Ton van 't Hof's Blog: Ton van ’t Hof, page 39
February 27, 2023
Korte metten
Het gedicht ‘Vragen over hoeken’ is opgenomen in Roelof ten Napels bundel Dagen in huis, die met De Grote Poëzieprijs 2022 werd bekroond.
VRAGEN OVER HOEKENAls een hoek gewoon de mogelijkheid is
je terug te trekken,
dan bevinden de hoeken van de mens zich misschien
buiten hem. In voedsel, bijvoorbeeld,
waarin je honger zich verbergt.
In de afleiding van voorspelbare tv,
waarin je uitgeputte aandacht zich verstoppen wil.
Hoe vermoeiend is het soms niet er te zijn.
En de hoeken van een gedicht?
Is een gedicht niet
weerloos, van alle kanten
aan te vallen? Of is een gedicht beschut
als wat twee lichamen samen kunnen verbergen
in het open veld,
tussen het hoge gras.
*
Volgens Van Dale heeft ‘hoek’ zeven betekenissen, waarvan er drie relevant zijn voor dit gedicht: (1) de ruimte waar twee wanden bij elkaar komen, (2) afgelegen, beschutte, verborgen plaats, (3) oord, streek. Volgens hetzelfde woordenboek heeft ‘zich terugtrekken’ twee betekenissen: (1) zich naar achteren, naar een rustige plaats verwijderen, (2) zich onttrekken aan.
In de openingszin – ‘Als een hoek gewoon de mogelijkheid is / je terug te trekken, / dan bevinden de hoeken van de mens zich misschien / buiten hem.’ – valt allereerst de constructie als-dan-misschien op, die van de zin een gissing maakt. Het woord ‘gewoon’ geeft de boel een informeel karakter en ‘misschien’ een zweem van voorzichtigheid, dat bovendien de mogelijkheid openlaat dat ‘de hoeken van de mens’ zich (ook) bínnen hem bevinden. Hierbij denk ik aan innerlijke plekken waar je je kan onttrekken aan de wereld, in gedachten verzonken raken, of in slaap.
Om de waarschijnlijkheid van de gissing te vergroten, voert de dichter vervolgens twee mogelijkheden buiten het lichaam aan om je terug te trekken: voedsel waar honger zich in kan verbergen en afleiding van voorspelbare tv waar uitgeputte aandacht zich in verstoppen wil. Ter versterking van de argumentatie wordt de eerste strofe beëindigd met de opmerking dat het bestaan soms moe makend is. Met andere woorden: wie wil er zich nou níet af en toe onttrekken aan alle drukte?
Maar waarom zoveel ijver, vraag ik me op dit punt af, om iets duidelijk te maken wat de lezer allang weet? Uiteráárd zijn er mogelijkheden buiten het lichaam om je terug te trekken, in overvloed.
De tweede en laatste strofe opent met de opmerkelijke personifiërende vraag naar de mogelijkheden van een gedicht om zich terug te trekken. Hierop volgen, bij wijze van antwoord, twee wedervragen, die elkaar uitsluiten: óf het ene is het geval óf het andere. De eerst wedervraag, waarin Luceberts ‘alles van waarde is weerloos’ weerklinkt, suggereert de noodzaak van het weerloze gedicht om zich, als het wordt aangevallen, te kunnen terugtrekken. Óf, oppert de tweede wedervraag, die zijn vraagteken mist, is een gedicht reeds beschut, beveiligd tegen ongewenste invloeden van buitenaf, een luwte, als door twee lichamen samen verborgen?
Een luwte waarin de lezer zich dan weer terugtrekken kan? Waarna stilte valt en keuzemogelijkheden overblijven.
Het gedicht als een door mensenlichamen beveiligde luwte staat haaks op de slachtbank van Lucebert. Ten Napel maakt hier korte metten met een belegen idee.
February 23, 2023
Ken Uzelve?
John Ashbery’s gedicht ‘Just Someone You Say Hi To’ is opgenomen in de bundel A Wave, die in 1984 verscheen. ‘Wave’ heeft diverse betekenissen, waaronder golf en wuivend gebaar. Als je iemand van afstand wil groeten, ligt een wuivend gebaar eerder voor de hand dan een luide roep. Bij ‘Just Someone You Say Hi To’ lijkt afstand een belangrijk begrip, de afstand tot de ander en de afstand tot jezelf.
ZOMAAR IEMAND TEGEN WIE JE HOI ZEGTMaar hoe zit het met mij?
Vroeg ik me af toen de parachute
Zijn mallemolen opliet in de lucht boven me.
Ik denk er nooit aan
Tenzij ik er voortdurend aan denk
En weet daarom niet, behalve in dromen,
Hoe ik me gedraag, wat ik voor mezelf beteken.
Moet ik me vaker afvragen
Hoe het met me gaat, vaker naar jou informeren
Met het gezicht als een verjaardagscadeau
Dat ik aan het uitpakken ben terwijl de parachute in ons
Ronddwaalt, over blauwe bergruggen bruin van herfstblad?
Mensen zijn grappig – ze zien het
En dan is dat het, wat ze willen.
Geen wonder dat we vanuit onszelf uitkijken
Op de andere persoon die bezig is.
Aan welk eind trek ik?
Ik denk aldoor dat als ik door jou heen geraak
Ik weer bij mezelf kan komen in een latere fase
Van deze reis, maar de tentflappen vallen,
De parachute zal niet landen, alleen zijwaarts drijven.
Het carnaval eindigt nooit; de appels,
Het land, zijn terdege weggestopt
En wij blijven achter met louter gewaarwordingen van onszelf
En het droge anders-zijn, als een gebalde vuist
Rond de gashendel als we naar beneden gaan, zijwaarts en naar beneden.
*
In de vraag waarmee Ashbery dit gedicht opent is ook Apollo’s boodschap voor de oude Grieken hoorbaar: ‘Ken Uzelve’ stond er in zijn tempel gebeiteld. Een eerste, begrijpelijke reactie op deze boodschap zou kunnen zijn: Ja, hoe zit het eigenlijk met mij? Of, anders verwoord: Wie ben ik? Met deze deur valt Ashbery in huis.
Wat allemaal makkelijker gezegd dan gedaan is. Want vervolgens rijst de kwestie van het hoe en wat. Hoe kun je jezelf dan leren kennen? Hierop formuleert Ashbery in het eerste deel van het gedicht voorzichtig een antwoord: ‘Moet ik me vaker afvragen / Hoe het met me gaat, vaker naar jou informeren’?
De ‘jou’ in deze regels is de ander, aan wie je je kunt spiegelen, teneinde de eigen gedragingen te kunnen wegen. Dit lijkt een oplossing, maar blijkt slechts de verplaatsing van het probleem te zijn. Want aan welke gedragingen van wie spiegel je je dan? De onoverbrugbare afstand tot de ander is en blijft in dit verband problematisch. In de praktijk, lezen we in het tweede deel, komt spiegelen op navolgen neer, handelen naar het voorbeeld van een toevallige ander, omdat je ‘het’ zag en ‘het’ dan ook wilde.
De setting van dit gedicht is de parachutesprong, tevens metafoor voor het leven, die de eeuwige afstand tussen mensen onderling en hun omgeving voelbaar maakt. Je zweeft aan je chute en ziet ook anderen, al dan niet binnen gehoorafstand, zweven. Je wuift naar ze. Ergens onder je bevinden zich de dingen, het land. Jij, de wind en je gewaarwordingen, dat is het wel zo’n beetje. En landen is er niet bij, totdat je sterft.
Ken Uzelve? Laat me niet lachen, spot Ashbery.

February 19, 2023
Een betekenistest
Steve McCaffery (1947) werd als Engelsman geboren maar gaat tegenwoordig als Canadees door het leven. Hij publiceerde een dozijn poëziebundels die zonder uitzondering als experimenteel kunnen worden gekwalificeerd. Ik blader nog regelmatig door zijn twee delen tellende verzamelbundel Seven Pages Missing, die in 2000 bij Coach House Books verscheen; geen pageturner, maar een boek boordevol doordenkers.
Onderstaand titelloos drieregelig gedicht komt oorspronkelijk uit de bundel Shifters, 1976:
ik spreek'ik veronderstel'
dat je luistert.
*
Het Engelse woord ‘shifter’ heeft veel betekenissen, waaronder ‘draaier, iemand die vol uitvluchten zit’ en ‘een woord waarvan de betekenis situatieafhankelijk is’. Beide betekenissen zijn relevant voor dit gedicht.
De inhoud van McCaffery’s gedicht, datgene wat wordt medegedeeld, is afhankelijk van de interpretatie van de lezer. Er zijn meerdere interpretaties mogelijk. Ik onderscheid de volgende:
ik zeg: ‘ik veronderstel’ en ga ervan uit dat je luistertik zeg: ‘ik veronderstel’ opdat je luistertals ik spreek veronderstel ik dat je luistertals ik spreek veronderstel ik, hoor jeik spreek veronderstel ik, jij luistertik spreek, ik veronderstel, jij luistertAls de ik-figuur een draaier is, heeft hij in dit geval de beschikking over een handvol uitvluchten. Deze tekst kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Naar de context, het verband waarin de interactie tussen de ik en de jij zich voordoet, moet de lezer gissen. Waar het gedicht nu precies over gaat blijft dan ook ongewis. En daar gaat dit gedicht nu precies over. Het test zijn eigen betekenis.

February 16, 2023
Marie Claus, Brandstapelangst
De bundel Hier huizen draken (2022) van Marie Claus, die voorheen publiceerde onder de naam Anneke Claus, opent met het gedicht ‘Brandstapelangst’:
BRANDSTAPELANGSTIemand noemde me heks. Het was lief bedoeld
en toch was ik meteen op mijn hoede.
Ik verstond: in treinstel 4045 is iemand van de relativering aanwezig.
Misschien zei hij toch eerder railcatering.
Waarom, als in mijn kop een leger messen klinkt,
komen er steeds weer droogbloemen uit mijn mond?
In een hoek van het vertrek staat een ongemakkelijke stoel,
een stoel voor een vrouw die van weinig ruimte innemen
zo’n sport gemaakt heeft dat ze eigenlijk in een kliniek thuishoort.
Zoals zij op die stoel kan zitten,
benen driedubbel over elkaar geslagen,
dood als een gedicht over objecten,
schuivend in tijd en ernstig licht.
Ik las: voor vaginisten is er een speciaal menu.
Waarschijnlijk stond er veganisten.
Ooit had ik een vriendin die glorieus met haar benen wijd kon zitten.
Zij werd een hij.
Iemand moet het van haar overnemen.
Iemand moet zo hard aan de bloemen trekken
dat de messen naar buiten komen.
Als jullie daar beginnen
breng ik die andere naar de kliniek.
*
Omdat ik bij eerste lezing geen flauw idee had waar dit gedicht over gaat, googelde ik het woord ‘brandstapelangst’ en stuitte op een interview met schrijfster Susan Smit, dat in mei 2021 in Trouw verscheen. Aanleiding voor het interview was de verschijning van Smits historische roman De heks van Limbricht. Smit, die zelf in de hekserij is ingewijd, betoogt dat de ‘hysterische heksenjachten’ in de 16e en 17e eeuw uit ‘pure, onversneden vrouwenhaat’ voortkwamen. De ‘vrouwenverbrandingen [hebben] de vrouwelijke kracht doen inboeten en veel zusterschap teloor doen gaan.’ Bovendien, voegt Smit toe, hebben vrouwen nog steeds last van brandstapelangst:
‘Daarme bedoel ik de angst voor dezelfde veroordeling, ridiculisering en uitsluiting waar vrouwen die vroeger aangewezen werden als heks mee te maken hadden. Brandstapelangst verhindert je om uit te spreken waar jij voor staat, om ruimte in te nemen in de maatschappij, om je eigen kracht en wijsheid uit te dragen.’
Aha, dacht ik, dáár gaat Claus’ gedicht dus over: over een ik, een zij, die zich uit angst voor negatieve oordelen niet durft te uiten, die haar ‘scherpe tong’ voor zich houdt. Ze maakt zich letterlijk en figuurlijk klein en is voortdurend bedacht op reacties uit haar omgeving, let gespannen op alles en iedereen. In de slotstrofes wordt duidelijk dat ze haar eigen gedrag als problematisch ervaart en wil aanpakken. Ze brengt de oude ik naar de kliniek en draagt de lezers op om haar nieuwe ik aan te horen.
De strofe ‘Ooit had ik een vriendin die glorieus met haar benen wijd kon zitten. / Zij werd een hij.’ lijkt te zijn ingegeven door de passage in het interview, waarin Smit aangeeft dat het voor vrouwen ten tijde van de heksenjachten niet meer veilig was om ‘met vrouwen alleen af te spreken, want dat kon worden aangemerkt als een heksensabbat.’
Hoe een interview kan leiden tot een gedicht. Claus moet toch iets in brandstapelangst herkend hebben. Wat niet wil zeggen dat Claus en de ik-figuur volledig samenvallen, maar me tot slot wel doet afvragen of de oude ik Anneke heet en de nieuwe Marie.
Hier huizen draken , Marie Claus, Lebowski, 2022February 11, 2023
Poëzie is dood, leve poëzie!
Flarf: het lijkt alweer een eeuwigheid geleden. Een kleine revolutie in de jaren 00 met verstrekkende gevolgen: de verwerking van zoekresultaten in of tot gedichten is inmiddels gemeengoed geworden.
De verzameling zelfreflexieve poëzie – gedichten waarin expliciet over poëzie wordt nagedacht – bevat ook flarfgedichten. In 2008 publiceerde Amerikaan K. Silem Mohammad de flarfbundel Breathalyzer, waarin het flarfgedicht ‘I Said to Poetry’ is opgenomen:
IK ZEI TEGEN POËZIEpoëzie is dood, net zo makkelijk
als junkies die al hun geld aan drugs verspilden
werden afgemaakt
mijn persoonlijke management middelen (PMM) aanwendend
op mijn laptop en waardeloze dromen spuitend
volgens deze maatstaf is hij inderdaad een groot dichter
die een kinds soort Midzomernachtsdrooms
brabbelde en erin slaagde om,
zij het hakkelend, een nobele arbeidersvitaliteit uit te drukken
waarmee ik bedoel dat hij zijn prullerige poëzie
op een gratis internetsite zette
uiteraard hou ik van Courtney en haar essays
zijn in de toekomst verschenen
sommige zijn opgesmukt en sommige zijn gewoon
een blaasovenact ten overstaan van de hele wereld
wat een triest gewelddadig feit is
dat poëzie maar een bank is of zoiets
*
Gedichten waarin poëzie dood wordt verklaard stemmen me altijd vrolijk: ze zijn het apodictische bewijs dat poëzie onsterfelijk is. Hoezeer Silem Mohammad in ‘Ik zei tegen poëzie’ ook inbeukt op poëzie, ze geeft geen krimp, haalt de eindstreep, blijft fier overeind.
De titel verwijst naar een gelijknamig gedicht uit 1985 van Alice Walker, dat begint met de woorden ‘I said to Poetry: “I’m finished / with you”’ en waarin Walker haar moeizame verhouding met poëzie beschrijft. Gezien de openingsregels van beide gedichten zou het me niets verwonderen als Silem Mohammad Walkers gedicht of delen ervan in een zoekmachine heeft ingegeven, waarna hij een of meer zoekresultaten in of tot zijn flarfgedicht verwerkte.
De doodverklaring van poëzie doet ook denken aan een aloude avant-gardetruc, die een breuk met heden en verleden beoogt, opdat een nieuwe voorhoede zich kan aandienen. Silem Mohammad is zich hier duidelijk van bewust en verheft in strofe twee, ter verbreking, lompheid tot een esthetisch ideaal.
In de derde en vierde strofe krijgt het kapitalisme een klap om de oren, omdat het van de onbeduidende versjes van Courtney Love, weduwe van Kurt Cobain, een goed verkopend artikel heeft gemaakt: poëzie als handelswaar, een product waar je munt uit kunt slaan; wat volgens dit gedicht ‘een triest gewelddadig feit’ is.
Hoe instemmend mijn geknik.

February 7, 2023
Dromen, idealen
Aram Saroyan is bekend om zijn minimalistische gedichten: met weinig woorden tracht deze Amerikaanse dichter een groot effect te bereiken. Een van zijn verzen dat me telkens weer bekoort luidt zo:
Big thoughts.*
Hoe vertaal je dit? Grootse ideeën? Ambitieuze plannen? Grote gedachten? De twee woorden stemmen me in elk geval hoopvol. Spreekt er een streven naar succes of invloed uit? Is het een verkiezingsleus of reclame-uiting? Vragen, geen antwoorden.
Heb ík eigenlijk nog gedurfde voornemens? Waar droom ik op mijn 63ste nog van? Voor welk ideaal wil ik nog strijden?
In gepeins verzink ik.
February 4, 2023
De crematie van Shelley
In 1822 verdronk de Engelse dichter Percy Bysshe Shelley op 29-jarige leeftijd in de Ligurische Zee, niet ver van de Italiaanse havenplaats La Spezia. De Italiaanse quarantaineregels schreven toentertijd voor dat verdronkenen verbrand dienden te worden. De crematie van Shelley vond op het strand van Viareggio plaats en werd jaren later door zijn vriend Edward John Trelawny, die bij de plechtigheid aanwezig was geweest, in Recollections of the Last Days of Shelley and Byron te boek gesteld. Uit Trelawny’s beschrijving maak ik op dat Shelley’s lijk in een metalen bak werd gelegd, een provisorische oven, die vervolgens op een houtstapel werd geplaatst, waarna aanwezigen wijn, olie en zout als plengoffers over het lichaam uitgoten en de boel in de fik werd gestoken.
De Amerikaanse dichter Kevin Opstedal gebruikte enkele zinnen uit de tekst van Trelawny voor een readymade, die op zijn zachtst gezegd een aanschouwelijk beeld van Shelley’s crematie geeft. Het gedicht is opgenomen in Opstedals bundel Pacific Standard Time: New & Selected Poems, dat in 2016 bij Ugly Duckling Presse verscheen.
DE CREMATIE VAN SHELLEYnaar Trelawny
Er werd meer wijn over
Shelley’s lijk uitgegoten
dan hij tijdens zijn leven
gedronken had. Dit
samen met de olie & het zout deed
de gele vlammen flikkeren
& knisperen.
Het lichaam viel uiteen
& het hart kwam bloot te liggen.
Het voorhoofdsbeen
brak van de schedel af
en omdat het achterhoofd
op de achterste roodgloeiende staven
van de oven rustte kookten,
pruttelden en borrelden de
hersenen letterlijk
als in een ketel,
voor zeer lange tijd.
///
In 1889 vervaardigde de Franse schilder Louis Édouard Fournier nog een olieverfschilderij van Shelley’s crematie, dat niet is gebaseerd op Trelawny’s verslag, maar de gebeurtenis in hoge mate dramatiseert.

January 27, 2023
Zeg het maar
In het gedicht ‘The Sad Thing’, dat is opgenomen in de bundel Breezeway (2015), heeft John Ashbery het niet over een, maar de bedroevende toestand waarin iets of iemand verkeert. In de drie korte strofes die op de titel volgen worden de droefheid wekkende omstandigheden uit de doeken gedaan:
DE BEDROEVENDE TOESTANDHij heeft een luie vader in Minnesota.
Ik hoop dat jij dit nooit hoeft te doen in het leven, met zijn gekke kleine verduisterde kamertjes. Mensen staan, een puur allegaartje. Famille rose zo blij als een kind.
En als het water raar smaakt, moet zij behoorlijk jong zijn. Dat kwam van een boom.
*
Nou ja, uit de doeken gedaan? De informatie die wordt gedeeld is zó schamel dat je geen snars van de situatie begrijpt. Wat is hier aan de hand?
Niet te missen is het grote aantal personages dat ten tonele verschijnt: een hij, een vader, een ik, een jij, een drom mensen, een roze familie en een zij. Maar van enige uitwerking is geen sprake, we vangen een glimp van ze op, meer niet. Overigens is ‘famille rose’ óók de benaming van een soort Chinees porselein dat in de 18e eeuw in zwang kwam.
Het gedicht is opgebouwd uit slechts zes zinnen, en elke zin beschrijft een omstandigheid die op zichzelf lijkt te staan, niet of nauwelijks verband heeft met de rest. Bij een herlezing kreeg ik even het idee dat ik naar een teaser van een film zat te kijken, waarin veel aandacht wordt geschonken aan de line-up en maar weinig aan het verhaal.
En dan nog iets. Ik kan met de beste wil van de wereld niets bedroevends aan de beschreven omstandigheden ontdekken. Welk spelletje speelt Ashbery, een boom van een kerel trouwens, met ons? Speelt hij wel een spelletje?
Allee, het is een hermetisch vers, waarin de dichter ons telkens meeneemt naar weer een ander gek klein verduisterd kamertje van het leven, waarvan we meer níet dan wel zien en dat ons steeds weer opzadelt met legio vragen. Het leven: je kent het en je kent het niet.
De zinsnede ‘Ik hoop dat jij dit nooit hoeft te doen in het leven’ blijft me bezighouden, waarbij ik me voorstel dat ‘ik’ de dichter is en ‘dit’ het schrijven van poëzie. Viel dichten Ashbery zwaar? Of zijn roem? Of beide? Of de onmogelijkheid van het ideale gedicht? Is dát dan de bedroevende toestand? Zeg het maar.
THE SAD THINGHe has a lazy father in Minnesota.
I hope you never have to do this in life, with its crazy little darkened rooms. People are standing, an accurate jumble. Famille rose happy campers.
And if the water tastes funny, she must be pretty young. That came from a tree.
*
January 24, 2023
Oogstrelende totaliteit
In Lijfsbehoud verzamelde Peter van Lier twaalf van zijn beeldgedichten, geïnspireerd op twaalf beeldende kunstwerken van vier kunstenaars. Hoewel al een zeer oud genre, worden beeldgedichten ook in de 21e eeuw maar mondjesmaat voortgebracht.
Een beeldgedicht is een gedicht, geïnspireerd op een beeldend kunstwerk. Joost van den Vondel schreef ze al. Beeldgedichten kunnen beschrijvend, verklarend, bespiegelend of meditatief van aard zijn, maar staan altijd in een gespannen verhouding tot het beeldend kunstwerk, waaruit ze in zekere zin zijn voortgekomen. De ene kunst meet zich met de andere.
Van Lier koos voor houtsnedes van B.C. Epker, tekeningen van André de Jong en schilderijen van Machteld van Buren en Arjan van Es. Met Van Buren werkte Van Lier al eerder samen, wat resulteerde in de bundels Bodemsanering en Wisseling van de wacht. Alle vier kunstenaars wonen en werken, evenals Van Lier, in het noorden van Nederland.
De kern van elk beeldgedicht wordt gevormd door een afbeelding van het betreffende beeldend kunstwerk, waaromheen Van Lier zijn verzen heeft geplaatst, als een omhulsel. De woorden sluiten zo hun oorsprong in, kunnen er niet meer van worden gescheiden. Beeld en tekst vormen één lichaam, zijn een oogstrelende totaliteit.
Van Liers gedichten zijn niet beschrijvend of verklarend van aard, maar bespiegelend, contemplatief. De beeldende kunstwerken variëren van figuratief tot abstract, wat geen invloed heeft gehad op de toon van de gedichten; die is en blijft, als gelaatsuitdrukking van Van Liers geest, alert, aandachtig. De dichter heeft, vermoed ik, de beeldende kunstwerken geleidelijk op zich laten inwerken, stapsgewijs. Niets is hem daarbij ontgaan, elk beeldend detail heeft hij opgezogen, geabsorbeerd, waarna woorden opborrelden, waaruit hij zijn overwegingen samenstelde.
Het resultaat van dit alles is dat ik me tijdens het lezen van de beeldgedichten heen en weer bewoog tussen tekst en beeld. De tekst dwingt je om je in het beeld te verdiepen, waarna de verdiepingsslag je weer een terugkeer naar de tekst opdringt. En telkens ontdek je weer wat nieuws.
In een eerdere beschouwing van Van Liers werk noemde ik zijn poëzie instabiel, waarmee ik uitdrukking wilde geven aan de rijkheid van betekenissen, die zijn gedichten kenmerkt. Aan eenduidigheid heeft Van Lier een broertje dood. Zijn meerduidige teksten laten je ruimte om met je eigen gevoel betekenis te geven aan wat je leest.
Een van de vragen die zich bij het lezen van Lijfsbehoud aan mij opdrong, was die naar het belang van kijken voor Van Lier. In zijn oeuvre lijkt hij zijn denken steeds sterker te baseren op wat hij ontwaart, ziet. Treffend in dit verband vind ik het gedicht ‘Aan u’, waarin ‘zicht zich tegen het vermaledijde murmelen keert’. Deze kwestie, die in deze tijd van post-truth politics en factchecking niet alleen een persoonlijk maar ook een actueel karakter heeft, is een afzonderlijk essay waard.
Tot slot wil ik de aandacht vestigen op de titel van de bundel, die op de voorkaft in witte letters is afgedrukt op een zwart kruis. Van Dale geeft twee betekenissen van het woord ‘lijfsbehoud’: (1) het behouden, redden van het leven; (2) het zich handhaven in een klasse, het niet degraderen. Naar de tweede betekenis wordt meestal in de context van sportbeoefening verwezen.
In religieuze zin symboliseert het kruis het lijden, de verzoening en de verlossing van de gelovige mens. Het eeuwig leven als lijfsbehoud. Een mooie gedachte over een omstandigheid waarvan de werkelijkheid niet vaststaat. Nee, de uitleg die mij het meest aanspreekt is die van een compromisloze dichter, die de heersende mode niet ter wille wil zijn en deze bundel moest maken, uit lijfsbehoud. Peter van Lier vervaardigde, in samenwerking met de vier beeldende kunstenaars, een puntgave eigenzinnige bundel.
Deze recensie verscheen eerder in Poëziekrant #1, 2023.
January 22, 2023
Transparantie en de staat van de poëzie
Het idee is: dat een enquête onder toonaangevende dichters een ‘canoniserende berg antwoorden’ oplevert waaruit een staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt. De uitwerking ervan tot een bevredigend resultaat is onder meer afhankelijk van de representativiteit van de enquête en de kundigheid van de opmaker(s).
Onlangs werd deze enquête in opdracht van de tijdschriften Awater en Poëziekrant afgenomen en geanalyseerd. Wat me direct opviel was de lijst met dertig toonaangevende dichters en de elfde vraag. Over beide, de lijst en de vraag, wil ik het in dit bericht hebben.
Hoewel ik mijn kennis van het poëzieveld bovengemiddeld acht, deden zeven van de dertig ‘toonaangevende’ dichters geen belletje bij me rinkelen: wie? Liep ik achter of was hier sprake van een ruime interpretatie van het begrip ‘toonaangevend’?
Toonaangevend = ‘op een bepaald gebied tot voorbeeld strekkend, model staan’.
Zeven van de dertig is bijna 25%.
Gek, dacht ik, misschien was toonaangevend als keuzecriterium minder belangrijk geweest dan diversiteit, want dát de geënquêteerden een gemêleerd gezelschap vormen, is wel zeker. Maar waarom zou je de lezer geen heldere uitleg over het keuzeproces verschaffen? Omdat ‘toonaangevend’ het ‘canoniserende’ karakter van het resultaat moet rechtvaardigen, omdat canoniserende resultaten goed zijn voor de renommee van vakbladen als Awater en Poëziekrant.
Op dit punt aanbeland is het relevant om aan te geven dat deze enquête een herhaling is van een enquête die veertig jaar geleden werd afgenomen. Ten opzichte van de oude enquête werden vrijwel alle vragen aan ‘de wereld van nu’ aangepast en werd de groep geënquêteerden vergroot en gediversifieerd. Met het oog op representativiteit en de veranderde samenstelling van de Nederlandse en Vlaamse bevolking lijkt me dat een goede zaak. Aan de andere kant bespeur ik een spanningsveld tussen de eis van toonaangevendheid en van diversiteit.
Waar niks mis mee is. Waar wél iets mis mee is, is niet transparant zijn over uitgangspunten en procesgang, óók als dit betekent dat de berg antwoorden níet canoniserend is en er dus géén degelijke staat van de Nederlandstalige poëzie kan worden opgemaakt.
Enfin. Vraag elf: ‘Welke dichter beschouwt u als de belangrijkste, voor uzelf of de poëzie in het algemeen?’ Ik ben altijd benieuwd naar de inspiratiebronnen van anderen. De antwoorden heb ik op een rij gezet.
Acht dichters noemen om uiteenlopende redenen geen of iedereen als inspiratiebron. Uit de overige tweeëntwintig antwoorden diepte ik vierenveertig dichters op die als belangrijk worden bestempeld, onder wie veertien vrouwen en dertig mannen, overwegend wit en dood. Twee dichters worden tweemaal genoemd, Wysława Szymborska en Arthur Rimbaud, één dichter driemaal, T.S. Eliot, twee dichters viermaal, Anne Carson en Paul Celan, en ééntje vijfmaal, good old Paul van Ostaijen. Verrassend? Nee. Vooral behoudend.
PS In een snerpend commentaar hekelt Frank Keizer het ontbreken van ‘de belangrijkste figuur van de eenentwintigste-eeuw’ voor de Nederlandse poëzie, Jeroen Mettes, in het overzichtsstuk van Rob Schouten. ‘Zonder [Mettes],’ claimt Keizer, ‘zou de Nederlandse poëzie er anders hebben uitgezien; dat lijkt me eerlijk gezegd nauwelijks betwistbaar, wat niet wil zeggen dat alle lijnen op hem teruggaan, natuurlijk.’ Maar, stel ik daar dan tegenover, door de dertig toonaangevende geënquêteerde dichters wordt Mettes niet eenmaal als inspiratiebron aangewezen.