Ton van 't Hof's Blog: Ton van ’t Hof, page 12

June 11, 2025

11.06.2025

Het is een vredige dag, er staat weinig wind en de zon schijnt uitbundig. Hoog in de lucht cirkelt een roofvogel voor zijn plezier en jagen zwaluwen op insecten. Als getoverd dwarrelen er plotseling tientallen atalanta’s door de tuin, zelfs de poezen kijken gebiologeerd toe. De rust wordt alleen verstoord door ronkende tractoren, ratelende maaiers, brommende koelmachines of de piepende remmen van een melk- of beestenwagen. De herrie op de eerste droge dagen na een periode van buiig weer is om hoorndol van te worden.

Terwijl ik me afvraag of onze tuin méér is dan de som van zijn delen, duikt de gaai, ongetwijfeld dezelfde als die van gisteren, vanuit een eik steil naar beneden, draait zich om in zijn vlucht, grijpt met beide poten een van de beugels vast waarmee het potje doppinda’s aan de houten schuurwand bevestigd is en pikt een doppinda op. Als hij naar de ondoorzichtige bladerkroon terug gesneld is, hoor ik de dop kraken.

Ja, denk ik, deze tuin is meer dan de som van zijn delen. Afgezien van de historie die ik met hem heb, ademt hij een sfeer uit die iedereen kan waarnemen, en heeft hij niet alleen betekenis voor mij maar als minibiotoop ook voor de planten, dieren en schimmels die erin huizen. In deze zin gaat er van de tuin een scheppende, bezielende kracht uit die je geest zou kunnen noemen. De geest van ‘onze’ tuin, voor wat (of wie?) ik grote bewondering koester.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 11, 2025 10:36

June 10, 2025

10.06.2025

Regenachtige ochtend, de havermout pruttelt in het pannetje, en als toeschouwer van het wereldgebeuren lees ik al hoofdschuddend de krant. Naar aanleiding van een artikel over de overlast die sluipverkeer, dat Duitse grenscontroles wil vermijden, veroorzaakt in het Gelderse grensdorp Beek – ‘De file had ons in ons huis opgesloten.’ – zoek ik de uitslag op van de verkiezingen voor de Tweede Kamer van 2023 voor de gemeente Berg en Dal, waartoe Beek behoort: met 28% van de stemmen werd de PVV de grootste partij in deze gemeente. Nu wórden de zo vurig door extreemrechts gewenste grenscontroles uitgevoerd, zij het aan Duitse zijde, en dan zeiken ze in dat Gelderse dorp nóg, schimp ik bot en wellicht bezijden de waarheid. Wie weet hebben alle Beekse PVV-stemmers de overlast wel staan toejuichen en alleen niet-PVV-stemmers geklaagd. Maar zinloze grenscontroles zijn wél een vorm van slecht en ineffectief bestuur, waar extreemrechts, zoals iedereen inmiddels met eigen ogen heeft kunnen zien, toch echt patent op heeft.

Het geduld van de bloemen is een sympathiek natuurboek, dat ik met interesse en een gevoel van instemming heb gelezen. Als een betrekkelijke leek, die dankzij zelfonderricht wat beter is ingevoerd dan de meeste natuurleken, kijkt Belg Stefan Brijs naar zijn leefomgeving, Andalusië geheten, waar hij al jaren woont, en bespeurt in vrijwel alles wat hij ziet de menselijke bemoeienis, die de boel intussen al aardig verruïneerd heeft. Zijn nuchterheid, die zich ook vertaalt in een zakelijke stijl, werkt verhelderend en vergroot de aannemelijkheid van het drama dat zich om ons heen voltrekt, maar nog niet voor iedereen voldoende zichtbaar is: de verwoesting van milieu en klimaat, wat een grove vorm van automutilatie is. ‘Geen beter pleidooi voor wat groeit en bloeit dan een literair logboek zoals dit.’

Terwijl er F-35’s donderend overvliegen, probeert een gaai al fladderend naar doppinda’s te pikken, die liggen in een voor grotere vogels onmogelijk klein potje – geen houvast biedend – dat aan onze schuur hangt.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 10, 2025 07:59

June 9, 2025

09.06.2025

Een wolkeloze hemel, na andermaal een door hoosbuien getekende nacht. Vijver overstroomd. De duiven, die zich dit jaar flink in aantal hebben uitgebreid, koeren er vrolijk op los. Voor de achterdeur zit Biggy, onze zwerfkat, al op haar bordje eten te wachten. Ze vertoeft momenteel al ruim een jaar op ons erf, maar laat zich nog steeds niet aanraken. Ze heeft enorme ogen, waarmee ze om eten vraagt en aandachtig je bewegingen kan volgen. Slapen doet ze vaak in de schuur, en de enorme buik die ze had toen ze arriveerde, is langzaamaan verdwenen. Ze is lief en mag blijven zo lang ze wil.

Onkruid wieden in het moestuintje. De wortelen en courgettes komen op maar de pompoenen hebben nog geen teken van leven gegeven. Meer heb ik niet geplant. Het is een begin, ik moet nog een hoop leren. Veel wormen duiken op, wat op een gezonde bodem lijkt te wijzen.

Als ik bemerk dat het vogelhuisje scheef hangt besluit ik het schoon te maken en er een andere plaats voor te zoeken. Omdat de afgelopen jaren slechts eenmaal van de nestelmogelijkheid gebruik is gemaakt, vermoed ik dat de plek niet voldoet aan de wensen van de meeste vogels: het huisje hangt te hoog of te laag of heeft een onhandige uitvliegroute. Ik maak het los en zie dat het dakje is kromgetrokken, waardoor er over de lengte van de nok een spleet is ontstaan. Aan een lekkend vogelhuisje hebben vogels niks en repareren loont de moeite niet meer, het is een oud dingetje. In de schuur maak ik het luikje aan de achterzijde open en zie er nestmateriaal in zitten. Als ik het er met twee vingers uit peuter, komen er plots enkele eitjes en een piepklein vogeltje mee. In het doorschijnende roze lijfje klopt een hartje en ik schrik me wezenloos. Op datzelfde moment wurmt een volwassen koolmees zich in paniek aan de voorzijde van het huisje naar buiten en maak ik een zwaaiende beweging waardoor het piepkleine vogeltje op de grond belandt. Mijn hemel, wat heb ik gedaan! Ik raap het arme maar nog spartelende beestje op, neem geen verwondingen waar en leg het terug in het nestje. De volwassen koolmees lijkt inmiddels een uitweg uit de schuur te hebben gevonden, zij is niet meer te horen of te zien. Ik hang het vogelhuisje weer in de boom en wacht ongeduldig af. Na enkele minuten wipt vader of moeder koolmees naar binnen en niet veel later verschijnt ook de wederhelft op het toneel. Beteuterd sta ik te kijken hoe er druk wordt overlegd en hoop maar dat het allemaal goed zal komen.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 09, 2025 09:49

June 4, 2025

Sara Eelen, Anomalie [I]

Het visitekaartje van elke bundel is het openingsgedicht, waarna de lezer beslist: doorlezen of niet?

Sara Eelens Kratermond (Querido, 2025) opent met het volgende gedicht:

Anomalie [I]

Het kraken van gesteente, nu je hier bent
en de massa opstapelt, een geplunderde maar nieuwe berg ontstaat.

Reisfoto’s tonen gletsjertanden, zweetvlekken, zonneslag
verbodsborden net naast de klif. Wij poseren
hand op heup, symmetrie door de jaren heen
verzamel ik kreten uit de droge rivierbedding
de galm.

Het kraken van gesteente, nu we hier zijn
en de onderwerping fysiek uit onze voeten wordt gehouwen.

We zochten niet naar voetafdrukken
liever wetmatigheden die wegleidden van onszelf
hoe de havik neerdaalt
in dezelfde spiraal als de nautilusschelp.
We zoeken de navel, het doorgeknipte koord.

Het kraken in onze slaap, nu het landschap vraagt om schemer
droom ik van zoutvlakten, kleine grote jagers boven duinen
een visioen als tongloze kikkers.

De foto’s snijden uitzonderingen
gebieden die we onaangeraakt lieten
uit schaamte. Geen aanwijzing
dat wij het waren, op deze uitkijkpost
hoor je niet hoe het brongesteente onder hoge druk
vol water, zand en chemicaliën wordt gepompt
kleine explosies tot gevolg.

Ik dacht nooit eerder over dit ongeschonden lichaam als anomalie
nooit eerder over de explosie als parasiet.

Waar zijn we beland? Met wie hebben we te doen? Waar gaat dit gedicht over? Wie de strekking van ‘Anomalie [I]’ wil vatten wordt gedwongen tot uitpluizing.

Maar hoe kraak je de code van dit gedicht? Een concrete aanwijzing in de voorlaatste strofe verschaft toegang tot begrip: ‘op deze uitkijkpost / hoor je niet hoe het brongesteente onder hoge druk / vol water, zand en chemicaliën wordt gepompt / kleine explosies tot gevolg.’ Hier wordt in een notendop fracking beschreven, een techniek voor het winnen van delfstoffen als schaliegas en -olie, die ook in Nederland wordt toegepast. Vanwege de vervuiling die fracking veroorzaakt, is de toepassing van deze techniek omstreden. Het Engelse ‘fracking’ is een verkorting van ‘fracturing’, wat breken, kraken betekent.

Terug naar strofe één, waarin gesteente kraakt, een ‘je’ is aangekomen en boorgruis zich als bijproduct van fracking tot bergen ophoopt. Wie is deze je, die samen met een ik, de verteller, dit gedicht bevolkt? Een bekende van de ik? De lezer? Men, mens of mensheid? Geen van deze mogelijkheden kan worden uitgesloten. Eelen speelt hier met persoonlijke voornaamwoorden.

In strofe twee wordt teruggeblikt op een reis die een ‘wij’ (de ik en de jij?) maakte naar een kust waar ooit een door een gletsjer gevoede rivier uitmondde in zee. Beide, gletsjer en rivier, zijn nu verdwenen. Zou de klif waarop ze worden gefotografeerd de ‘uitkijkpost’ in de voorlaatste strofe zijn?

Strofe drie brengt de lezer weer even terug in het nu, waarin fracking plaatsvindt, en strofe vier expliceert het doel van de eerder gemaakte reis: het achterhalen van samenhang in de wereld. Maar de oplettende lezer bespeurt onraad. Waar in woorden als ‘wetmatigheden’ en ‘navel’ (van de wereld) nog iets van (de) verlichting doorklinkt, verwijzen ‘onderwerping’ en de neerdalende ‘havik’ zonder omhaal ook naar de begerige, roofzuchtige en oorlogszuchtige mens. Binnen deze context weerspiegelt de ‘we’ in strofe vier allereerst de mensheid, die zich, zoals de geschiedenis uitwijst, de verklaring van verschijnselen en de exploitatie van haar leefomgeving tot kerntaken heeft gesteld.

In strofe vijf droomt de ik van gevolgen van de menselijke exploitatiedrift: de opwarming van de aarde, ineenzakkende ecosystemen, verlies van biodiversiteit. Ondertussen, onmachtig uitbuiting te beteugelen en adequate klimaatmaatregelen te nemen, blijven we, althans velen van ons, de schone schijn ophouden en massaal met onze camera’s de laatste wildernissen bezoeken.

Helpen we de wereld naar de verdommenis of niet? Om de zaak nog te kunnen redden is allereerst hoop nodig, vertrouwen in het mogelijk-zijn van redding. Die mogelijkheid probeert de ik zich in de afsluitende strofe in te denken: een aarde die zich heeft weten te herstellen, een wereld waarin verrijking ten koste van de leefomgeving bestreden wordt.

Begrip van het openingsgedicht van Sara Eelens Kratermond vergt speurwerk en hersenarbeid, wat de ene lezer wel (ik) en een andere niet kan waarderen. Het taalgebruik in ‘Anomalie [I]’ had van mij, een kwestie van smaak, natuurlijker gemogen, waartoe spreken uit eigen ondervinding een sleutel is. Maar al met al een verdienstelijke opening: ik lees door.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 04, 2025 08:00

June 2, 2025

Kine Brettschreider, As Ig twee winterbomen ziett

Het openingsgedicht is het visitekaartje van elke dichtbundel, het vers dat een eerste indruk geeft van wat je als lezer te wachten staat. Daarom zullen dichters het openingsgedicht met scherpte selecteren. Chrétien Breukers had ooit een rubriek op weblog De Contrabas, Het eerste gedicht, waarin hij openingsgedichten onder de loep nam, spelde. Een bijzondere subset wordt gevormd door de openingsgedichten van debuutbundels. Het allereerste gedicht in de allereerste bundel is de stormram waarmee de kersverse dichter de deur van de openbaarheid in ramt.

Bij Uitgeverij Opwenteling verscheen in 2022 het kloeke en met zorg uitgegeven debuut van Kine Brettschreider, Trekpoptt getiteld. Uit deze bundel bespreek ik het openingsgedicht:

AS IG TWEE WINTERBOMEN ZIETT

as Ig twee winterbomen ziett
lage zon in Igs rug opzij
een van twee . berk berk berk

komen zon en bomen samen . kindvragen
langzaam wachten . voorzichtig gebied
leegte noemen . vrees as Ig twee winterbomen

ziett . Ig pastt de benen gestrekt
rug tegen deurstijl . voeten de overkant
nog even en Ig staatt op

trapje af . tuin in . dahlia’s
niet droevig zijn om zware bloemen
as Ig twee winterbomen ziett

hoe dichtbij Ig ist . geen wrdn
Ig moett duidelijk zijn
in het paviljoen van het paviljoen

weett Ig wat . wilt Ig . twee winterbomen ziett
berk berk berk
dahlia’s
liguster
appelboom (1)

——————————
(1) Ig komt met de voeten tot in de appelboom. Onder de appelboom de eenden van de vijver van Afrika. Zij lusten komkommerschillen.

Een scène. De openingsscène, waarin we kennismaken met Ig. Plaats van handeling: een tuin, waarin bomen, planten, bloemen en een paviljoen staan. En er zijn eenden aanwezig. De bomen hebben hun bladeren verloren, de dahlia’s hangen en de zon staat laag. Het is eind november, begin december, schat ik.

Ig is een kind, dat de onmiddellijke nabijheid van de wereld aan het ontdekken is. We zien hem of haar zitten, benen gestrekt, tegen de deurstijl van het paviljoen. De zon zakt en draait zich achter twee kale bomen. De silhouetten, met takken als grijpgrage armen, boezemen Ig enerzijds vrees in, maar zijn anderszins onweerstaanbaar. Ig staat op en betreedt voorzichtig de ruimte, die leegte wordt genoemd, tussen hem of haar en de schaduwfiguren. Al naderend worden verwelkte bloemen gepasseerd, maar Ig laat de aandacht niet van de zwarte graaiers afleiden. Hoe dichtbij kun je komen zonder dat de betovering verbroken wordt?

Voor deze ervaring heeft Ig weliswaar nog geen woorden, maar hij of zij beseft wel dat er bij ondervinding iets van kennis – ‘van het paviljoen // weett Ig wat’ – is opgedaan.

Ig is een wonderlijke naam. Als je Ig als ‘ieg’ uitspreekt doet het denken aan het Duitse ich, dat ‘ik’ betekent. Maar gezien de gebruikte persoonsvormen zou het hier toch om een voor- of achter- of koosnaam moeten gaan. Hoewel jonge kinderen soms de neiging hebben om in de derde persoon enkelvoud tegen zichzelf te praten, ga ik er gezien het taalgebruik – de botanische kennis is groot – toch vanuit dat er een volwassen verteller aan het woord is. Mogelijk haalt deze volwassene een vroege herinnering op, die nog helder voor de geest staat. Ig zou in dat geval naar een ik van toen kunnen verwijzen, dat inmiddels op geruime afstand van het ik van nu staat. De opvallende spelling her en der – het toevoegen of weggelaten van letters waar dat niet hoort – versterken dan het beeld dat het om een jeugdherinnering draait, uit de tijd dat taal zich eigen werd gemaakt. De typische interpunctie en het achterwege laten van hoofdletters intensiveren het filmische karakter van het gedicht. De noot bevestigt tot slot het vermoeden van een volwassen verteller.

‘As Ig twee winterbomen ziett’ is, zo komt mij voor, de reconstructie van een vroege jeugdervaring, die kracht wordt bijgezet door aanwending van verschillende stijlmiddelen. Het vers lijkt bovenal het ervaren zelf tot onderwerp te hebben, de ervaring van de ervaring, die zeker bij kinderen intens kan zijn en tot een blijvende herinnering kan leiden.

Met dit knappe openingsgedicht van haar boeiende debuutbundel Trekpoptt heeft Kine Brettschreider haar visitekaartje afgegeven. Ze telt mee op poëziegebied.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 02, 2025 03:24

May 30, 2025

Op het punt te smeken

Chekwube O. Danladi werd in Nigeria geboren en groeide op in Washington D.C. en Baltimore. Het gedicht ‘Say My Name (1987)’ is afkomstig uit haar chapbook Take Me Back, dat in 2017 verscheen.

ZEG MIJN NAAM (1987)

i. Kolonisator en ik maken samen ons bed op.
Ik sta op het punt te smeken.

ii. Mijn moeder is een zuipende zandduin in Manchester.
In het Northern Quarter laat ze witte mannen van haar tenen proeven als oefening.

iii. Mijn vader telt zijn leugens in Lagos, of Washington laatst:
Hier hoef ik niet langer de botten van wezen te eten;
ik zal mijn tuin begieten met zeezout en bataten telen voor mijn kinderen;
moge de zon van deze kust kalksteen maken van mijn huid.

Hij stopt ze allemaal in het spleetje tussen zijn tanden en zucht zichzelf in slaap.

iv. Ibrahim Badamasi Babangida krijgt
een pijpbeurt als beloning voor een coup zonder bloedvergieten en Naamgenoot is nestor van de Kamer geworden. Sommigen zeggen dat SAP Suffering for African People betekent. Maar IBB eet nog steeds. Meer zelfs.
Maryam zegt dat zijn zaad naar geroosterd lam met kokosrijst smaakt.

v. In Manchester overweegt mijn moeder zwangerschap,
geeft kinderen in de kou een naam.
Na een pot bier bedenkt ze passende benamingen: Miranda, of
Maggie Hilda. Ze maakt haar lippen nat met ijs.

‘Zeg mijn naam (1987)’ heeft een titel en vijf genummerde strofes. In de eerste strofe treedt de ik-figuur op, die heel goed Danladi zelf zou kunnen zijn, en de overige strofes handelen over de moeder en vader van de ik-figuur en Ibrahim Badamasi Babangida, die van 1985 tot 1993 dictator van Nigeria is geweest. Driemaal wordt expliciet de plaats van handeling aangegeven en eenmaal impliciet, de lezer hopt de wereld over, van Engeland naar de VS naar Nigeria. De nummering benadrukt de vijfledige opbouw van dit gedicht.

In de eerste, korte strofe maken twee mensen samen een bed op, de ik-figuur en iemand die ‘kolonisator’ wordt genoemd. De ik-figuur staat op het punt van smeken. We zien hier een shot waarin een machtsverhouding wordt neergezet, als die tussen een zwarte slavin en een witte settler. De gedachte dringt zich bij me op dat de man de vrouw tot seks heeft gedwongen. De titel van het gedicht, ‘Say My Name’, dat ook de titel van een liedje van Destiny’s Child is, zet me op nog een ander spoor. Dat liedje gaat over een vrouw die vermoedt dat ze door haar man wordt bedrogen en opent als volgt: ‘Say my name, say my name / If no one is around you / Say baby I love you / If you ain’t runnin’ game’. Zou er in het gedicht sprake van een problematische liefdesverhouding zijn?

In de tweede strofe, die eveneens maar uit twee regels bestaat, verschijnt de moeder van de ik-figuur op het toneel. Ze houdt zich in de wijk Northern Quarter op, in het Engelse Manchester, waar ze witte mannen aan haar tenen laat likken. Dat er tussen moeder en ik-figuur een verwijdering is opgetreden, zou je kunnen afleiden uit de typering ‘zuipende zandduin’ oftewel moddervette alcoholiste. Vermoedelijk om aan de kost te komen is moeders witte mannen met een voetfetisjisme ter wille. In dit beeld worden koloniale verhoudingen – het woord ‘kolonisator’ klinkt ook in deze strofe nog door – ondersteboven gekeerd. Al met al een huishouden met een randje, lijkt me.

De vader wordt in de derde strofe als leugenaar, zwerver en fantast weggezet, die soms in Lagos, dan weer in Washington opduikt. Wie botten van wezen eet doet aan hekserij, in Nigeria juju geheten, en bataten telen op een met zout bestrooide bodem levert gegarandeerd een mislukte oogst op. Ik zie een armoedzaaier met een fietsenrek voor me, die hoopt (ditmaal) langer in de VS te kunnen blijven, totdat zijn huid gehard is door de Amerikaanse zon.

Danladi kwam in de miljoenenstad Lagos ter wereld. Haar geboortejaar, dat ik niet heb kunnen achterhalen, zou het ‘1987’ uit de titel kunnen zijn. Ibrahim Badamasi Babangida was op dat moment dictator van Nigeria. Na een bloedeloze coup in 1985 had hij zichzelf tot president van deze West-Afrikaanse federale republiek uitgeroepen. Babangida was getrouwd met Maryam King, die hem in de vierde strofe ook bedient. Naar aanleiding van de zinsnede ‘Namesake has become Father of the House / Naamgenoot is nestor van de Kamer geworden’ achterhaal ik dat de Nigeriaanse achternaam Babangida ‘father of the house’ betekent en dat de nestor van een politiek bestuursorgaan in het Engels met Father of the House wordt aangeduid. Onder de noemer SAP, Structural Adjustment Program, voerde Babangida met behulp van internationale leningen economische en politieke veranderingen door. Dat niet iedere Nigeriaan van dit programma profiteerde maken de woorden dat ‘sommigen zeggen dat SAP Suffering for African People betekent’ duidelijk. Zou armoede een van de redenen zijn geweest waarom de ik-figuur met haar ouders uit Nigeria is vertrokken? Dat de ik-figuur weinig op heeft met Babangida, die nog altijd leeft, is in elk geval een understatement.

In de laatste strofe keren we terug naar de moeder in Manchester. Ze drinkt bier en overweegt nog een kind te nemen. Dit impliceert, als we auteur en ik-figuur als identiek beschouwen, dat ze Danladi op (zeer) jonge leeftijd heeft gekregen. Van hoeveel kinderen zou ze in tussentijd bevallen zijn? vraag ik me af. De suggestie dat deze moeder een kil kreng is en haar kinderen na verloop van tijd verlaat, in de kou laat staan, kan ik niet van me afzetten. Hopelijk vergis ik me.

‘Zeg mijn naam (1987)’ is een poging tot afstand nemen van schokkende ervaringen, van armoede en een gebrek aan liefde. Het resultaat is een overrompelend gedicht dat lang nazindert.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 30, 2025 22:40

May 29, 2025

Dé inspiratiebron van de Nederlandstalige poëzie

Het idee is: dat een enquête onder toonaangevende dichters een ‘canoniserende berg antwoorden’ oplevert waaruit een staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt. De uitwerking ervan tot een bevredigend resultaat is onder meer afhankelijk van de representativiteit van de enquête en de kundigheid van de opmaker(s).

In 2023 werd deze enquête in opdracht van de tijdschriften Awater en Poëziekrant afgenomen en geanalyseerd. Wat me direct opvalt is de lijst met dertig toonaangevende dichters en de elfde vraag. Over beide, de lijst en de vraag, wil ik het hieronder hebben.

Hoewel ik mijn kennis van het poëzieveld bovengemiddeld acht, doen zeven van de dertig ‘toonaangevende’ dichters geen belletje bij me rinkelen: wie? Loop ik achter of is hier sprake van een ruime interpretatie van het begrip ‘toonaangevend’?

Toonaangevend = ‘op een bepaald gebied tot voorbeeld strekkend, model staan’.

Zeven van de dertig is bijna 25%.

Gek, dacht ik, misschien is toonaangevend als keuzecriterium minder belangrijk geweest dan diversiteit, want dát de geënquêteerden een gemêleerd gezelschap vormen, is wel zeker. Maar waarom zou je de lezer geen heldere uitleg over het keuzeproces verschaffen? Omdat ‘toonaangevend’ het ‘canoniserende’ karakter van het resultaat moet rechtvaardigen, omdat canoniserende resultaten goed zijn voor de renommee van vakbladen als Awater en Poëziekrant.

Op dit punt aanbeland is het relevant om aan te geven dat deze enquête een herhaling is van een enquête die veertig jaar geleden werd afgenomen. Ten opzichte van de oude enquête werden vrijwel alle vragen aan ‘de wereld van nu’ aangepast en werd de groep geënquêteerden vergroot en gediversifieerd. Met het oog op representativiteit en de veranderde samenstelling van de Nederlandse en Vlaamse bevolking lijkt me dat een goede zaak. Aan de andere kant bespeur ik een spanningsveld tussen de eis van toonaangevendheid en van diversiteit.

Waar niks mis mee is. Waar wél iets mis mee is, is niet transparant zijn over uitgangspunten en procesgang, óók als dit betekent dat de berg antwoorden níet canoniserend is en er dus géén degelijke staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt.

Enfin. Vraag elf: ‘Welke dichter beschouwt u als de belangrijkste, voor uzelf of de poëzie in het algemeen?’ Ik ben altijd benieuwd naar de inspiratiebronnen van anderen. De antwoorden heb ik op een rij gezet.

Acht dichters noemen om uiteenlopende redenen geen of iedereen als inspiratiebron. Uit de overige tweeëntwintig antwoorden diep ik vierenveertig dichters op die als belangrijk worden bestempeld, onder wie veertien vrouwen en dertig mannen, overwegend wit en dood. Twee dichters worden tweemaal genoemd, Wysława Szymborska en Arthur Rimbaud, één dichter driemaal, T.S. Eliot, twee dichters viermaal, Anne Carson en Paul Celan, en ééntje vijfmaal, good old Paul van Ostaijen. Verrassend? Nee. Vooral behoudend.

PS In een snerpend commentaar hekelt Frank Keizer het ontbreken van ‘de belangrijkste figuur van de eenentwintigste-eeuw’ voor de Nederlandse poëzie, Jeroen Mettes, in het overzichtsstuk van Rob Schouten. ‘Zonder [Mettes],’ claimt Keizer, ‘zou de Nederlandse poëzie er anders hebben uitgezien; dat lijkt me eerlijk gezegd nauwelijks betwistbaar, wat niet wil zeggen dat alle lijnen op hem teruggaan, natuurlijk.’ Maar, stel ik daar dan tegenover, door de dertig toonaangevende geënquêteerde dichters wordt Mettes niet éénmaal als inspiratiebron aangewezen.

Paul van Ostaijen
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 29, 2025 22:40

29.05.2025

‘En dat werd voor mij het antwoord op het lijden. We kunnen er niets tegenoverstellen dan schoonheid en waarheid en liefde.’ – Alex Boogers in Buitenstaanders in brieven

Nut van het boek: dat het medebepalend kan zijn, ten goede, al is het maar een ietsepietsie, voor je houding in en tegenover de wereld.

Buitenstaanders in brieven bevat de correspondentie die Alex Boogers en Renate Dorrestein in 2015-2018 met elkaar voerden. Dorrestein werd in die periode ongeneeslijk ziek. Haar omgang met het naderende einde is bewonderenswaardig. Een boek dat nawerkt.

Hemelvaart. Met weer dat je naar je hemelvaart doet verlangen. Dag doorgebracht op de bank met een boek & de Giro. In Italië de zon. Toen het hier wat oplichtte toch nog een uurtje gewandeld, in de miezer. Grutto’s, kieviten en scholeksters vlogen in opperbeste stemming over en langs me heen. Ik werd bijkans vrolijk van ze.

In de beschutting van een onzer daklijsten een grauwe vliegenvanger, broedend.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 29, 2025 08:25

Conceptuele poëzie: interessant

Het komt nogal eens voor dat lezers mijn conceptuele werk – bundels als Fantastisch dat je dit kan! en Mijn poëzie – al dan niet met enige aarzeling, als ‘interessant’ kwalificeren. Ik voel me daar, ook als er wordt geaarzeld, nooit ongemakkelijk onder, integendeel; ik vind het prettig als mijn werk met enige ernst wordt opgevat.

‘Conceptuele poëzie,’ zo formuleert Wikipedia de kerngedachte ervan, ‘stelt het concept van het werk en de inspanning die nodig is om het te maken boven zijn expressieve en suggestieve inhoud.’

In ‘Charmless and Interesting: The Conceptual Moment in Poetry’, opgenomen in zijn essaybundel Inventions of a Barbarous Age: Poetry from Conceptualism to Rhyme (MadHat Press, 2016), verheft Robert Archambeau het begrip ‘interessant’ tot een esthetische categorie en brengt het in verband met conceptuele poëzie. Als onderdeel van een grotere kwestie – wat mist conceptuele poëzie in vergelijking met andere soorten poëzie en wat heeft het te bieden? – belicht Archambeau in dit essay de relatie tussen pure conceptuele poëzie en de esthetische categorieën het aangename en het interessante:

‘Wat het conceptualisme ook aan te reiken heeft, het mist – althans, in zijn pure vorm – het aangename. En of je nu veel of weinig met het conceptualisme op hebt, iedereen die zich ermee heeft beziggehouden heeft ondervonden dat het, leuk of niet, zat van het interessante heeft.’

Pure conceptuele poëzie, dat nog een jonge soort poëzie is, wijst lezen in ‘traditionele tekstuele zin’ van de hand: het concept of idee is het meest belangrijke aspect van een conceptueel gedicht, hoe het ‘eruitziet’ is van ondergeschikt belang; er is geen noodzaak tot een directe ondervinding van de woorden. Een radicaal standpunt voor iets wat zich poëzie noemt. In een interview verwoordde de conceptuele dichter Kenneth Goldsmith, die een zaterdageditie van The New York Times overschreef en in een boek van achthonderd pagina’s – Day – bundelde, het als volgt:

‘So, in a weird way, if you get the concept – which should be put out in front of the book – then you get the book, and you don’t even have to read it. They’re better to talk about than they are to read.’

Als een puur conceptueel gedicht ook nog aangenaam is om te lezen, dan is dat toeval. Aangenaamheid is geen wezenskenmerk van een conceptueel gedicht. Het richt zich eerder op een denkers- dan lezerspubliek.

Het interessante ís de esthetische categorie die het minst gebonden is aan de specifieke kwaliteiten van een tekst of kunstwerk en het meest afhankelijk is van de context waarin tekst of kunstwerk zich ophoudt. We vinden een tekst of kunstwerk vaak interessant als we onvoldoende grip hebben op wat we lezen of zien en tegelijkertijd iets van instemming of afkeuring voelen. Van het interessante worden we ‘wat ongemakkelijk’, zegt Sianne Ngai in haar essay ‘Merely Interesting’ (2008), omdat het verbonden is met de waarneming van iets nieuws, vreemds. Bovendien hebben we de neiging om naar een interessant werk terug te keren om te verifiëren of het nog steeds interessant is. ‘Het interessante zou,’ volgens Ngai, ‘kunnen worden beschreven als een esthetiek zonder inhoud en, als zodanig, eentje die goed past bij de historische verschijning van het moderne subject als een reflectief, radicaal afstandelijk of ironisch ego.’

Met haar bagatellisering van de leeservaring laat conceptuele poëzie zich gemakkelijk koppelen aan het afstandelijke, los van de inhoud opererende interessante. Volgens Ralph Barton Perry (in zijn General Theory of Value, 1926) is nog een andere karakteristiek van het interessant-zijn dat controverse oproept, uitdaagt tot stellingname: ben je voor of tegen? Niet zozeer vanwege zijn inhoud of een polemische opstelling, maar vanwege de botsing met de verwachtingen van het moment, de opschudding die het nieuwe of vreemde teweegbrengt.

De opvallende afwezigheid van conceptuele gedichten in recent verschenen bloemlezingen van Vlaamse en Nederlandse poëzie (Gert de Jager wees er al eerder op), samengesteld door dichters en literatuurwetenschappers, beschouw ik dan ook als een stellingname tégen het conceptuele en daarmee ook als een onderstreping van zijn succes. Robert Archambeau eindigt zijn essay als volgt:

‘You may not be reading much conceptualism, and you may well be very much against it, but you’re thinking about it right now, as am I. And whatever else we may think about it, however else we may judge it, we most defenitely find it … interesting.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 29, 2025 00:49

May 28, 2025

Het dichterlijk stemgeluid

Silliman’s Blog, wie kent het nog? Dat fameuze blog over poëzie dat de Amerikaanse dichter Ron Silliman, inmiddels 78, in 2002 begon en nog altijd online te vinden is. De laatste post dateert van januari 2021. Soms grasduin ik er nog in. Sillimans eigenzinnige kijk zet zich regelmatig af tegen de ‘official verse culture’, die door de gevestigde orde in stand wordt gehouden. Ik heb veel van hem opgestoken.

Interessant is een vroege post over de poëtische kwestie van het ‘stemgeluid’ van een dichter. Als Silliman zegt ‘esthetische consistentie = stemgeluid’, dan citeert hij musicoloog Peter Yates. ‘Toon’ is misschien beter, voegt hij er even later aan toe, ‘maar het verschil tussen deze twee termen is verwaarloosbaar.’

‘Each poet in his or her practice has characteristic moves as inescapable as the moon’s gravity on the tides.’

Stijl is weer iets anders dan stemgeluid of toon. Stijl als een manier van schrijven of spreken kan worden aangeleerd, of afgeleerd, terwijl je je stemgeluid van onze lieve Heer hebt gekregen. Je bént je eigen stemgeluid, je kunt er niet aan ontsnappen.

Het herkennen van iemands poëtische stemgeluid is gemakkelijker dan het omschrijven ervan. Wie herkent de Kouwenaar in Kouwenaars gedichten niet? Maar definieer dat stemgeluid maar eens. Ik heb deze kwestie weleens vergeleken met het herkennen en omschrijven van een kleur, blauw bijvoorbeeld.

Omdat ik er niet een-twee-drie literatuur over kan vinden, houd ik het er voorlopig maar op dat het stemgeluid van een dichter persoonlijke combinaties zijn van ritme, klank, woorden, techniek en betekenissen, die een constante factor vormen binnen zijn of haar oeuvre. Silliman heeft het in dit verband over ‘the writer’s almost alchemical processing of phenomenological perception.’

Interessant is Sillimans constatering dat ook dichters die werken met onpersoonlijk, niet-eigen materiaal – poëten die collages maken bijvoorbeeld (zoals ik regelmatig doe) – over een eigen stemgeluid beschikken. Blijkbaar kunnen we poëten ook herkennen in hun keuzes en verwerkingen van andermans teksten:

‘Coolidge, Inman, Melnick, Mac Low – all of the most rigorous “anti-voice” poets in fact have totally identifiable voices in Yates’ sense of a recognizable aesthetic consistency.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on May 28, 2025 03:13

Ton van ’t Hof

Ton van 't Hof
Aantekeningen
Follow Ton van 't Hof's blog with rss.