Inge Misschaert's Blog, page 4
March 23, 2013
Nieuw boek
Een nieuw boek is altijd heerlijk.
Nog niet in alle winkels, maar toch al in veel:
En de eerste trailer over het boek! :-)
http://youtu.be/4bFqktB45jg
Nog niet in alle winkels, maar toch al in veel:
En de eerste trailer over het boek! :-)
http://youtu.be/4bFqktB45jg
Published on March 23, 2013 04:57
March 19, 2013
Spurtdagje
Gisteren was een spurtdagje. Zo'n dag waarvan je vooraf al weet dat als er ook maar één hindernis op je weg komt, alles onherroepelijk in duigen valt.
Zo'n dag dus.
En je weet ook dat als er ook maar iets misgaat, je bobijntje kan knappen en dat fameuze rode waas voor je ogen komt. Dat maakt dat je gaat grommen en bijten naar iedereen die op je weg komt.
Tot vijf uur ging alles goed. Eerst naar school, drie uur lesgeven en dan zelfs binnen de pauze twee directeurs te pakken gekregen. Tot zover: missie geslaagd. Brief voor de uitstap naar Keulen goedgekeurd, oef.
Dan de auto in om naar De Pinte te rijden. De twee ondergesneeuwde lezingen van vorige week moeten nog ingehaald worden. Twee klassen met blije kinderen, vier blije leerkrachten: het was heel erg leuk! Maar liefst vijf kinderen kwamen vertellen dat ze ook schrijver willen worden, heerlijk!Daar krijgt een mens energie van, maar gek genoeg vreet het ook energie, met hopen.
Daarna, tuftuf, naar huis: Lezingenkoffer en kamishibaitheater wisselen voor de gitaar en de muziekschoolspullen. Even op horloge kijken, dat had ik beter niet gedaan! Spurt: naar school om de kinderen uit de opvang op te halen.
En toen was daar het bobijnmoment. Knap!
Buitengekomen uit school stond een vrachtwagen met exotische meubelen en voorwerpen mijn auto te blokkeren.
Bijna halfzes! De zangles is om zes uur gedaan en de muziekschool is nog zeker een kwartier rijden.
DE HEL!!
Een blonde man komt vanachter de vrachtwagen gesloft. Misschien past mijn auto door het smalle gat (eenrichtingstraat, dus ik kan niet achteruit), maar misschien ook niet. En laat ik nu net wat gehecht zijn aan mijn zijspiegels ... Kuch.
Ik open het raam en krijs (nog niet niet): 'Meneer, ik kan er echt niet voorbij!'
De man sloft nog wat dichter.
'Echt niet?' vraagt hij, met rimpels in zijn voorhoofd en een blik die best wel komisch is, maar laat ik nu net mijn gevoel voor humor kwijt zijn.
'Zou u misschien ...' begin ik, onderdrukt vloekend.
'Heeft u twee minuutjes, mevrouw?' lacht de man. 'De chauffeur zal de vrachtwagen meteen verplaatsen.'
En dan, met een meewarige glimlach: 'U moet zich zo niet opwinden, madammeke, het leven is veel te kort daarvoor.'
Ik doe het raampje dicht en sakker een paar verwensingen in de lucht. De vrachtwagen is een paar millimeter opgeschoven: ik pas er net door, spiegels intact. We zoeven - iets rustiger - naar de academie. Nog een kwartier zangles en dan een uurtje gitaar. Ik lees 'Vele hemels boven de zevende.' En 'Zijdeman'. Ik schrijf een paar notitievellen vol met eigen vertelsels.
Maar de hele avond blijven de woorden van die man in mijn hoofd zweven. Wat veel gelijk om te hebben.
Als ik hem nog een keer zie, stap ik uit. En dan zeg ik: 'Meneerke, u had gelijk.'
Eerlijk is eerlijk, toch?
copyright: Inge Misschaert
Published on March 19, 2013 03:50
March 16, 2013
Bericht van tussen twee kaften
Sla mij open.
Begrijp me niet verkeerd. Ik ben maar een boek, een hoopje lijm en papier. Mijn kaft is bovenaan een klein beetje beschadigd, omdat de doos waarin ik vervoerd ben uit de onhandige handen van een kruier gevallen is. Net in die hoek bevond ik mij. Wat mijn uiterlijk betreft, ben ik over het algemeen wel tevreden, dat is het niet. Maar bij boeken gaat het natuurlijk meer over de binnenkant, de inhoud.
En die inhoud is de taak van de schrijver, of in mijn geval de schrijfster. Waarom zij me per se eerst aan het woord wilde laten? Ik weet het niet. Is het een soort valse bescheidenheid? Wil ze graag opvallen? Of vond ze dat het goed stond, een voorwoord staat altijd goed. Het imponeert, neemt de lezer ietwat bedillerig bij zijn rode oortje vast en trekt hem het boek binnen. Mij goed, maar verwacht geen grote dingen van mij. Ik ben maar een simpel boek, een gehavende paperback. Voor wijze woorden moet je in de afdeling hardcover zijn.
Ik moet zeggen, ik begin dit voorwoord eigenlijk wel leuk te vinden. Als ik zin heb, kan ik het zo lang laten duren als ik wil. Tenzij de lezer afhaakt natuurlijk, dat is namelijk zijn recht. De lezer heeft het boek in zijn handen en het eerste wat hij doet is de achterzijde lezen. De zogenaamde flaptekst, waar rechtsboven een knappe foto van mijn schrijfster is geplaatst. De kreuk in mijn kaft raakt de foto net niet. Gelukkig maar.
En die flaptekst is echt goed, ik zou haast durven beweren net zo goed als dit voorwoord. Het zet lezers aan om het boek open te slaan, of liever vouwen, ik ben tenslotte een paperback. Zo komt er in al mijn nieuwigheid toch een kleine kreuk, een eerste fijne barst in de lijm. Mijn rug, die zich, naarmate het lezen vordert, verder zal krommen tot er een ribbelige holte ontstaat, wanneer het lezen op is. En dan klap ik niet meer zo eenvoudig dicht, mijn kaft en een paar blaadjes hangen in het luchtledige; zo stel ik me voor hoe het moet voelen om gelezen te zijn. Het lijkt me heerlijk.
Maar ik moet de lezer niet langer ophouden, de flaptekst heeft zijn werk gedaan, de lezer is gedreven genoeg om mij met begerige vingers open te slaan en mij pagina voor pagina mijn geheimen te ontfutselen. Gretig vliegen zijn ogen over de eerste woorden, de eerste zinnen, zorgvuldig door mijn schrijfster geconstrueerd met als hoogste doel de leeshonger verder aan te wakkeren. Wie is het personage aan het woord? Wat zal er gebeuren? Of juist niet?
Je hebt natuurlijk van die valsspelers die eerst het einde van het boek lezen, of de laatste zin. Ik probeer mij daar met al mijn kracht tegen te verzetten; hou mijn lijm strak gespannen, de pagina's willen niet blijven liggen, maar het mag meestal niet baten. De lijm geeft niet mee, maar kraakt omdat ze warm was toen ik ingebonden werd en dan lig ik daar, ontdaan van mijn waardigheid met een kapotte kaft. Een kraakpand met gebroken rug. Die lezers draai ik mijn rug toe, met al mijn waardigheid. De laatste zin is heilig, die mag je niet als eerste lezen, dat is alsof je na een moord een kerk binnenstapt.
Laten we er maar vanuit gaan dat mijn lezers gewoon vanaf de eerste zin lezen. En zoals ik al zei, die zin is zo goed geschreven, dat je meteen verder wil lezen. Alsof het lot mij wil tarten, begin ik met een vraag. Voor eeuwig ben ik dus vragende partij. De ogen van de lezer glijden over de letters van een zin die met "waarom" begint. Hoewel mijn leeservaring bewijst dat deze vraag tot verder lezen aanzet, gezien het tempo van mijn meeste lezers, begrijp ik het eigenlijk niet zo goed. Worden boeken dan niet geschreven om antwoorden te geven? Mensen zitten met een ei, lezen een boek en het ei barst open. Normaal gezien zou je dan ook verwachten dat je een antwoord krijgt. Maar mijn bladzijden geven het antwoord niet. Mijn eerste lezer keerde mij om en om en schudde mij zo hard door elkaar, dat ik dit voorwoord helemaal opnieuw kon gaan rangschikken en dat was best wel een karwei. Een ander wreef zo hard over het laatste blad, dat ik bijna scheurde. Hij dacht vast dat de bladzijden aan elkaar geplakt waren of zo. Nog eentje was zo gefrustreerd dat hij het antwoord niet kreeg, dat hij me zomaar in een hoek gooide. Gelukkig viel ik tegen de Dikke Van Dale aan, dat dempte de schok een beetje en ik kwam ongehavend uit het voorval.
Laatst kwam er een gedachte in me op die me schokte. Misschien besta ik wel uit meer dan één deel? En komt het antwoord dan pas in het volgende boek? Ben ik een tweeling? Of een drieling? Ik heb er het raden naar. De drukletters op mijn kaft zijn door de vele fijne barstjes afgebleekt en zelfs op sommige plaatsen helemaal verdwenen, het is moeilijk om te zeggen of er een nummer 1 op stond. Ik hoop toch dat ik nummer 1 ben; als ik al moet toegeven dat ik niet alleen sta, dan wil ik toch wel de eerstgeborene zijn.
Waarom heeft mijn schrijfster me toch dit voorwoord opgedragen? In het begin leek het me wel aardig om te doen, maar nu komen de vragen zo snel in me op, dat mijn hoofd tolt. Gelukkig ben ik niet met een dankwoord belast, want het lijkt me vrij waarschijnlijk dat je altijd wel iemand vergeet. Misschien zijn dat wel die laatste-zin-lezers, die kwaad meteen naar het eind bladeren om te zien of ze daar niet alsnog vermeld worden. Een opdracht staat er wel in. Mijn schrijfster was erg slim. Een opdracht is ook maar een gladde ijsbaan. Als zij haar hele familie of vriendenkring had moeten opnemen, dan was ik al voor de helft gevuld. Ze schreef heel cryptisch, net als mijn verhaal, dat met een vraag begint: "Voor jou."
Wie is 'jou'? Kijk, nu begin ik zelf al vragen te stellen. Het kan haar echtgenoot zijn, dat is een beetje saai misschien. Het kan ook een vriendin zijn, een kennis, een familielid. Een minnaar misschien? Mijn verhaal gaat over een verboden liefde, misschien is het dat? Een kleine cursieve hint naar de histoire, die zich veelbelovend over mijn pagina's uitspreidt. Mij is opgevallen dat lezers die me niet meteen bij de staart grijpen, in veel gevallen eerst de opdracht lezen. Het is ook een beetje voyeuristisch, ik moet toegeven dat ik ook meteen gekeken heb. Is er een soort nieuwsgierigheid die ons drijft? Een onderdrukt big brothergevoel dat ons allemaal wel eens besluipt? Fluisterstemmen die juist zoveel aantrekkingskracht vertonen, omdat je net niet gehoord hebt wat ze zeiden. We voelen ons op dat moment allemaal een beetje aangesproken door de auteur, die mysterieuze figuur die in onze verbeelding urenlang op de meest onmogelijke plekken op zijn pen zit te kauwen om die laatste plotwending toch maar goed op het papier te krijgen. Een echte pen, geen computer, hoewel de werkelijkheid vaak anders is.
Zou er al een auteur geweest zijn, die zijn boek aan zichzelf heeft opgedragen? Je weet maar nooit, er kruipen uren genoeg in het schrijven. Leve mezelf omdat ik het boek afgekregen heb, lijkt me wel een goede opdracht. Maar dat soort boeken begint niet met een vraag. Deze narcistische figuren hebben meestal een hele rij bestellers op hun naam staan, bezitten een warrige bos lang haar, of juist helemaal geen, en af en toe een baard. Ze lachen in hun vuistje om zoveel onzin in hun verhalen; om de zoveelste literatuurprijs die ze toegestopt krijgen, om de zoveelste politieke blunder in het maatschappelijk leven, want dan hebben ze weer stof om te schrijven.
Gelukkig behoort mijn schrijfster daar niet toe. Mijn trots gebiedt me toe te geven dat ik eigenlijk gehoopt had op een harde kaft; geen luxe-editie, maar gewoon een harde kaft, met stof overtrokken, en dan een extra papieren cover als bescherming. Dan staat de flaptekst meestal ook binnenin, wat nog een geheimzinniger gevoel geeft. Nu geef ik mijn inhoud achteraan bloot. Alsof ze een briefje op je rug plakken met "Schop mij", of dergelijke onzin meer. Het ontbreekt er nog aan dat er een houdbaarheidsdatum aan toegevoegd wordt. Een barcode staat er wel, die dan meestal nog erg ontsierend is.
Voor ik nog wat over mijn inhoud vertel, moet er mij nog één ding van het hart. Begrijp me niet verkeerd, het is niet slecht bedoeld. Vaak zijn lezers zodanig in de ban van een boek, dat ze niet met lezen kunnen ophouden. Dat is normaal, een boeiend verhaal laat je immers niet zomaar los. Maar dan gilt het fluitketeltje, of moeten ze aan het werk, of schreeuwt er ergens een kind, of worden ze door nog wat anders uit mijn wereld gerukt en hop! Daar word ik al aan de kant gegooid, met mijn kaft wijd open, omdat een boekenlegger meestal verre van voorhanden is. Zelfs een kassaticket van de wekelijkse boodschappen zou ik nog beter verdragen tussen mijn bladzijden, dan zo'n grove behandeling. En dan heb ik nog eens iets non-fictie om te lezen.
Stel je eens voor dat je urenlang met je benen gespreid moet zitten, zonder pauze, zonder rust, zonder enige hoop op verandering van die toestand? En dan mag ik al blij zijn als mijn pagina's netjes onder mijn kaft liggen, sommige boeken krijgen daarvan een ezelsoor. Ezelsoren zijn littekens, een boek dat daarmee belast is, vormt een smet in de boekenkast. Tussen twee alinea's door, wilde ik dat nog even kwijt.
En dan nu over de inhoud, zoals beloofd. Het verhaal is eigenlijk erg boeiend, ik schrok ervan dat ik mezelf zo snel uit had. Het begint met een vraag …
Hoe? Wat? Hoe kan dat nu? Mijn pagina's op, zeg je? Maar … Er is dus niets aan te doen? Tja, dan moet ik nu afscheid nemen.
Ik klap nu dicht.
copyright: Inge Misschaert
Published on March 16, 2013 05:13
March 10, 2013
Robijn of Smaragd
Nee, geen reclame voor een waspoeder, al zou dat wel een goede merknaam zijn, Smaragd.
Terwijl drie taarten in mijn oven gaar worden (de basisstukken voor de piratenschiptaart voor zoonlief, meer daarover later) en het huis helemaal naar chocolade ruikt, staar ik naar buiten, naar wit, waar eigenlijk groen hoort.
De verwarming staat alweer een graadje hoger en ik heb het donsdekbed dan toch maar niet van het bed gehaald, want gisteren was het weer erg koud in de slaapkamer.
Robijn en Smaragd betekent dat je veertig jaar getrouwd bent. Zoals mijn ouders op 10 februari. Een piepjonge mama en een vader met een dikke bos rood haar staren me vanaf de zwart-witfoto aan. Jong, gelukkig en op de drempel van een nieuw leven.
Veertig jaar later, drie kinderen verder, niet meer zo jong, niet meer zo dun en een beetje minder haar. Maar zoveel levenswijsheid meer. En akkoord, ik ben het niet altijd eens met hun opvattingen of vastgeroestheden, maar toch ... Later zullen mijn kinderen mij misschien ook starheid voor de voeten werpen, die later gewoon wijsheid blijkt te zijn. Of bedachtzaamheid. Of zotheid. Kies maar.
'Heb eerbied voor mijn grijze haren,' kweelt echtgenoot af en toe jolig. Wij hebben volgend jaar kristal, dat is 15 jaar. Een zoon en een dochter verder, de ups en de downs van een voorbije en op handen zijnde verbouwing, een half leven voorbij en elke dag wel een nieuw trekje van elkaar ontdekken. Deze liefde heeft allang geen verbloemende bril meer op, maar ziet het plaatje scherper dan scherp. De kreukels en de plooien, de water in de wijn, de koester- en baalmomenten, alles. Je kunt overigens nooit gelukkig zijn zonder te weten wat ongelukkig zijn precies inhoudt. En dat je uit ongeluk ook geluk kunt putten blijkt een waarheid als kristal. Of Robijn, of Smaragd. En dat de humor de lijm is die ons bindt. De zelfrelativering: hoe meer rimpels, hoe beter dat gaat.
Het paradijs of de hemel met flink wat aarde erdoorheen.
Daar teken ik voor. En dan vieren we vijftien en twintig en dertig, veertig, vijftig. En alles daartussen in. Maar op 't gemak.
We hoeven ons nergens voor te haasten, toch?
Published on March 10, 2013 04:32
March 9, 2013
Katie
'Ze heeft me door.'
De zin schiet als een vonk door me heen. Het kost me veel moeite om het prikkelen en tintelen van mijn huid te negeren en niet als een gek te gaan krabben. Ik onderdruk een giechel. Tijdens gênante momenten moet ik altijd lachen. Hoeveel jobs me dat al gekost heeft, omdat ik het uitproestte tijdens het interview, weet ik niet meer. Ik vraag me af of zij dat ook heeft, dat lachen. Er piept een stukje wit uit haar handtas, ik weet wat het is. Mijn brief. Al die zwarte woorden die met krassende halen woest op het papier zijn gezet. Ik herinner me mijn woede toen ik hem schreef, ze smeult nog. Nu is het ernst. Elk greintje humor verlaat me en ik ben een jager, met zijn prooi in het vizier.
Ik observeer haar, kijk toe hoe ze de zware reistas uit het rek sleept - ze is sterker dan ik denk - en de trein nog net niet uitstormt, terwijl dat zinnetje in mijn hoofd blijft knagen.
Stel dat ze het voelt? Stel dat ze het weet? Dat ze mij net zo zit te begluren als ik haar?
Het wordt koud om mijn hart, terwijl ik ook uitstap. Ik haast me niet, ik ben haar toch mijlen voor.
Ze wordt opgehouden door het gedrum aan de trappen. Ik werk me door de massa heen en bots zogezegd per ongeluk tegen haar aan. De brief weggrissen is een koud kunstje. Ze heeft het niet gemerkt - dat doet niemand ooit. Het is mijn tweede natuur en ik koester haar. Het geeft een doel en een zin aan mijn bestaan, dat stelen.
Ze gaven het een vieze naam. De witte pakken die mij maandenlang in bedwang hielden, gaven het een vuile naam. Kleptomanie. Ziekelijke steelzucht. Drang tot het zich toeëigenen van andermans goederen. Winkeliers zijn dom. Niets hebben ze door, het is mij te min om daar nog te stelen. Ik ben geen ordinaire dief.
Ik ben klasse.
Terwijl ik haar nergens meer zie, maar instinctief weet dat ze op de toiletten zit om zich om te kleden - die hoge hielen kan echt niemand aan zonder gevolgen - trek ik me in de donkerste schaduwen van mijn wereld terug - op de loer.
Het leven zelf - dat wil ik stelen.
copyright: Inge Misschaert
Published on March 09, 2013 14:29
March 3, 2013
Gezichten van lang vervlogen tijden. Deel 1: Het banket
Het kasteel rees voor mijn ogen op als de ijsberg voor de Titanic. Ik had uren op het verlaten landweggetje gereden en was versuft door de heen en weer schietende ruitenwissers die zelfs op volle kracht de regen nauwelijks tegenhielden. Ik hing met mijn neus boven het stuur bijna tegen de ruit en concentreerde me op de weg voor me, al kon ik die nauwelijks zien. Ik had net een vlugge blik op de gps geworpen, toen ik plots de grijze bakstenen muur voor me zag opdoemen. Als een gek trapte ik het rempedaal in, dat als boter onder mijn voet wegzakte. Het was alsof ik in het niets trapte. De seconden leken trager weg te tikken dan ooit, maar toch voelde ik dat de remmen plots toch grip op het grind kregen en de auto gierend begon te slippen. Na wat een eeuwigheid leek kwam de auto met een schok tot stilstand. Mijn handen trilden en mijn hart bonkte in mijn keel. Ik hoefde niet uit de auto te stappen om te weten dat het nipt was geweest. Vijf centimeter verder en u had hier niets zitten lezen.
'U hebt uw bestemming bereikt', berichtte de gps metalig. Ik had kunnen zweren dat het ironisch klonk, maar dat was inbeelding.
Ik zakte opgelucht tegen de rugleuning. Ik was er. Heelhuids. De regen rammelde een deuntje op het dak van de auto. Ik zuchtte. Natuurlijk had ik geen paraplu. Het bordes was nog een vijf meter, maar ik was ervan overtuigd dat ik meteen tot op mijn vel doorweekt zou zijn.
Ik kreunde en sloot mijn ogen.
Ergens wist ik dat het niet de regen was die mij tegenhield. Ik opende mijn ogen. De regen was een dankbaar excuus om de confrontatie nog wat uit te stellen. Mijn ogen vlogen naar de passagiersstoel naast me, maar die was leeg. Waar was mijn handtas? Ik trok ze vanonder de stoel vandaan en viste er de uitnodiging uit.
Het jaarlijkse familiebanket. Het sierlijke handschrift was van mijn tante. Ze kon schrijven alsof het gedrukt stond. Ze kon ook liegen dat het gedrukt stond. Dat zei mijn moeder altijd, vroeger, heel vroeger, toen De Familie nog geen verzameling gezichten van lang vervlogen tijden was. Ze zei het met een schamper ondertoontje, bijna casual, maar met een venijnig knikje erin.
Daarbinnen stonden ze, De Familie.
Hierbuiten zat ik, in mijn aftandse auto.
Treuzelend, als een zesjarig wicht op de eerste scoutsdag. Gaan ze me leuk vinden, mama? Vast wel, lieverd. Niet dus.
Ik kon hun stemmen als georganiseerde bijen in een bijenkorf bijna horen zoemen. Waarom was ik hierheen gekomen? Tante stuurde mij elk jaar een uitnodiging, die luid en duidelijk zei: aanvaard ze niet, kind. Je hoort hier niet. Je bent niet één van ons. Je bent ...
Ik wist wat ik was. De ongenode gast, het buitenbeentje, de talk of the town, Het Schoolvoorbeeld van Hoe Je Vooral Niet Te Gedragen.
Ik, Esther.
Het Zwarte Schaap.
Published on March 03, 2013 12:34
February 28, 2013
Een zin van lang geleden
Ik ben waar ik moet zijn, achter mijn bureau. De pc zoemt zachtjes. Nee, geen typemachine zoals hierboven staat, al heb ik daar wel mijn eerste echte boek op gehamerd. Ik heb het manuscript nog steeds, pure nostalgie.Zo ingespannen tikte ik, dat ik het belletje dat op het einde van de regel rinkelde, nooit hoorde. En ik hamerde verder, over de marge van het blad heen. Zo staan er vaak halve woorden in mijn manuscript, die ik dan met de pen achteraf aanvulde. Er was geen alternatief of ik moest alles overtypen - het werk!Ik haal diep adem en kijk naar het witte scherm waar een cursor ongeduldig flikkert. Hij lijkt me te roepen, komaan, waar wacht je op? Hebban olla scriberii historias hagunnan, hinase ic entha thu, uuat unbiddan wi nu? Nee, natuurlijk gaat het versje niet zo, het was iets met een monnik die kriebels kreeg en zin had in lente, toch? Vogeltjes waren nestjes begonnen en kijk hem nou teksten overpennen tot zijn arm lam was. Arme monnik, daar zo alleen in het verre vreemde Engeland, tussen Engelse tonsuurtjes hele godsganse dagen niets anders doen dan boeken overpennen. En dan toch, een daad van verzet, een versje - in de eigen moedertaal - op de kaft van een van de boeken. De durf! De passie! En dan de Latijnse vertaling erbij - waarschijnlijk lieten zijn confraters hem niet met rust tot hij het vertaald had, zo vasthoudend zullen ze wel geweest zijn - o brother!Of misschien was het wel een meisje? Een maagdeken, waar het patertje ook kriebels van kreeg. Dat we het nooit helemaal echt zullen weten is goed. Dat vergroot de magie. Het scherm roept, genoeg gelummeld, nagepeinsd, gemijmerd.Er moet geschreven ende gewerkt.Gezweet ende gewrocht.Letter na letter, net als die monnik, begot. Waar wacht ik op?Post Scriptum: sorry voor mijn potjes-Oud-Nederlands hierboven ;-) Noem het dichterlijke vrijheid! Copyright: Inge Misschaert
Published on February 28, 2013 13:10
February 24, 2013
Ada
De stationshal is ontzettend druk als de trein uiteindelijk piepend en hijgend stilhoudt.Door het vale raam zie ik de drommen mensen krioelen. Spitsuur. Ik vervloek opnieuw mijn opwelling terwijl ik wacht tot de trein helemaal stilstaat. Al te vaak meegemaakt dat ik al recht stond en dan tijdens het remmen op de schoot van een vreemdeling geworpen werd. Met deze schoenen is dat meer dan waarschijnlijk. Een snelle blik op de klok leert me dat ik te laat ben voor welke winkel dan ook. Tegen de tijd dat ik het centrum bereikt heb, is alles al dicht. Waarom ben ik ook vandaag vertrokken? Morgen was toch ook nog goed? Of volgende week? Of nooit, zegt mijn gezond verstand. Maar dat negeer ik meestal. Ik grijp mijn handtas en voel automatisch naar alle belangrijke spullen. Portemonnee, sleutels, smartphone, agenda. Ik tast dieper en zucht opgelucht als ik het voel. Het stijve weerbarstige papier. De brief. Hij zit er nog steeds. Ik onderdruk de neiging om hem te voorschijn te halen en opnieuw te lezen. Dat hoef ik ook niet. Ik kan hem zo uit het hoofd reciteren, woord voor woord. Ik bijt op mijn lip voor ik de opwelling ook effectief uitvoer. Ik bedwing ook de neiging om naar de niet-lezende vrouw te kijken.
De trein staat eindelijk stil. De deuren gaan sissend open. Ik gris mijn koffer uit het bagagerek, verrek daarbij bijna mijn schouder en voel de stof van het mantelpakje weerbarstig spannen. Opletten, straks scheurt er iets en het is niet eens mijn mantelpakje. Voorzichtig laat ik de koffer zakken, tot hij op de wieltjes staat en dan rij ik rammelend naar buiten.
Op het perron speur ik naar de pictogrammen: daar! Ik draai me om en bots met kracht tegen iemand aan.
'Sorry,' mompel ik en kijk dan recht in haar ogen. De vrouw. Het blond is niet echt, denk ik, en dan daarna: wat een dwaze gedachte. Even lijkt het alsof ze me iets wil zeggen, maar dan draait ze zich even snel weer om en lijkt in de massa te verdwijnen.
Ik haal mijn schouders op en ren naar de toiletten. Ik trek de deur met wat moeite achter me dicht. Mijn koffer kan net binnen. Met veel lawaai klap ik het toiletdeksel toe en ga opgelucht zitten. Nog een paar meter op deze stelten had ik nooit gehaald. Ik vervloek mijn hebzucht en ik vervloek Sandra, mijn huisgenote die de trotse bezitster is van deze idiote kleren. Was, sinds ik ze van haar heb 'geleend'. Ik hoop dat ze niet al te kwaad is. De schoenen zijn van een duur merk, iets met een Jimmy. Ik heb geen idee van mode, dacht alleen dat ik hierin indruk zou maken. Mijn voeten zijn zwaar onder de indruk, maar niet in de positieve zin, denk ik, terwijl ik mijn enkels masseer.
Dan rits ik mijn koffer open en vis op goed geluk een jeans en een sweater te voorschijn. Mijn sandaaltjes, hoewel veel te koud voor de tijd van het jaar - het sneeuwt verdomme! - zijn een verademing. En ik neem toch een taxi naar het hotel.
Ik prop het mantelpakje in mijn koffer - ik koop wel een nieuw voor Sandra. Het is nu toch vast uitgerokken, ik heb echt geen mannequinmaten. Ik stommel uit de toiletten en ren bijna naar de uitgang. De stroom mensen houdt niet op, ik bots een paar keer tegen iemand op en zeg bijna automatisch 'sorry', maar veel sorry's krijg ik niet terug, een keer een welgemeend 'Kijk waar je loopt, bitch,' maar dat kwam van de slungel die zijn sigaret bijna inslikte en dus vergeef ik hem zijn uitroep. In stilte vervloek ik hem en hoop dat ik plots magische krachten heb gekregen en dat hij straks in een vieze pad verandert. Met veel puisten en geen prinsessen in de buurt.
'Taxi!' brul ik, terwijl ik over het ongelijk gelegde trottoir ren. Als een echte diva hop ik de taxi in en laat mijn hoofd opgelucht achterover zakken.
De taxichauffeur kijkt met een vragende blik over zijn schouder.
'Rue vieille du temple,' zeg ik. 'Hotel Caron de Beaumarchais.'
Hij tikt tegen zijn denkbeeldige pet en schiet er in een duizelingwekkend tempo vandoor. Ik grijp mijn tas en zoek naar mijn portemonnee voor het geld.
Pas nadat ik de biljetten tel, merk ik het.
Mijn brief is weg.
Published on February 24, 2013 13:18


