Dat is geen boom, Jan-Willem Anker

Van een poëzierecensent wordt verwacht dat hij zijn goed- of afkeuring over poëzie beargumenteerd uitspreekt. Het betreft dus een gemotiveerde persoonlijke mening met een beperkte geldigheid of waarde, niet meer, maar ook niet minder.

Jan-Willem Anker debuteerde in 2005 met de bundel Inzinkingen, waarvoor hij de Jo Peters Poëzieprijs ontving. Het openingsgedicht luidt zo:

DAT IS GEEN BOOM

Het is een vrouw die met haar bontjas schudt.
Als een loopvogel duwt ze de huizen omver,
wringt zich tussen stenen met haar verendos.

Dat ze haar volgelingen onder de voet loopt,
deert haar niet. Een schaafwond lacht ze weg.
Een wufte oogopslag smoort elk protest.

In de tuin verbruinen zeven van haar vingers.
Ze spreken tot elkaar in ruisende gebarentaal,
herhalen aan de grond patronen in het zwerk.

Wat een bagger. Dit vind ik een heel slecht gedicht, tenzij. Het staat in het teken van beeldspraak, draait om een boom die niet realistisch wordt omschreven maar door beelden tot uitdrukking gebracht. De boom is geen boom maar ‘een vrouw die met haar bontjas schudt’. Je probeert het je voor te stellen. Heeft de vrouw de bontjas aan of schudt ze de jas als een deken uit? Beide beelden kan ik maar moeilijk in verband brengen met een boom. Het bont doet me nog wel aan bladeren denken, maar wat moet ik met schouders, nek en hoofd van de vrouw? Vreemd gevormde boom, denk ik dan.

De beeldspraak in regels twee en drie is eveneens gezocht: ‘Als een loopvogel duwt [de vrouw = de boom] de huizen omver, [als een loopvogel] wringt [de vrouw = de boom] zich tussen stenen met haar verendos.’ Tracht je hier maar eens een denkbeeld van te vormen! Ik heb nog nooit een loopvogel (struisvogel, nandoe, emoe of kiwi) een huis omver zien duwen, of moet ik dit figuurlijk nemen: van een afstandje lijkt het alsof de loopvogel = de vrouw = de boom de huizen (kennelijk staat de boom nabij huizen) omver duwt. Staat de betreffende boom soms scheef? En wat moet ik met een loopvogel die zich met zijn verendos = vrouw die zich met haar haardos = boom die zich met zijn bladeren tussen stenen wringt? Met moeite dringt zich het beeld van een scheef staande treurwilg aan me op, in de nabijheid van huizen en met takken die hangen tot op een terras of stoep. En de vrouw uit regel één? Die schudt haar bontjas kennelijk bóven haar hoofd uit.

Tweede strofe. Over ‘volgelingen’ die door de vrouw = de boom emotieloos onder de voet worden gelopen. Het zou hier kunnen gaan over kiemplantjes die in de schaduw van de treurwilg geen kans op overleving hebben, zou. Vervolgens doet de ‘schaafwond’ me nog denken aan ontvellingen die ik zelf als jonge jongen tijdens klimpartijtjes opliep of aan boombast aanbracht, maar met de ‘wufte oogopslag’ die elk protest smoort weet ik me geen raad. Dat je tegen bomen kunt protesteren laat de rijdende rechter telkens weer zien, maar een treurwilg met een frivole blik is me toch te gortig.

De slotstrofe is vooral overbodig. De boom wordt in een tuin gezet, krijgt bruine takken, ruisende bladeren en onder zich nog wat schaduw. Het woord ‘verbruinen’ is een neologisme, gekozen naar analogie van vergelen vermoed ik, waar het woord bruinen, dat bruin worden of maken betekent, echter al bestaat. Bovendien zíjn de takken van een treurwilg (is het wel een treurwilg?) van zichzelf al bruin, het is me dus een raadsel waarom hier voor ‘verbruinen’ gekozen is. Enfin. That’s it. Een schamel gedicht. Tenzij we de titel letterlijk nemen. Tenzij dit gedicht inderdaad geen boom maar enkel een vrouw beschrijft, een heks, wicca o.i.d. Dat zou wat zijn.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on July 23, 2025 07:38
No comments have been added yet.


Ton van ’t Hof

Ton van 't Hof
Aantekeningen
Follow Ton van 't Hof's blog with rss.