Ton van 't Hof's Blog: Ton van ’t Hof, page 2
November 7, 2025
07.11.2025
Rond vijven wakker. Zit in een periode van hyperactiviteit en -gevoeligheid, die stilaan haar toppunt bereikt. Of dieptepunt zo u wilt. Het is geen pretje. Een complete overload gepaard aan allerhande kwaaltjes. Je moet er even doorheen, zeg maar, zei ik, routineus.
Koffie. Nieuwe album van Rosalía beluisterd, Lux: wat een prachtstem toch. Om acht uur an die Arbeit gegaan: het gronden van de lambrisering, die ik gisteren vakkundig tegen de muur heb gekwakt. Kleur: lunar rock.
‘Waarom,’ vraagt Raphael Rubinstein zich in zijn essay Provisional Painting (2009) af, ‘zou een kunstenaar zijn werk onaf willen laten, zichzelf willen tegenwerken of een schilderij willen signeren dat vanuit sommige perspectieven een volslagen mislukking lijkt?’ (Volgens Wikipedia is het casualism uit het provisional painting voortgekomen. Het grote verschil: een dosis ironie, die het casualism zou missen.) Rubinsteins antwoord: het is een kont-tegen-de-krib-gooien-strategie. Provisional painting (en dus ook casualism) verzet zich tegen het volmaakte en omarmt het onvolmaakte. Niet slim, stijlvol en onberispelijk, maar amateuristisch en fucked-up. Een soort punk dus.
Ik ben een schilderende punker.
Opgave: definieer een ‘goede’ provisional painter.
Untitled (1859), Ton van ’t Hof, 2025, iPad/Procreate
November 5, 2025
05.11.2025
Rudi Rotthiers Redmond O’Hanlon over God, Darwin en natuur wegens het onbeholpen uitdrukkingsvermogen van de auteur en/of de niet met name genoemde vertaler na zestig bladzijden weggelegd. Ik kon er te vaak geen touw aan vastknopen.
Lunchte met Gert de Jager, die er goed uitzag, bij Roast in Ljouwert, hij beenham, ik kroketten. We spraken over zijn nieuwe Gorterboek dat bij Gaia zal verschijnen en over de noodzaak van een kritische kracht in de poëziescene, die de tamme bedoening weer weet te vitaliseren.
De nominaties voor de Karel van de Woestijne Publieksprijs – bundels van Maria Barnas, Tsead Bruinja, Saskia de Jong, Peter Holvoet-Hanssen en Charlotte van den Broeck – bevestigen mijn stelling: er gebeurt werkelijk geen zák in de hedendaagse poëzie.
Hoewel er laatst ook enkele portretten uit mijn Apple Pencil vloeiden, vormen casual abstracties nog altijd de hoofdmoot van mijn huidige beeldende output. Ik heb er lol in.
Zag op tv een patholoog-anatoom aan het werk in zijn werkkamer, op de vensterbank achter hem: verlepte planten, waar geen redding meer voor mogelijk is.
Untitled (1855), Ton van ’t Hof, 2025, iPad/Procreate
November 3, 2025
03.11.2025
Vroege vogels: ‘Dit is krulbladmos, het vlaggenschip van de zwetende boomlijken.’
Niet alles liep van een leien dakje vandaag. Vanwege de atypische typografie liet het binnenwerk van Harry van Doverens nieuwe bundel zich niet gemakkelijk zetten. Tijdens de wandeling haalde de wind flink aan en begon het ook nog te regenen. De tekeningen die ik vervolgens maakte leken nergens naar, en de eieren voor de Telor boemboe Bali waren te kort gekookt en vervielen tijdens het pellen tot een snottige brij.
Waarop ik een oorverdovende brul gaf.
Wat output is.
En mijn kop een black box, waarin de input op een of andere wijze aan een output gekoppeld wordt.
November 2, 2025
02.11.2025
‘Beperk je tot de feiten, joh, dan ben je op je best.’
Het politieke gepuzzel is begonnen. De uitkomst van deze kabinetsformatie valt niet te voorspellen. De journalistieke bespiegelingen vliegen je om de oren. Ik zit aan de podcastapp gekluisterd alsof het een spannende wedstrijd is.
Bestelde tussen het luisteren door nieuwe lambrisering. Lien heeft opnieuw met haar nagels in behang gehangen, dus ook die muurtjes moeten maar van beschermend paneelwerk worden voorzien. Peperdure poes ondertussen.
Koos van Zomeren, We gaan zo, dagboek 2023-2024, geen moment mee verveeld, heerlijke zinnen gelezen, met hem meegewandeld, gelachen om zijn gebrom en de hoop uitgesproken dat hij nog jaren, Van Zomeren is van 1946, meekan. Aan het eind maakt hij in elk geval duidelijk dat hij nog niet van plan is om te stoppen met schrijven.
Via de Medwerterwei naar Holwerd gemarcheerd en via Elba weer terug. Blauwe hemel, weinig wind, felle herfstkleuren. Bij Waaxens was een grote groep ganzen neergestreken, die van zijn aanwezigheid luidruchtig blijk gaf. Wat een herrie! heerlijke herrie! Overige vogelsoorten slechts rudimentair aanwezig. En het wintergraan schiet hier en daar al weer op!
October 29, 2025
29.10.2025
De verrassing zat ’m in de staart, toen we nog een zaaltje bezochten met werk van de in Den Helder woonachtige Emo Verkerk, winnaar van de Victoriefonds Oeuvreprijs 2025: fabelachtige portretten, waarin eigenheden van de geportretteerden van het doek knallen.
Stemde vanochtend uit strategische overwegingen op Frans Timmermans, omdat ik hem het meest geschikt als nieuwe premier vind, maar eigenlijk sluiten mijn ideeën het beste bij Volt aan.
Gefietst, griepprik gehaald en geschilderd. Portretten geschilderd, met het werk van Verkerk in mijn achterhoofd. Als ik buitengewoon werk zie, dan denk ik telkens weer: dát kan ik ook. Mijn eigen schilderijen zijn een potpourri.
Joseph Roth, Emo Verkerk
October 27, 2025
27.10.2025
Weer of geen weer – vanochtend was het géén weer – maar om zeven uur (acht uur zomertijd) staat Pikkie de haan kraaiend voor de achterdeur: ‘Ik wil havermout!’
Nee, ik heb geen enkel politiek debat gezien, ben allergisch voor tv-shows waarin mensen omwille van het spektakel en de kijkcijfers worden gedwongen zich te gedragen als hyena’s.
Kunst die niet taalt naar pracht en praal maar de rand opzoekt van inconsistentie, fiasco.
Provisionele poëzie. Voorlopige gedichten. Ah! dat wordt de titel van mijn nieuwe bundel die in 2027 (planning) zal verschijnen: Voorlopige gedichten.
Rounded Corners heet onderstaand schilderij, en je begrijpt wel waarom. Maker Sharon Butler (New Londen, 1959) heeft geen andere bedoeling met dit schilderij dan het te laten zijn wat je ziet: blauwgrijze strepen met een krul aan het eind tegen een beige achtergrond. Aantrekkelijk zou ik de voorstelling niet willen noemen, wel fragiel, rusteloos. Maar hè! zie ik er tóch ineens een verzameling sleetjes in.
Rounded Corners, Sharon Butler, 2016, olieverf op doek, 40,6 x 50,8 cm
October 16, 2025
Transparantie en de staat van de poëzie
Het idee is: dat een enquête onder toonaangevende dichters een ‘canoniserende berg antwoorden’ oplevert waaruit een staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt. De uitwerking ervan tot een bevredigend resultaat is onder meer afhankelijk van de representativiteit van de enquête en de kundigheid van de opmaker(s).
In 2023 werd deze enquête in opdracht van de tijdschriften Awater en Poëziekrant afgenomen en geanalyseerd. Wat me direct opviel was de lijst met dertig toonaangevende dichters en de elfde vraag. Over beide, de lijst en de vraag, wil ik het hebben.
Hoewel ik mijn kennis van het poëzieveld bovengemiddeld acht, deden zeven van de dertig ‘toonaangevende’ dichters geen belletje bij me rinkelen: wie? Liep ik achter of was hier sprake van een ruime interpretatie van het begrip ‘toonaangevend’?
Toonaangevend = ‘op een bepaald gebied tot voorbeeld strekkend, model staan’.
Zeven van de dertig is bijna 25%.
Gek, dacht ik, misschien was toonaangevend als keuzecriterium minder belangrijk geweest dan diversiteit, want dát de geënquêteerden een gemêleerd gezelschap vormen, is wel zeker. Maar waarom zou je de lezer geen heldere uitleg over het keuzeproces verschaffen? Omdat ‘toonaangevend’ het ‘canoniserende’ karakter van het resultaat moet rechtvaardigen, omdat canoniserende resultaten goed zijn voor de renommee van vakbladen als Awater en Poëziekrant.
Op dit punt aanbeland is het relevant om aan te geven dat deze enquête een herhaling is van een enquête die in 1983 werd afgenomen. Ten opzichte van de oude enquête werden vrijwel alle vragen aan ‘de wereld van nu’ aangepast en werd de groep geënquêteerden vergroot en gediversifieerd. Met het oog op representativiteit en de veranderde samenstelling van de Nederlandse en Vlaamse bevolking lijkt me dat een goede zaak. Aan de andere kant bespeur ik een spanningsveld tussen de eis van toonaangevendheid en van diversiteit.
Waar niks mis mee is. Waar wél iets mis mee is, is niet transparant zijn over uitgangspunten en procesgang, óók als dit betekent dat de berg antwoorden níet canoniserend is en er dus géén degelijke staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt.
Enfin. Vraag elf: ‘Welke dichter beschouwt u als de belangrijkste, voor uzelf of de poëzie in het algemeen?’ Ik ben altijd benieuwd naar de inspiratiebronnen van anderen. De antwoorden heb ik op een rij gezet.
Acht dichters noemen om uiteenlopende redenen geen of iedereen als inspiratiebron. Uit de overige tweeëntwintig antwoorden diepte ik vierenveertig dichters op die als belangrijk worden bestempeld, onder wie veertien vrouwen en dertig mannen, overwegend wit en dood. Twee dichters worden tweemaal genoemd, Wysława Szymborska en Arthur Rimbaud, één dichter driemaal, T.S. Eliot, twee dichters viermaal, Anne Carson en Paul Celan, en ééntje vijfmaal, good old Paul van Ostaijen. Verrassend? Nee. Vooral behoudend.
PS In een snerpend commentaar hekelt Frank Keizer het ontbreken van ‘de belangrijkste figuur van de eenentwintigste-eeuw’ voor de Nederlandse poëzie, Jeroen Mettes, in het overzichtsstuk van Rob Schouten. ‘Zonder [Mettes],’ claimt Keizer, ‘zou de Nederlandse poëzie er anders hebben uitgezien; dat lijkt me [Keizer] eerlijk gezegd nauwelijks betwistbaar, wat niet wil zeggen dat alle lijnen op hem teruggaan, natuurlijk.’ Maar, stel ík daar dan tegenover, door de dertig toonaangevende geënquêteerde dichters wordt Mettes niet eenmaal als inspiratiebron aangewezen.
October 14, 2025
Perfect gepolijst
‘Awkward grammar appals a craftsman.’ (‘Lomp taalgebruik ontzet een vakman.’) Zo opent de Canadees Christian Bök zijn monumentale gedicht ‘Eunoia’, dat in 2001 in de gelijknamige bundel bij Coach House Books verscheen. Bijna vijfentwintig jaar later is Eunoia nog altijd verkrijgbaar. Volgens Ron Silliman werden er alleen al in het eerste jaar achtduizend stuks van verkocht. Ik bezit een 19e druk uit 2006.
Een uiterst succesvolle dichtbundel dus, die in 2002 de prestigieuze Griffin Poetry Prize won. Bök wordt vooral geprezen om zijn vakmanschap en strikte toepassing van het achterliggende concept. Het seriële ‘Eunoia’ bestaat uit zeventig gedichten, verdeeld over vijf afdelingen. In elke afdeling wordt maar één klinker gebruikt. De gedichten in een afdeling zijn even lang en beslaan elf, twaalf of dertien regels. Voorts heeft Bök getracht om in ‘Eunoia’ alle Engelse univocalics (woorden waarin maar één klinker voorkomt) te gebruiken en is daar volgens het schriftuur Against Expression voor 98 % in geslaagd. Het openingsgedicht van de afdeling I luidt als volgt:
Writing is inhibiting. Sighing, I sit, scribbling in inkthis pidgin script. I sing with nihilistic witticism,
disciplining signs with trifling gimmicks – impish
hijinks which highlight stick sigils. Isn’t it glib?
Isn’t it chic? I fit childish insights within rigid limits,
writing shtick which might instill priggish misgiv-
ings in critics blind with hindsight. I dismiss nit-
picking criticism which flirts with philistinism. I
bitch; I kibitz – griping whilst criticizing dimwits,
sniping whilst indicting nitwits, dismissing simplis-
tic thinking, in which philippic wit is still illicit.
*
Overigens legde Bök niet als eerste een gedicht de beperking van één klinker op, dichters als C.C. Bombaugh (al in 1890!), Georges Perec (Oulipo) en Ernst Jandl gingen hem voor. Daarnaast zijn één-klinker-gedichten onvertaalbaar. Als ze letterlijk worden vertaald gaat het concept eraan, en als je het concept in stand houdt gaat de inhoud naar de haaien.
Eigenlijk beweegt ‘Eunioa’ – wat ‘fraai denken’ betekent en het kortste Engels woord is waarin álle klinkers voorkomen – zich op het snijvlak van beeldende kunst en dichtkunst. Telkens verbaas ik me weer over de fysieke schoonheid die het uitstraalt, de indrukken van eenheid en harmonie die de zeventig gedichten op me maken. En ik geloof dat ik die sensaties ook zou ervaren als ik het Engels niet of nauwelijks beheersen zou. ‘Eunoia’ heeft iets weg van een perfect gepolijst beeldhouwwerk of een serie monochromen van Yves Klein.
Alle afdelingen zijn aan experimentele kunstenaars opgedragen, in wier namen maar één klinker voorkomt:
Hans Arp, dadaïstisch beeldhouwer, schilder en dichter.René Crevel, surrealistisch schrijver.Dick Higgins, veelzijdig kunstenaar en medeoprichter van Fluxus.Yoko Ono, beeldend kunstenaar, performancekunstenaar en muzikant.Zhu Yu, controversiële Chinese performancekunstenaar.Inhoudelijk is het werk doortrokken van vaak vermakelijk (meta)commentaar op de artistieke praktijk. Neem alleen al de vijf openingszinnen:
‘Awkward grammar appals a craftsman.’ (‘Lomp taalgebruik ontzet een vakman.’)‘Enfettered, these sentences repress free speech.’ (‘Geketend smoren deze zinnen het vrije woord.’)‘Writing is inhibiting.’ (‘Schrijven is ontzeggen.’)‘Loops on bold fonts now form lots of words for books.’ (‘De ogen van vette lettersoorten vormen nu veel woorden voor boeken.’)‘Kultur spurns Ubu – Ubu pulls stunts.’ (‘Kultur veracht Ubu – Ubu haalt stunten uit.’)Ubu is een simpel, lomp en egoïstisch personage in enkele toneelstukken van de Franse poète maudit en toneelschrijver Alfred Jarry (1873-1907), in wie de burgerlijke theaterbezoeker zichzelf kan herkennen en die de verheven status van het theater in die dagen belachelijk maakt. Deze Ubu speelt nu de hoofdrol in Böks gedichten die de afsluitende, vulgaire afdeling U vormen:
[...] Ubusucks Ruth’s cunt; Ubu cuffs Ruth’s butt. Ubu stuffs
Ruth’s bum (such fun). Ubu pumps Lulu’s plush, sun-
burnt tush. Ubu humps Lulu’s plump, upthrust rump.
Ubu ruts. Ubu huffs; Ubu puffs. Ubu blurts: push,
push. Ubu thrusts. Ubu bucks. Cum spurts. Ubu cums.’
De u als obscene letter. ‘Eunoia’ is ook satire.
October 13, 2025
Pseudowetenschappelijke twist
In een recensie van Astrid Lampes Rouw met diertjes preekt Menno Hartman als volgt:
‘[I]ndien […] zinnen goed gesampled worden kan zo’n verzameling losse stukjes veelbetekenend worden. […] En soms levert een opgedolven zin in een ontketend verband ook iets verbazingwekkend levends op. […] Toch kan dit niet het sterkste deel van een dichterlijk oeuvre zijn: echte creativiteit schakelt het geheugen van de lezer die [de schrijver] ook is immers tijdelijk uit.’
Deze redenering, waar een citaat van Kees Fens aan voorafgaat, rust op een autoriteitsargument. Fens (de autoriteit) zou in zijn ‘voorbeeldige’ essaybundel De tweede stem namelijk hebben geschreven:
‘Maar misschien legt de creativiteit van de schrijver het geheugen van de lezer die hij altijd ook is – hij begint nooit vanuit niets als dichter – tijdelijk stil.’
Hartmans verdraaiing valt op. Hij laat het woord ‘misschien’ wegvallen en voegt de woorden ‘echte’ en ‘immers’ toe: ECHTE creativiteit schakelt het geheugen van de lezer die [de schrijver] ook is IMMERS tijdelijk uit. Plotsklaps is van de mogelijkheid die Fens voorstelt een algemeen erkende waarheid gemaakt en zijn Lampes ‘gesamplede’ gedichten bestempeld tot pseudocreativiteit. Patsboem. Over de ruggen van Fens en Lampe dringt Hartman ons zijn mening op. Dat vind ik niet netjes. Dat krijg je als je pseudowetenschappelijk over smaak tracht te twisten.
Gatenkaas
De titel van Calvin Bedients essay, Against Conceptualism: Defending the Poetry of Affect, spreekt boekdelen: deze hoogleraar in ruste heeft iets tegen conceptuele poëzie. Hij maakt zich zorgen over onze toekomst: ‘de 20e eeuw heeft menselijkheid synoniem gemaakt met onmenselijkheid’. Daar zou Bedient wat aan willen doen. Van dichters verlangt hij in dit verband dat ze het verleden en de toekomst niet ‘negeren’ en de poëzie ‘levend’ houden door – en hier worden Deleuze & Guattari geciteerd – ‘nieuwe beelden en affecten te creëren’. Conceptuele poëzie focust evenwel op het concept, waardoor de verbeelding en het gevoel op de achtergrond raken. In deze armzalige staat kan geen betere toekomst worden opgebouwd.
Cruciaal in deze redenering zijn de veronderstellingen (1) dat poëzie alleen levend kan worden gehouden door het scheppen van nieuwe beelden en affecten, en dat (2) conceptuele poëzie niet in staat is om deze nieuwe beelden en affecten voort te brengen.
Bedient zet de aannemelijkheid van veronderstelling 2 zelf op losse schroeven door meerdere malen te wijzen op conceptuele poëzie die afwijkt van de veronderstelde regel, bijvoorbeeld Srikanth Reddy’s ‘Voyager’ en Juliana Spahrs ‘HR 4811 is a joke’. Dit betekent dat, aangenomen dat veronderstelling 1 waar is, Bedient zelf al aangeeft dat ook het conceptualisme kan bijdragen aan het in leven houden van de poëzie en het opbouwen van een betere toekomst.
Veronderstelling 1 levert vragen op als: wat wordt precies bedoeld met levend houden? En: klopt de opsomming – beelden en affecten – wel en is zij inderdaad limitatief? Stof om verder over na te denken.
Wat overblijft van Bedients essay is een mening van iemand die de poëzie van ‘Rimbaud, Vallejo, Césaire en meer recent Raúl Zurita’ liefheeft en een afkeer van het werk van dichters als Kenneth Goldsmith en Christian Bök; een smaakoordeel gestut door gatenkaas.


