Ton van 't Hof's Blog: Ton van ’t Hof, page 3
October 13, 2025
Volledig geassembleerd
Alle gedichten uit The Blank Caught Fire (2013) zijn, lees ik in de korte inleiding, ‘volledig geassembleerd’ uit regeldelen, gepikt uit het experimentele prozaproject van Erin McNellis’ partner Patrick Keller, Sister City 73. Elk gedicht is onttrokken aan één enkele pagina van dat project, waarbij bestanddelen zijn samengevoegd tot een nieuw geheel.
Over het geheim van de samenvoeging laat McNellis niets los. De lezer blijft in het ongewisse verkeren over een eventueel gebruik van keuzecriteria, ordeningsprincipes of een vastomlijnd verenigingsdoel. De gedichten zullen verder voor zichzelf moeten spreken. Het tweede vers uit de bundel:
WHISKYdus hij is oprecht; hij stort uit over de Romeo
blijf toch
drink
hij kan zijn naam vergeten
begrijp dat whisky
even een muzikant is
een soort ja
en ik is stil
October 12, 2025
Door de ruimte brusselen
Vroeg wakker. Slaapstoornis. Las Abe de Vries’ definitie van een goed gedicht: ‘geplaatste woorden’ die voor de ‘lezer noodzaak, zin, verband, richting’ hebben. Jaja, ach, moet-ie zelf weten. Laat ik nou ook van gedichten houden die niet per definitie met het oog op een lezer zijn geschreven en waarin woorden staan die geen ‘noodzaak, zin, verband, richting’ hebben. Zoals het leven dat zelf ook niet altijd heeft of lijkt te hebben, zeg maar.
Terug naar Wôld, Wôld, Wôld! van Martijn Benders. Een recalcitrante bundel, dacht ik zo. Weerspannig. Zich verzettend tegen een eenvoudig oordeel ook. Beter dan Perquin, luidt één van mijn aantekeningen. Wat ik vervolgens onderbouw met een citaat waarin Benders’ vermogen schittert om treffende beelden op te roepen door taal op een ongewone wijze in te zetten, iets wat Perquin minder goed doet.
Op internet ga ik het klote vinden,van planeten die stomverliefd maar een beetje
door de ruimte brusselen.
*
Wôld, Wôld, Wôld! is ook een afrekening met de gevestigde literaire orde, ‘de stoelpoeligen’ die ‘steeds over een rode loper willen lopen’ en de ‘hoogpoligen’ proberen voor te schrijven hoe zij moeten ‘bloemlezen’. Velen krijgen een veeg uit de pan. De wrok zit soms diep. Benders spreekt zelfs van ‘samenzweren’ en wil zijn bundel niet aan hen verkopen.
Ik vraag me af hoeveel beter deze bundel nog zou zijn geworden als Benders al zijn energie in het dichten zou hebben gestoken. Want, laten we wel zijn, naast zouteloze praat staan er ook fantastische gedichten in. Zo ben ik zeer gecharmeerd van de reeks die het verhaal doet van punkers in een kraakpand. In enkele grove streken weet Benders een hele geschiedenis neer te zetten, die je kunt horen, zien, ruiken. Zoals alleen de groten dat kunnen:
Woonde in een klaslokaalvolgestort met zand om er een woestijn van te maken.
Elza, met haar ezeltjepriktieten
daasde naakt rond ze was zeventien er was
alleen zo’n kinderpleetje
met blauwgeverfde bril het rook er zanderig
en altijd speedjuffie achter de met kraakposters beplakte ruit.
We sliepen op het dak, de woestijn was te muf.
Als je gepijpt wordt gaat zo’n kamer ook in de weg zitten.
Links de benzinepomp en het Evoluon.
Rechts een nonnenklooster met een altijd bezemende non.
Boven mijn kop de godvergeten sterren.
Elza pijpte als een Guernica.
Vandaar
dat ik kleuterpunkvergaderingen misliep.
Vergeef me.
*
Je kunt focking goed dichten, Martijn. Vind je ook niet, Abe?
Virtualia. Teletonen
Ik geraak niet in vervoering van Virtualia. Teletonen, maar dat heeft Sybren Polet ook niet op het oog met zijn poëzie. Wat dan wel? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we op zoek naar het kloppend hart van deze verzen. Ik sla de bundel op een willekeurige bladzijde open:
RANDLAND1
H. Euclidio. Zelfs de natuur
heeft soms gevoel voor humor,
wiskundige.
Minerale vergissingen.
Kunstmensen als proefdieren.
Proeftaal,
die je reeds meent te horen.
2
Eeuwig omgeven door rrrandfiguren,
terloopse aanwezigheden.
Alle land
grensland met zijn alom aanwezige
illegale verbalen.
Ontbonden alfabet.
Zwijgmuziek.
Leven is levensecht spelen.
*
Hier is iemand aan het woord die in zichzelf lijkt te verkeren. Wiens gedachten we lezen. Flarden ervan. Geen aaneengesloten redeneringen. Ze zijn er misschien wel, maar we komen ze niet aan de weet. Dit gedicht doet verslag van een overdenking. Zware kost, dat wel, waaraan het fragmentarische karakter mede debet is.
Waar zou dit gedicht over kunnen gaan? In het eerste deel wordt Euclides aangesproken, Oud-Griek en grondlegger van de meetkunde. Nu wil het geval dat de natuur zich niet wenst te houden aan alle axioma’s van Euclides en ‘minerale vergissingen’ voortbrengt: niet-Euclidische geometrische vormen, waarvan broccoli een voorbeeld is. Daarnaast hebben Escher en Gaudi als ‘kunstmensen’ geëxperimenteerd met kunstvormen – proeftalen? – die niet voldoen aan het Euclidische parallellenpostulaat. Maar ‘proeftaal’ zou ook kunnen verwijzen naar de programmeertaal Euclid, die in de jaren 70 werd ontwikkeld.
Alhoewel met ‘rrrandfiguren’ ook fractals worden bedoeld, niet-Euclidische zelfgelijkende meetkundige figuren die o.a. op kustlijnen kunnen lijken, roept deel twee bij mij vooral associaties op met asielzoekers en vluchtelingen. De regels ‘Ontbonden alfabet. / Zwijgmuziek.’ zorgen daarbij voor een onheilspellende sfeer. Ineens ook krijgen de woorden ‘kunstmensen’, ‘proefdieren’ en ‘proeftaal’ uit het eerdere deel donkere connotaties. In de laatste regel besluit Polet zijn gedachtegang en trekt de conclusie dat het leven zich beweegt tussen verbeelding en realiteit, ‘levensecht spelen’ is, soms lollig dan weer gewaagd of zelfs levensgevaarlijk.
Polets poëzie is in de eerste plaats een intellectualistische aangelegenheid: zij draait om het verstand. Kennis is een sleutel om zijn gedichten verder te kunnen openen. Evenals tijd. Alleen al voor bovenstaand vers een uurtje of twee puzzelen en googelen. Ik houd er wel van. Maar geraak er niet in vervoering van. Daartoe zouden ook mijn zintuigen in stelling moeten worden gebracht. En dat doet Polets poëzie toch te weinig.
Nietus, wellus
Ik heb onze wilg geknot. We hebben één wilg in onze tuin. Hij staat er wat treurig bij nu, zo zonder armen.
Mijn dochter doet iets met taal en letterkunde. Tijdens college ontstond discussie over Nico Dijkshoorn: schrijft hij wél of géén poëzie? Ik greep een boek en las enkele definities voor:
Alhoewel geschreven in de taal van informatie, wordt het gedicht niet gebruikt voor informatie-uitwisseling.Poëzie is het discours dat lezen van de wijs brengt.Poëtische teksten maken van de onvermijdelijke tekstruis een deugd door deze te exploiteren.Poëzie stelt de materiële dichtheid van taal op de voorgrond.Niet dus, besloot ik. Wel dus, zei zij.
De bel. ‘Goedemorgen, mijn naam is Tosca en dit is Sylvia. Wij zouden graag even kort met u willen spreken over de vraag of wereldvrede ook mogelijk is.’
Leegte lacht
‘Tonnus Oosterhoff (1953) en Nachoem M. Wijnberg (1961) zijn de belangrijkste Nederlandstalige dichters van het afgelopen decennium.’ Volgens Piet Gerbrandy. Zo lees ik in De Gids, #6, 2011. Omdat, vervolgt Gerbrandy, beiden uitkomen op ‘het ontwerp van een adembenemende strategie in taal om het hoofd te bieden aan de richtingloosheid van het bestaan’.
Wat Gerbrandy in het geval van Oosterhoff de adem beneemt is een strategie waar ‘weinig systeem’ in zit. ‘Wie zich door het werk van Oosterhoff een weg baant, moet het doen zonder overzicht, zonder kompas, zonder borden die de juiste richting aangeven. Na ieder woord kan een nieuw woord opduiken, dat niets met het vorige te maken heeft, en ieder gedicht lijkt een totaal eigen poëtica te veronderstellen.’
‘Alles wat vaststond is instabiel geworden’, ‘de dingen en hun eigenschappen zijn los van elkaar geraakt’, ‘de aloude dingen’ zijn ‘zonder context die betekenis zou kunnen geven […] bijna onherkenbaar geworden.’ Maar soms weet Oosterhoff de illusie te wekken dat ‘de naakte en “ongebraden” dingen hun eigenschappen weer terug hebben, zolang het lied duurt.’
Gerbrandy onderbouwt zijn ferme uitspraak over ‘een strategie in taal om het hoofd te bieden aan de richtingloosheid van het bestaan’ aldus met wat gemeenplaatsen uit een schoolboekje over postmoderne filosofie. ‘Leegte lacht,’ hoor ik Oosterhoff al zeggen.
Overbodig zijn, boventallig, overtollig zijnen dit weten en toch leven, een buikje hebben. Kun je niet tellen?
Je twaalf lezers, je veertien belachelijke lezers.
Ze zijn als jij. Als jij ... wilt? Nee, als jij. Dienen voor
niets deugen: ze stemmen met je in
als je zingt in de lege kerk,
de kerk met de galm, de douchecel
als je het enige preekt wat je weet:
‘Vlak bij de waarheid is niemand depressief.’
Omdat de waarheid zo meevalt? Nee, daarom niet.
Maar omdat de waarheid
slijpt aandachtig de punt van zijn pijl.
*
Al eerder betoogde ik dat Oosterhoff in Ware grootte van koers verandert: ‘Ware grootte is een andere bundel. Hij doet verslag van een worsteling van de ik-figuur met de voortschrijdende tijd, het ouder worden, het verlies. Deze worsteling uit zich in een reeks donkere gedichten, die de eerste helft van de bundel beslaat en waarin meer dan in vorige bundels van Oosterhoff wordt nagedacht en minder geschaatst. […] Alhoewel de sombere stemming vrijwel is verdwenen meen ik in de tweede helft van Ware grootte naast de teruggekeerde absurditeit toch ook een toon van berusting aan te treffen, die ik niet eerder in Oosterhoffs gedichten tegenkwam. Een berusten, een schikken in het goddelijk lotsbestel, de dood. […] In Ware grootte staan gevoelige gedichten. Het is Oosterhoffs meest persoonlijke bundel tot nu toe.’
In Leegte lacht houdt Oosterhoff deze koers aan. Met de dood als eindbestemming. Dat is de ware grootte. De leegte die lacht. De punt van de pijl die aandachtig wordt geslepen. En Oosterhoff doet verslag van zijn reis, van wat er om hem heen gebeurt, van wat hij voelt en wat er in zijn hoofd opkomt aan reflecties en herinneringen. Hij lijkt alle strategie, als hij die al ooit heeft gehad, te hebben laten varen. Het plan dat het leven met iedereen voorheeft, wordt immers toch onherroepelijk ten uitvoer gebracht. Soms levert dat chaotische poëzie op, soms ook prachtige gedichten.
Vlak boven het havenkantoorschittert de Grote Beer.
Elk ogenblik is een groter gevaar.
Een maand geleden werd hier
een schipper verdronken,
de hand op het hart in het water
De boot is verkocht,
de ligplaats vergeven,
maar de hond is aan boord.
Aan boord is de hond nog.
September 30, 2025
In zevenvoud
Fietste door dichte mist naar Dokkum en kocht verpakkingsmateriaal om een dichtbundel die meedingt naar de Herman de Coninckprijs ‘in zevenvoud’ in te kunnen pakken.
Míjn dichtbundel dus, Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt, die de prijs zonder twijfel verdient.
Een nominatie dan toch op zijn minst!
Hahaha!
Las Zwijgzame zangvogels van Nikolaas Demoen maar bleek niet ontvankelijk voor de gedichten die me werden aangeboden: collages van ‘kleuren bewegingen vormen lichtinval’ die onderdeel uitmaken van een toestand of situatie. Ik kon er meestal geen touw aan vastknopen en ergerde me te vaak aan wazige beelden als ‘regenachtige vingers’ en ‘zeebranden’ die ‘in bibberlijn over en weer’ trekken. Een onverstaanbaar gemompel helaas.
September 29, 2025
September 28, 2025
Pepernotenbier
Oost west, thuis best. (Na nog een schreeuwend dure maar zeer aangename avond in Zwitserland te hebben doorgebracht.)
Kreeg vervolgens vanmiddag een waanzinnige loopneus, die uren duurde.
Dronk desondanks, terwijl het snot uit mijn neus liep, een flesje pepernotenbier.
Keek tijdens het drinken van het flesje pepernotenbier ook nog naar een documentaire over Boudewijn Büch, de man die zichzelf verzon.
Büch en pepernotenbier: of je het gelooft of niet.

Ton van ’t Hof, Procreate, 2025
Ton van ’t Hof, Procreate, 2025

