Inside Llewyn Davis.
Ik zag de nieuwe film van the Coen brothers, Inside Llewyn Davis, en één van de eerste scènes begon gelijk goed. Het interieur van een appartement in New York werd gefilmd vanuit het perspectief van een kat, en ook in die scènes die daarop volgden draaide alles om die kat – hoe hij ontsnapte uit het appartement van de Gorfeins en de wanhopige muzikant Llewyn Davis hem over zijn schouder meesleepte in de metro en door de drukke stad. Het was niet dat ik die kat zo mooi of interessant vond ofzo, maar ik vond het vooral slim gedaan van de Coen brothers, omdat het heel logisch was dat die kat er was. Ik bedoel, ergens was het natuurlijk totaal onwaarschijnlijk dat die kat zo’n belangrijke rol speelde in de film en bovendien was het niet erg belangrijk voor het verloop van het verhaal, maar toch was die kat er gewoon. Ik geloofde het. Er zijn maar weinig schrijvers die met zoiets wegkomen. Soms, als in het dagelijks leven iets onwaarschijnlijks is gebeurd, zeggen mensen tegen me: ‘Dat moet je gebruiken voor je verhaal, zoiets kun je zelf niet verzinnen.’ Maar vaak is er een reden dat zoiets alleen in het echte leven gebeurt en nooit in een verhaal. Dan is de situatie zo raar en onwaarschijnlijk, dat de lezer alleen maar zou denken: dít moet wel verzonnen zijn. Terwijl je dat dus met opzet niet hebt gedaan.