen naar een kamer als een luchtbel, die knapte op het moment dat jij binnenkwam
En soms naar een gevallen blad.
We werden gek van ontroering, toonden hoeveel we wisten.
De Arabieren veroverden ons. We kenden
De dode paarden. We ontdekten koffie,
Hoe die heet gedronken moest worden, met blote voeten
In Canada. En de onsterfelijke muziek van Chopin
Die we al maanden daarvoor ontdekt hadden,
Toen we nog veertien waren. En koffiedik,
En het wonder van handen, en het wonder van de dag
Waarop het kind zijn eerste slapende hand ontdekt.
Ken je dat? Ben jij ook niet
Door haar betrapt? Heeft ze jou ook bespied?
En o jee, de bloemen, die ook? Is dat dan
Niet zondig? Door welk raam? Wat zei je daarnet?
Hè? Eh? Onze jeugd is dood.
Vanaf het moment dat we met gesloten ogen zien
Dat zij het berglicht binnendringt.
Au … Je zult die jongen nooit krijgen,
Die jongen met de monocle
Had je vader kunnen zijn.
Hij komt langs. Nee, die andere,
Die boven is. Hij is degeen die jou wilde zien.
Hij is dood. Groengele zakdoeken bedekken hem.
Misschien zal hij nooit gaan rotten, ik zie
Dat mijn kleren droog zijn. Ik ga weg.
Het naakte meisje steekt de straat over.
Blauw stoort … Explosies,
IJs … De bespottelijke
Porfieren vazen. Alles wat onze jeugd
Niet gebruiken kan, waarvoor zij geschapen werd.
Het is waar dat we ons lot niet ontliepen
Door de ouderen uit te roeien.
Onze gezichten vullen zich met rook. We ontsnappen
Langs de wolkenladder, maar het probleem blijft onopgelost.

January 29, 2025
29.01.2025
Op zaterdag 20 juni 1789, aan het begin van de Franse revolutie, zwoer de pas opgerichte, uit burgers bestaande Assemblée nationale, samen met enkele geestelijken en edelen, dat zij Frankrijk een nieuwe grondwet zou geven. Deze eed werd afgelegd op een overdekte kaatsbaan te Versailles en draagt de naam Le serment du jeu de paume, in het Engels The Tennis Court Oath.
De Franse schilder Jacques-Louis David legde deze gebeurtenis enkele jaren later op een doek van 4 x 6,6 meter, getiteld Le serment du jeu de paume, vast. Vermoedelijk heeft Ashbery, die van 1955-1965 als kunstcriticus in Frankrijk werkte, dit schilderij in het paleis van Versailles aanschouwd. In elk geval schreef de Amerikaan een gedicht dat “The Tennis Court Oath” tot titel draagt en als openingsgedicht in de gelijknamige bundel is opgenomen.
Maar wie dat gedicht leest kan het niet in verband brengen met eed of schilderij. Inhoudelijk valt “The Tennis Court Oath” niet te plaatsen. Je vangt flarden van een ingewikkelde geschiedenis op, waar je geen touw aan vast kunt knopen. Andrew Ross noemde de hele bundel, die rijkelijk gevuld is met onbevattelijke poëzie, zelfs “een alternatief voor de politiek van de inhoud”, wat ook op mijn lachspieren werkte. Hetgeen allemaal niet wil zeggen dat er geen leesbare passages in het gedicht staan of dat het prullerige poëzie is. Ter illustratie de eerste strofe van “The Tennis Court Oath”:
Welk bezonken oordeel heb je overhet gezicht bebloede
hemel bevlekte regio
ik blijf van je houden als water maar
er zit een vreselijke adem in de weg van dit alles
Je werd niet tot president gekozen, maar won toch de race
Het hele stuk door mist en motregen
Toen je het las was het oprecht de kusten
stammelden met ongewilde dorpen het
paard rukt uitgeput denk ik … de oproepen …
ik maak me zorgen
*
In een zogenaamde “intentieverklaring” op de stofomslag van de eerste druk van The Tennis Court Oath verkondigt Ashbery: “Ik probeer woorden abstract te gebruiken, zoals een abstracte schilder verf gebruikt. (Ik ben misschien meer beïnvloed door moderne schilderkunst en muziek dan door poëzie.) (…) Net als bij de abstracte schilders is mijn abstractie een poging om een beter, completer soort realisme te bereiken.” Deze verklaring werd op verzoek van Ashbery bij latere drukken weggelaten.
Twee opmerkingen naar aanleiding van het voorgaande: (1) ik geloof dat de uitwerking van de schilderkunst op Ashbery’s poëtica & poëzie aanmerkelijk is geweest; (2) ik geloof dat Ashbery’s hang naar “een beter, completer soort realisme” inhoudelijk gezien leidde tot een zekere veralgemening van zijn poëzie. Deze opmerkingen dienen uiteraard nader onderbouwd te worden.

January 28, 2025
28.02.2025
Het gedicht “als een epitome van een ervaring: ik denk dat mijn gedichten daar over gaan,” liet Ashbery in 1981 weten. Een wat kromme zin met een ongebruikelijk woord, “epitome”, wat “uittreksel” betekent. Maar wat ik bovenal opmerkelijk vind is dat Ashbery in 1981, als de publicatie van zijn debuutbundel al 25 jaar achter hem ligt, nog altijd denkt dat zijn gedichten beknopte weergaves zijn van ervaringen. Hij weet het niet zeker, of doet alsof.
Wat dreef Ashbery eigenlijk, zette hem aan tot het schrijven van die scheepsladingen gedichten? Wie wilde hij waarvan overtuigen? Had hij een missie? Zijn motieven zijn mij vooralsnog een raadsel, maar ik ben op zoek.
Dan hebben we nog de moeilijkheidsgraad van Ashbery’s poëzie. Een flink deel van zijn oeuvre wordt doorgaans als raadselachtig of cryptisch bestempeld. Ook op de Nederlandstalige Wikipediapagina van het lemma “John Ashbery” kun je lezen dat “veel van zijn werk als moeilijk toegankelijk” geldt, “niet in de laatste plaats door de semantische en linguïstische experimenten in zijn werk.” Ik weerspreek dit niet, maar weet ook, ook uit eigen ervaring, dat er wel degelijk sleutels zijn die leiden tot een beter begrip van gedichten.
Noemenswaardig in dit verband is ook een opmerking uit 1988 van Ron Silliman over Ashbery’s tweede bundel, The Tennis Court Oath, die in 1962 verscheen: “het enige boek dat niet te veel van schoonheid houdt.” Ashbery’s andere bundels kennelijk wel. Beticht Silliman Ashbery hier van mooischrijverij? I think so. Bovendien geloof ik dat er in Sillimans opmerking werkelijk een waar element zit: wie Ashbery leest weet dat hij dol is op welgevormde regels, sierlijke strofes, welhaast barokke poëma.

January 27, 2025
27.01.2025
“De vraag naar de zin van het leven, beantwoord je met je levensloop, zei iemand ooit. Gaat wel op voor Ashbery, lijkt mij” (G. in reactie op het vorige bericht).
“Had je je personages niet iets meer verlossing kunnen bieden,” vroeg de presentatrice tot slot. “Kennelijk niet,” antwoordde de schrijfster na enige aarzeling, “wat niet wil zeggen dat ik ze dat niet hartstochtelijk gun.”
In een interview beweerde Nicole Loraux eens “dat het politieke leven ook een avontuur van liefde en haat is.” Mijn afkeer van Trump is inmiddels lijfelijk. Hij is een tegenstander die ten stelligste bestreden moet worden! Nondeju.
Bij Library of America zijn tot nu toe twee delen Verzamelde Gedichten van Ashbery verschenen. Deel één omvat de periode 1956-1987, waarin Ashbery twaalf dichtbundels publiceerde. In deel twee, dat de jaren 1991-2000 bestrijkt, zijn zeven dichtbundels opgenomen. In beide delen treffen we ook nog niet eerder gepubliceerde gedichten aan. In totaal gaat het om ruim 1750 pagina’s poëzie. Na 2000 bracht Ashbery nog acht dichtbundels uit. Voer voor het derde deel Verzamelde gedichten. Alles bij elkaar beslaat zijn dichterlijke oeuvre zo’n 2500 pagina’s. Hoeveel uren heeft Ashbery wel niet achter zijn schrijfbureau doorgebracht?
Stel. Stel dat hij voor één pagina, inclusief correctiewerk, acht werkuren nodig had. Dan heeft hij twintigduizend uren achter zijn schrijfbureau doorgebracht. Vijfhonderd werkweken van veertig uur. Tien volledige jaren gewijd aan poëzie. In zijn vrije tijd. Ashbery verdiende de kost met het schrijven van kunstkritieken!
De wandeling? Langs geknotte knotwilgen.
