Marijn Sikken's Blog

November 30, 2020

Hello world!

Welcome to WordPress. This is your first post. Edit or delete it, then start writing!

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on November 30, 2020 11:41

November 30, 2018

Echo

Twee dingen spelen er.



Ik ben boos.
Mijn rug trekt.

Om met het eerst te beginnen: voor iemand die, volgens een zeer gerespecteerd P.C. Hooftprijswinnaar, ‘een groot ongeduld’ heeft voor onzin, ben ik verrassend weinig echt boos. Geïrriteerd wel, fors ook en soms wel meer dan dat, maar boos-boos niet. Meestal zit er onder mijn woede iets anders waar ik niet bijkan (VERDRIET!), het moet zich uit me vechten en dat kost tijd en energie. 28 jaar en nog altijd emotieregulatieproblemen.

Het andere – mijn rug. Soms gloeit het, dan weer prikt of trekt het. Ik weet hoe dat komt, het zit precies daar waar het bij haar openlag, alsof het een afdruk is van haar afwijking, overgetrokken op mijn huid.


De pretecho is een jaar geleden, ik leef nogal op de kalender.

Dat het een meisje was, vermoedde ik al, hoewel voorzichtig. Heel mijn volwassen leven dacht ik: ik wil zoons, zoons zijn lachen – ik kreeg er twee, hoewel niet zelfgemaakt, een derde, nu wel van mijn bloed, is onderweg. Maar toen bleek dat zij een zij was, een meisje, viel er zoveel op zijn plek: ineens besefte ik hoezeer ik, met al mijn vragen over vrouw-zijn, verlangde naar een dochter.

Lyrisch, waren we.

De echoscopist zat al honderd jaar in het vak. Vreselijk leuke man ook. Hij wees niertjes aan, telde teentjes, zoomde in op lever en hart, oortjes en ogen. Wat hij miste: haar rug. Had hij het kunnen zien? Ja. Vier signalen, echt grote signalen, miste hij volledig.



December 2018 staat voor de deur. Heel december 2017 voelde ik me rot, had moeite met mijn veranderende lijf, kon moeilijk contact maken met dat kleine welkome mensje daarbinnen, voelde me daar slecht over en wist niet hoe dat allemaal kwam – ik wilde toch zo graag zwanger zijn?

Had het uitgemaakt als we het eerder hadden geweten? Ach. Ik beviel van haar in januari en ze was schitterend, ook met afwijking. Zoveel kon ik in haar zien – een heel groot weten, vooral. Dat weten delen we, mijn dochter en ik, want nu ik haar broertje bij me draag besef ik het verschil: al die tijd heb ik gevoeld dat het niet goed zat.

En ja, als we dát eerder hadden geweten, als we dát met die pretecho hadden gehoord, dan was die hele maand december anders gegaan: aan een stuk door had ik dan contact met haar gemaakt, nog meer laten weten hoe welkom ze was, hoe we haar, als we dachten dat we haar een waardig leven konden bieden, de rest van ons leven op onze ruggen hadden gedragen. Nu moesten we dat allemaal in die vijf dagen tussen diagnose en bevalling proppen. Dat is het enige waarover ik wroeging heb.


Mocht iemand zich afvragen waarom ik nu toch zo diep in mijn buik zit, de hele tijd zo met dat moederschip bezig ben: omdat met haar broertje niet hetzelfde gaat gebeuren. Niks proppen, nu voelen, ook voor haar. Boos, rugpijn of verdrietig: ik zit de hele dag in mijn buik.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on November 30, 2018 03:03

October 14, 2018

Pregnancy and Infant Loss Remembrance Day

‘Is het je eerste?’


Het heeft iets schrijnends, hoe men in de loop van het leven mijlpalen en dieptepunten verzamelt – een agenda die gevuld raakt met verjaardagen en jubilea, maar ook met sterfdagen, herinnerings- en bewustwordingsdagen. Afgelopen vrijdag, 12 oktober, was het Wereldreumadag. Daar sta ik altijd even bij stil, het is een dag waarop ik van mezelf mag zeuren over mijn ziekte, terwijl ik daar normaal, op al die andere dagen, strenger in ben. 12 oktober mag ik even helemaal patiënt zijn en deel ik digitale boksen met andere patiënten. Soms heb ik, hebben zij, wij, dat nodig.

Vandaag, 15 oktober, is er iets nieuws bijgekomen in de agenda: de internationale dag van kinder-, geboorte- en zwangerschapsverlies.


Nee, dit is niet mijn eerste. Vragen vind ik nooit erg, maar soms overvallen ze me en ben ik niet in staat om te vertellen dat ik januari 2018 moeder werd van een meisje dat niet kon blijven. Ja, zwanger zijn is fantastisch, en ondertussen ben ik bang (en voel ik me schuldig).

Als ik in een winkel sta en een meisje van negentien, twintig, vraagt enthousiast naar mijn buik dan kan ik het niet altijd over mijn hart verkrijgen om te zeggen dat ik een kindje in de hemel heb (en voel ik me schuldig).

Soms zeg ik dat het eerder is misgegaan en dat dit de eerste is die, voor zover we nu weten, zonder afwijkingen geboren gaat worden (en voel ik me schuldig).

Over het afbreken van de vorige zwangerschap voel ik me nooit schuldig. Ik werd moeder door mijn eerstgeborene te beschermen.


Toevallig valt deze dag op de laatste stenen van een pad naar een andere grens. Nog een week, anderhalf, en ik ben mijn vorige zwangerschap ‘voorbij’. Strikt genomen is dit mijn derde zwangerschap. In maart 2019, of misschien iets eerder, beval ik voor de tweede keer.

Iedere keer, denk ik op sombere momenten, kom ik een stukje verder. Mijn buik groeit als een tierelier omdat mijn hele lichaam lijkt te denken, yes, daar gaan we weer, opblazen die skippybal en kom, als we dan toch bezig zijn, neem dan die borsten ook gelijk maar mee, yolo.

Iedere keer als ik naar beneden kijk word ik me bewust van al dat welkome leven, al die energie, maar ook: al dat verschil met de vorige keer. Bij iedere beweging die deze baby maakt, en dat zijn er heel wat, voel ik de afwezigheid van die van haar, het negatief van Lila’s voetafdruk. Haar heb ik nooit voelen schoppen want dat kon ze niet – ze was vanaf haar rugwervels verlamd.

Deze baby, lijkt het soms, schopt ook voor haar. Je zit nog in de buik en bent je zusje al voorbij. Je lijkt er gewoon zin in te hebben, dat hele leven, het grote alles. Dat is heel positief.


Wereldreumadag gebruik ik om mensen eraan te herinneren dat ik dat ook ben, iemand met een chronische ziekte; dat er, naast alle grapjes en kattenplaatjes, altijd een lichaam is dat ik voel en dat dat soms heel moeilijk is. Nu deel ik dingen over mijn verdriet, dat op sommige dagen net zo fysiek is als die chronische ziekte, en net zo goed naast al het andere bestaat. En ik deel over die nieuwe zwangerschap, die ook al niet meer zo nieuw is, om mezelf eraan te herinneren dat dit mooi is. Daar kan ik zelf niet altijd bij, dus gebruik ik andermans blijdschap en enthousiasme.


‘Weet je al wat het wordt?’

Ja, vooralsnog een heel gezonde baby.


4 likes ·   •  1 comment  •  flag
Share on Twitter
Published on October 14, 2018 23:37

June 20, 2018

De taboeplank misslaan

Wat ik altijd heel dapper heb gevonden aan Linda Magazine is hun pogingen om kleine en grote (vrouwen)taboes te doorbreken. De ene keer doen ze dat door een fotoreportage te maken over lichamelijk gehandicapten, dan weer door vrouwen aan het woord te laten die direct te maken hebben gehad met aanranding, seksuele intimidatie en verkrachting. Soms gebruiken ze hoofdzakelijk beeld en dan weer vooral tekst, nu eens is het met naam en toenaam en dan weer anoniem. Zo draagt het blad geregeld bij aan discussie en verdieping over onderwerpen die ons allemaal aangaan.

De herkenbare eerlijkheid is daarin leidend: in de geschreven stukken bekent de auteur dikwijls iets over haarzelf dat niet per se sympathiek is. Daardoor schept zij de ruimte voor de lezer om dit (waarschijnlijk zeer herkenbare gevoel) bij zichzelf toe te staan. Na het dichtslaan kan de lezer dan bijvoorbeeld denken: ‘O ja, ik ben niet de enige die bij het zien van dikke mensen denkt, ga eens naar de sportschool!’ De herkenbaarheid maakt het vergrijp in zekere zin onschadelijk – het is nog steeds niet echt goed wat je doet, maar het is een valkuil waar kennelijk meer mensen invallen. Lucht toch een beetje op.


Een geval waarin die eerlijkheid nogal ver gaat en wat mij betreft niet meer herkenbaar of zelfs te begrijpen is, staat in Linda’s meest recente nummer. Daar schrijft Suus Ruis een opiniestuk over ressentiment na scheiding en hoe moeilijk het te verkroppen is als je ex-partner een nieuw gezin begint. Dat is met recht een taboe het doorbreken waard, want alleen al de recent verschenen documentaire Verlaten laat zien hoe diep de wond die een relatiebreuk in een mens slaat kan zijn. So far so good, dus. Maar dan gaat het mis, als ene Cécile in het stuk aangeeft hoe zij de eerste weken hoopte dat de nieuwe partner van haar ex een miskraam zou krijgen. Later in het stuk wordt het enigszins rechtgetrokken, de term schaamte valt, en de tekst eindigt met dat je je gevoelens maar in te slikken hebt (een beetje een stellig einde, bij nader inzien, maar dit terzijde).

Deze nuance echter doet geen recht aan de heftigheid van die miskraam-uitspraak. Zo’n opmerking heeft niet dat ontwapenende ‘kijk mij eens rauw en openhartig zijn / een lans breken / eerlijk zeggen wat velen stiekem denken’, dit is een zeer ernstige gedachte, voortkomend uit een een zeer ernstig gevoel. Wie, ongeacht de omstandigheden, een ander serieus een miskraam toewenst zit flink met zichzelf in de knoop. Dat heeft niet alleen weerslag op je eigen (psychische) gezondheid, maar ook op die van je omgeving – zoals, ik noem maar wat, de betrokken kinderen uit die eerste relatie. Kom je daar niet in je eentje uit, en een gedachte als bovenstaande lijkt me daarvan een behoorlijke red flag, zoek dan alsjeblieft hulp.

Natuurlijk zeg ik dit als vrouw die o.m. een miskraam heeft gehad. Maar ik zeg het ook als iemand die van nabij heeft gezien hoe dergelijke rancune iemand vanbinnen kan opvreten. Dat wens ik niemand toe, zoals ik ook hoop dat niemand een ander werkelijk zoiets afschuwelijks als een miskraam toewenst. Met zulke gevoelens kunnen we alleen mededogen hebben – we moeten ze evengoed aanpakken.


Goed dus, het breken van een lans voor negatieve gevoelens richting het geluk van je ex-partner na een echtscheiding. Maar laten we daarbij wel in de gaten houden wat normaal is en wat zorgelijk. Soms is hulp zoeken het dapperste wat je kunt doen. Gun jezelf, maar ook je omgeving, die zorg.


Ehm, wat?

1 like ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 20, 2018 09:00

March 8, 2018

Superheld

Het is internationale Vrouwendag en de enige gedachte die ik daarover heb, vandaag en op dit moment, is dat mijn vrouwzijn zich definieert in moederschap. En daarin sta ik met lege handen. Ergens las ik hoe iemand zichzelf omschreef als ‘moeder, maar niet-uitvoerend’. Dat is mijn nieuwe huls, een nieuwe laag die wordt toegevoegd aan mijn identiteit – de pasvorm is verschrikkelijk juist. Mijn lege handen weten zich geen raad.



We moeten het over een aantal dingen hebben, te beginnen met het woord ‘sterk’.

‘Sterk’ is ook een laag in mijn identiteit, een woord waarin ik me al jaren wentel. Dat heeft te maken met patiënt-zijn, met het hebben van een ziekte die zowel chronisch is als onzichtbaar. Hij is er altijd, die ziekte, hij is alleen niet altijd zichtbaar, dus is er een eeuwigdurende strijd tussen wat ik voel en wat anderen eraan zien (of wat ik aan anderen laat zien, ik kom daar zometeen op terug). Sterk zijn is ook een familiekwaal, de vrouwen uit de grond waar ik vandaan kom vallen niet. Dat lijkt goed, dat lijkt dapper, dat is het misschien ook, maar ik denk steeds aan superhelden: het is allemaal leuk en aardig, die onsterfelijkheid, maar op een dag ben jij de enige die nog over is. Ik denk aan de sterkste vrouw die ik ken en hoe ik het haar zo zou gunnen dat ze eens valt, zodat iemand haar kan oprapen. En dat is ook hoe ik me voel. Niet een superheld, maar iemand die over is, iemand die heel erg graag wil vallen om opgeraapt te kunnen worden. Het gekke is: ze zijn er, er zijn er zat, mensen die me zouden oprapen. Ik hoef het alleen maar toe te laten.

Uiteraard blijf ik staan.


Iemand zei me dat ik het goed doe, op sociale media. Dat ik het delen van wat ik meemaak op de juiste manier doe, toegankelijk en ‘sterk’. Ze schrok zelf van dat laatste woord, kende de makken ervan, omdat zij net als ik patiënt is. Zelfde ziekte, eenzelfde eeuwige neiging om te blijven staan.

Ik weet niet hoe ik het doe, op Facebook en Twitter. Al jaren zijn sociale media voor mij een spel, het is inderdaad de balans zoeken tussen humor, mijn grote schild, en het tonen van mijn kwetsbaarheid, zodat anderen daarop kunnen reageren. Ik volg mensen die zonder waarschuwing hun ingewanden op de digitale tafel leggen, zonder filter, en ik snap het maar ik waak er ook voor: soms zijn de dingen te intiem, te erg, dat schrikt af, er ontstaat inflatie. Er moet bovendien een beetje waardigheid bewaard blijven.

Misschien dat ik daarom haar naam niet noem. Ik bedoel: de naam van mijn kindje. Buiten sociale media noem ik haar liefst continu, liefst klamp ik iedere voorbijganger aan om te zeggen: Weet u wel dat ik een dochter heb? En dat ze niet hier is? Maar dat doe ik niet. Wat ik wel doe, is heel rationeel en lucide praten over wat er gebeurd is, terwijl zich in mij een geluiddichte kamer bevindt waarin ik aan een stuk door aan het krijsen ben.

Die kamer, dat krijsen, dat blijft onzichtbaar.


Gisteren, vannacht en vanmorgen stortte ik in. Eigenlijk is dat maar raar, we noemen het instorten terwijl het eigenlijk niets anders is dan het toelaten van het verdriet en het aangaan van de emotie. Dus is instorten, in elk geval in dit geval, misschien wel het ultieme blijven staan – is het, o gruwel, iets sterks. Rest alleen nog de moed om me te laten oprapen.

1 like ·   •  1 comment  •  flag
Share on Twitter
Published on March 08, 2018 02:27

March 4, 2018

Bang voor geel

Dit is een oud stuk over mijn minst favoriete medicijn. Het is particulier, het is #lolreuma, het blijft voor mij altijd actueel, zelfs als ik a) het betreffende medicijn niet hoef te gebruiken en b) het betreffende tv-programma reeds is afgelopen.

Om nieuwe gebruikers van het medicijn een eerlijke kans te geven, zal ik de naam ervan niet noemen. Het spul werkt namelijk, zeker in combinatie met biologica, doorgaans geweldig op ontstekingen.


‘Ken je dat programma met die tics? Met al die types die elkaar versterken?’ Mijn vriendin roerde in de pasta – pasta met groenten en heel veel tomatensaus, haar ‘vega-specialiteit’.

Ik kende het programma inderdaad, antwoordde ik, al zette ik het na een minuut of tien weer af.

‘Waarom?’

‘Omdat RTL5,’ zei ik, alsof dat voldoende is. En dat was het, want hoe lief presentator en mooiboy Jan Kooiman de deelnemers ook op de schouders klopte, hoe zorgvuldig de aanwezige psychologen ook meedachten over de therapieën en verwerkingsprocessen, het voelde toch een beetje als aapjes kijken – lekker meeleven met lekker gekke mensen.


Levenslang met dwang, zoals het bewuste programma heette, viel onder de noemer emo-tv, versterkt door de immer aanwezige dramatische pianomuziek: tussen de gevoelige riedeltjes, landschap-shots (het tweede seizoen, waarover dit stuk gaat, speelde zich af in Thailand) en reflectieve interviewtjes door kampten de deelnemers met hun dwang- en angststoornissen. Kijkers volgden hun falen en successen.

‘En dat meisje met die kleurobsessie?’ Mijn vriendin gooide nog wat zout in de pan. ‘Ik moest wel aan je denken. Is het hetzelfde als wat jij hebt, herken je het?’

Mijn vriendin had het over Karla. Karla was vierentwintig en doodsbang voor de kleur geel. Naar een vaas gele bloemen kijken maakte Karla volkomen overstuur en als zij tijdens een handeling, handen wassen bijvoorbeeld, per ongeluk aan de kleur geel dacht, moest de hele handeling overnieuw. Maar hoe houd je geel uit je hoofd of uit je leven?

Karla’s oplossing: ‘Zwart. Of rood. Of blauw.’ Ze zei het hardop. Ze waste haar handen opnieuw.

Karla was misschien wel mijn grootste bezwaar tegen het programma: wat zij had was te raar, te particulier. Daar kreeg je toch nog nooit mensen in mee?


Fragment.

De deelnemers komen aan in Thailand, vanaf het vliegveld vertrekt een bus naar de volgende bestemming. Een voor een stappen de deelnemers de bus in. Cut. Aan de achteruitkijkspiegel van de chauffeur hangen gele decoratiebolletjes. Karla ziet de bolletjes en raakt in paniek. Cut. Een man in een geel hesje laadt de tassen in. Cut. Gele tempel. Cut. Karla huilt, ze rilt over haar hele lichaam. Een van de begeleidende psychologen vraagt wat er aan de hand is.

‘Ik zie overal die kleur.’ Karla heeft een wat boers accent met een geknepen stem, dat geeft haar tekst iets stugs – geheel in lijn met het toch al stugge karakter van de geobsedeerden, de neuroten, de angstigen. Die kleur, noemt ze het. Het zal nog zeven afleveringen duren voor ze hem kan uitspreken.

Einde fragment.










Hoe maak je het groteske weer menselijk, het onwaarschijnlijke te bevatten, het bizarre begrijpelijk? Hoe, als mensen het dan toch niet geloven, krijg je ze in elk geval zo ver dat ze er niet over oordelen?

Misschien door mee te doen aan Levenslang met dwang.

In haar introductie wordt genoemd dat Karla op vroege leeftijd reuma heeft gehad en dat ze daarvoor vervelende gele pillen moest slikken. De naam van het medicijn wordt niet genoemd, maar wie bekend is met reuma weet dat het om een afweersysteem onderdrukkende ontstekingsremmer gaat die in kleine doseringen aan reumapatiënten wordt voorgeschreven en in veel grotere porties aan kankerpatiënten. Hoewel uiterst effectief staat het bij gebruikers ervan vooral bekend om de bijwerkingen: extreme misselijkheid.

Het medicijn komt altijd in geel.

De mate waarin deze bijwerking optreedt staat echter helemaal los van de dosering en de wijze van inname – een voormalig behandelaar wist mij te vertellen dat iemand die wekelijks 30 mg krijgt ingespoten niet misselijker is dan iemand die 10 mg aan pillen slikt. Het gaat dan ook om anticipotoire misselijkheid – daar zit het woord anticiperen al in: de gebruiker wordt misselijk omdat hij of zij verwacht misselijk te worden.

Ho even, en wat als je dat niet verwacht? Kun je het niet gewoon niet-verwachten?

Dat kan zeker, maar wacht, ik heb hier een afgesloten brandkluis van twee bij twee meter en meneer X hier staat naast me. Meneer X lijdt aan ernstige claustrofobie. Misschien kunnen we meneer X duidelijk maken dat hem in de kluis niets kan overkomen, er zitten luchtgaatjes in en hij krijgt er ook een lampje bij. Toe maar, stap maar in, meneer X, u hoeft niets te vrezen of te verwachten.

Ingmar Heytze, een dichter die kampte met reisangst, legt in zijn bundel Reisoefeningen uit hoe onlogisch een fobie in zijn werk gaat: ‘Ik heb geen antwoord als iemand me vraagt wat er nou eng is aan de dingen waar ik fobisch voor ben. Ik heb werkelijk geen flauw idee. Dat neemt niet weg dat de angst er is, ook al klopt de aanleiding niet, en hij gaat niet zomaar weg omdat ik hem onzinnig vind. Een fobie heeft per definitie niets te maken met werkelijk gevaar; het is de angst om bang te worden.’

Dat klopt als het om claustrofobie gaat en ook als het gaat om de bijwerkingen bij die gele pillen of die gele vloeistof. Een fobie, een angst, is een geconditioneerde reflex van de hersenen, een pavlovreactie. Daarom is het op bepaalde wijze verklaarbaar dat mensen, die nog nooit opgesloten hebben gezeten in een kluis, toch helemaal panisch worden bij het idee. En op die manier is het misschien zelfs begrijpelijk dat de enige manier om tegen te gaan wat de kleur geel bij je oproept, de kleur zwart ertegenover te zetten. Of opnieuw je handen te wassen.










‘Ik vind het maar maf,’ zei mijn vriendin. Het eten was bijna klaar en ik had nog steeds geen antwoord gegeven op haar vraag. In mijn hoofd zat ik bij mijn eigen tics.

Als jeugdreumapatiënt gebruikte ik het onnoembare medicijn zeker een jaar of acht. Eerst kreeg ik het in injectie, wekelijks bij de huisarts, daarna in pilvorm thuis. Als mijn ouders even niet opletten, begroef ik de pillen in de tuin of spoelde ik ze door de wc. Wanneer dit niet lukte, gaf ik over. Spuugde ik de pillen daarbij uit, dan moest ik ze opnieuw.

Net als Karla bedacht ik trucs om met het medicijn om te gaan, om de misselijkheid – of de angst ervoor – te bezweren. Ik nam de pillen een tijd in met chocolade-ijs van Hertog, zodat er een positieve smaak tegenover stond. Of ik hield geparfumeerde doekjes bij mijn neus, zodat ik in elk geval iets anders dan die pillen rook. Ik weerde geel uit mijn leven – niet alle tinten zoals Karla doet, maar wel een heel specifiek, mat donkergeel die ik met het spul associeerde. Chocolade-ijs heb ik al heel lang niet gegeten.

Mijn vriendin zette de pan op tafel. ‘Je kijkt moeilijk.’

‘Ja.’ Ik rilde even, al wist ik dat dit bijna niet kon, deze fysieke reactie, dat het allemaal tussen mijn oren zat. ‘Ik herken het helemaal, van Karla.’

Ze knikte.

Ja, was is maf. De maaltijd moest nog beginnen en ik had al geen honger meer.


Niet alles is mogelijk – zowel niet in film of literatuur als in het echte leven. Wat mij aan fantasy of aan magisch realistische verhalen intrigeert, is dat ook de meest bizarre verzonnen werelden aan grenzen gebonden zijn.

Een man kan veranderen in een kakkerlak, dat is prima. Verandert hij daarna in een keukendeur, dan haken de lezers af. Een kind kan besluiten niet meer te groeien, dat is goed. Besluit het daarna te gaan vliegen, dan haken de lezers af. Er zijn grenzen, wij – lezers, toeschouwers en buitenstaanders – gaan niet overal in mee.










Fragment. Karla drinkt een glas Fanta. Maar Fanta is geel. Hoe zit dat? Karla heeft haar ogen dicht, dan ziet ze het niet – probleem opgelost. Ik houd mijn hart vast.

Weten de kijkers wel dat angst onlogisch is, dat het niet voldoet aan angst-specifieke wetten maar voor ieder individu weer anders is? Hebben de kijkers Reisoefeningen gelezen? Waarschijnlijk niet, want RTL5. Haken ze nu af?


In zijn bundel Hollands welvaren staat een uiterst scherp essay dat Joost Zwagerman schreef over De Gouden Kooi. Het is al even geleden, maar de Gouden Kooi was een reality-show uit 2007 waarin deelnemers opgesloten zaten in een villa. Bedoeling was om elkaar de tent uit te pesten en zo, als enige achterblijver, een miljoen te winnen. De Gouden Kooi werd gewonnen door Jaap. Op Youtube staan nog altijd filmpjes waarin Jaap, ook wel bekend als Terror Jaap, zijn huisgenoten terroriseert door zijn ruim tweehonderd kilo wegende lichaam onder te smeren met zijn eigen braaksel.

Wat Zwagerman opviel was een heel specifiek gat in het ongemak van de deelnemers: ze zaten opgesloten ja, weliswaar in een villa maar toch, ze konden niet weg en misten hun thuis en naasten en misschien ook wel de Albert Heijn, bovendien zaten ze bij allerlei types die ze niet zelf hadden uitgekozen en die ook graag een miljoen wilden winnen en dat botste nu eenmaal enorm – allemaal lastig dus, maar nergens hoorde Zwagerman iemand klagen over het feit dat er dag en nacht camera’s op hen gericht waren. Niemand baalde ervan dat alles uitgezonden werd, tot en met toiletbezoek (met half-geblindeerde deur als schijnprivacy) aan toe.

Dit is de tijd waarin we leven. Alles mag open, moet open: hoe meer je van jezelf blootgeeft, des te beter. En het werkt. Waar ik bang voor was – dat Karla verguisd zou worden, onbegrepen, weggehoond – lijkt niet te gebeuren: wie de Facebookpagina van het RTL-programma bekijkt, of de Twitterfeed volgt tijdens de uitzendingen, ziet bijna uitsluitend positieve berichten en steunbetuigingen voorbij komen.

‘Diep respect voor deze mensen,‘ schrijft Elly Wouters na de laatste aflevering op Facebook. ‘Kanjer! #dwang’ schrijft Frederique Lambooy op Twitter.

Negatieve reacties – zoals die van Timo Tempels (‘WAT EEN KANSLOZE MISKLEUNEN ZEG…jongejongejonge‘) worden door oplettende social mediagebruikers de kop in gedrukt: hier, op Facebook, vindt men de zelfcorrigerende samenleving waarnaar men zo op zoek is.

Iedereen kan deze commentaren zien en lezen. Timo, Frederique en Elly zijn geen bekenden van mij, ze staan gewoon open en bloot bovenaan mijn zoekresultaten. Toch vind ik nergens een link naar het Facebookaccount van Karla. De tics, neuroses en angsten maken de deelnemers allemaal onzeker, verlegen en eenzaam. Toch durven ze er allemaal mee op tv – eenzelfde gat in ongemak als bij de deelnemers aan De gouden Kooi. Maar de dwangers winnen geen miljoen. Zijn ze de wanhoop zo nabij dat meedoen aan een realityshow hun laatste optie is of speelt de gratis roem ook nog een rol? En zo ja: wat maakt nu dan dat Karla online onderduikt?

Misschien is meedoen genoeg.










Het tijdperk van De Gouden Kooi was ook het tijdperk van de afzeik-tv: niet lekker meeleven met lekker gek, maar lekker lachen om. Wie herinnert zich niet die hilarische audities bij Idols van die meest uiteenlopende treurnissen – de een nog valser of lelijker dan de ander?

Inmiddels vindt een ontwikkeling plaats waarin kijkers behoefte hebben aan een connectie. Andermans kwetsbaarheid stelt gerust. Iemand als Karla, met haar malle stem en malle angst, is iemand waarvan je gaat houden omdat ze je op een niet onprettige manier confronteert met je eigen tics en gekkigheden. Ze vertegenwoordigt het ultieme ‘we zijn allemaal maar mensen’. Als kijker hoop je met haar mee, roep je het op het einde bijna uit: ‘Goed zo, Karla, je kunt het!’

Hetzelfde zie je bij The Voice, Holland’s got talent en al die andere talentenjachten: we zoeken een verbinding. Waar vroeger je vermogen jezelf voor schut te zetten garant stond voor succes, is dat nu de mate waarin je jezelf durft bloot te geven. Of, zoals Marjan Veenstra op Facebook zegt: ‘Respect voor alle deelnemers’.

Karla’s grote overwinningsmoment komt wanneer ze met een reddingsvest het water ingaat en uitroept: ‘Ik heb een gele!‘ Ze trommelt trots op het vest. Gevoelige muziek, talloze reacties op social media – ik hoop dat ze er wat aan heeft gehad. Net als alle kijkers hoop ik dat het goed met haar gaat.


‘Wil je een toetje?’ vroeg mijn vriendin na de maaltijd. Ze hield een bak ijs omhoog – jahoor, dat zul je altijd zien: Hertog, chocolade.

Ik rilde – heel kort, toen was het weer weg. ‘Lekker.’

1 like ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on March 04, 2018 05:18

December 1, 2017

Ik (haten)

Onlangs werd me gevraagd iets te schrijven over mijn privéleven – liefst iets dat me echt aanging, waar ik bijvoorbeeld boos om was of me juist erg vrolijk om maakte. Mooie aanleiding, want over deze gebeurtenis – inmiddels alweer een paar jaar oud – wilde ik al heel lang schrijven.


Mijn jongste stiefzoon is tien en heeft voor het eerst huiswerk. Aan de eettafel buigt hij zich over een blaadje met werkwoordsvervoegingen, ik breng hem een glas chocomel. Middenin de opgaven, die gaan over dingen als boodschappen doen en snoep verdelen, staat:

‘Ik (haten) de nieuwe vriendin van mijn vader.’

Beeld je even de duizenden Nederlandse kinderen in die dit in groep zeven voorgeschoteld krijgen.

In een reeks opgaven met een alledaagse context is het haten van de nieuwe vriendin van je vader kennelijk de normaalste zaak van de wereld. Welke bittere idioot bedacht die opgave? Deze dame (ik weet zeker dat het een (gescheiden?) vrouw was) wilde een zin maken met ‘haten’ , zocht naar iets dat naar haar idee wel vaker door kinderen gehaat wordt en kwam uit bij het cliché van de boze stiefmoeder, waarmee kinderen door Assepoester en Sneeuwwitje al vertrouwd zijn geraakt.

Stel dat er had gestaan: ik (haten) mijn oma. Dat had nooit gekund. Woedende oma’s zouden moord en brand schreeuwen, want het is niet oké om je oma te haten.

Maar vaders nieuwe vriendin? Boeien.


Nu loopt inmiddels een op de drie langdurige relaties stuk. Kinderen met gescheiden ouders zijn niet langer de uitzondering maar eerder de norm aan het worden. Dag in dag uit doen duizenden stiefouders keihard hun best om een band op te bouwen met hun nieuwe gezinsleden.

De ironie is dat G. me wel degelijk heeft gehaat. Toen ik de kinderen van mijn vriend ontmoette was mijn angst niet zozeer wat ze van mij zouden vinden, maar eerder andersom. Ik vind niet alle kinderen leuk. Vaak denk ik aan Brigitte Kaandorp, die in een van haar sketches een heel irritant kind omschreef als zo een tegen wie ze wilde zeggen: ‘Iedereen krijgt limonade en jij lekker niet.’

Ik heb in mijn leven heel wat kinderen geen limonade willen geven. Maar hoe moet je verder met iemand als zijn of haar kinderen stom zijn? En hoe moet je verder met iemand als zijn of haar kinderen jou stom vinden? Met die optie hield ik, heel naïef, geen rekening.

Met de oudste, destijds zes, klikte het meteen. De jongste, toen drie, bleef in de deuropening staan en zei: ‘Jij woont hier niet.’ Daarna ging hij op de slaapkamer zitten mokken tot ik weg was.

Die houding hield G. drie jaar vol. Al die tijd, iedere keer als hij me negeerde (vaak) of niet luisterde (vaker) of domweg hondsbrutaal was (altijd), probeerde ik te denken: dit is een leuk jongetje. Een dapper jongetje bovendien, want zo sterk je territorium verdedigen op zo’n jonge leeftijd verdient bewondering, zij het niet hardop.


Maar ik ben geen heilige. Op een dag was ik zo ongelooflijk klaar met dat kind dat ik, bij gebrek aan limonade, uitriep: ‘Je kunt maar beter zorgen dat je me aardig vindt, want ik ga niet weg.’ Sindsdien gaat het goed – zo goed dat G. de zin doorkraste in zijn werkboek.

Zelden was deze stiefmoeder zo trots.

De volgende dag ga ik naar de juf. Ook die krast de opgave in haar boek door. Daarna mail en ik bel ik de uitgever, die zich ‘geschokt’ weet en belooft de zin in een herdruk aan te passen. G. heeft intussen een opdrachtje minder te verwerken.

We moeten onze kinderen niet willen leren haten, want daar wordt niemand gelukkiger van. En dan nog iets: haten is een zwak werkwoord. Dat kan wel wat uitdagender.

4 likes ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 01, 2017 06:02

November 28, 2017

Dit zijn de schrijvers

Afgelopen zaterdag 25 november was ik te gast tijdens het debutantenbal van Dit zijn de schrijvers XL. Voorafgaand gaven ze mij de volgende schrijfopdracht: ‘Het is 2042, vijfentwintig jaar geleden dat Probeer om te keren uitkwam. Op je verjaardagsfeestje kijk je hierop terug.’ Natuurlijk houd ik me altijd maar half aan opdrachten, dus dit is wat ik ervan maakte:


Een van de laatste herinneringen die ik heb aan de gewone lesdagen op de middelbare school, waar ik ruim tien jaar geleden al vanaf ging, was dat ik op een dood moment op een site stuitte die je een bericht aan je toekomstige zelf liet sturen. Sowieso was het examenjaar een aaneenschakeling van dode momenten, mijn school was overgegaan op Het Nieuwe Leren en dus zat ik in een slordig ingedeelde aula en het was de bedoeling dat ik, zestien jaar en extreem havo, zelf aan het werk ging.

Ik sliep veel.

Ik kan me nog precies herinneren waar ik zat, in de hoek bij de computers. Overal lagen broodkruimels, niet per se van mij. Misschien had ik Rammstein op mijn hoofd. Wat ik aan mezelf schreef weet ik niet meer. De toekomstmail heb ik nooit ontvangen. Laten we ervan uitgaan dat we er weinig aan hebben gemist. Misschien is het interessanter om het om te draaien: als ik nu een mail naar dat meisje van toen zou kunnen schrijven, wat zou er dan instaan? Waarschijnlijk iets van dit:

En nu is het klaar, kleine dramaqueen. Als je je voorneemt om van je laatste schooldagen te genieten, doe dat dan ook. Later is heel dichtbij en het komt allemaal best in orde. Kijk eens om je heen. Je zult een van de weinigen blijken die precies zal doen wat ze altijd al heeft willen doen. Je bent nog anderhalve man en een paar vergissingen verwijderd van de man bij wie je thuis zal blijken. De verhalen in je hoofd zullen rijpen en die papieren stopwoordjes leer je ook wel af. Een van je katten zul je Haggis noemen. Je zult een debuut schrijven waar je trots op kunt zijn. Eet ’s nachts alsjeblieft geen witte boterhammen met pindakaas meer.


Heel mijn leven al ben ik slecht in het hier en nu leven. Ik ben altijd bezig met gisteren, met morgen, met volgende week, ik leef nog het meest in het moment ik wanneer ik me ’s morgens afvraag wat ik ’s avonds eet. Toch valt het me lastig om een beeld te schetsen bij mijn tweeënvijftigjarige ik. Zou ik dik zijn? Gelukkig? Hoeveel katten is vijfentwintig jaar later – en hoeveel verhalen?

Ik heb schrijvers horen zeggen dat ze hun debuut het liefst zouden vergeten, dat ze hun eigen woorden niet kunnen teruglezen zonder alle behang van de muren te willen krabben. Ik hoop dat mij dat niet gebeurt – dat ik een hekel krijg aan eerder werk, mezelf minacht.

Zes jaar lang werkte ik aan Probeer om te keren, dus het is meer dan zomaar een roman, het is een wezen dat ik bij me draag. Zou ik tegen die tijd nog wel eens aan ze denken – aan Eline en Alma, aan Michelle? Zou ik een andere afloop voor ze hebben bedacht?

Ik heb geleerd dat ik als schrijver alles moet weten. En dus weet ik exact wat er met Michelle is gebeurd, ik weet of Eline het dorp uit is gegaan of niet, of Alma nog met haar man getrouwd is, ik weet of Barends winkel nog bestaat, Fred nog dagelijks in de kroeg hangt en of Frank een nieuwe skelter heeft gekocht. Ik weet alles over Bauke. Ik zou veel makkelijker kunnen antwoorden op de vraag hoe het hen vijfentwintig jaar later vergaat dan mijzelf.

Maar dat ga ik niet doen, dat zou flauw zijn. Ik heb deze mensen en dat dorp uit woorden geschapen en in papier gegoten en vanaf de eerste beelden werden ze echt voor mij. Mezelf gaf ik het privilege om een stukje met ze op te lopen – nu eens met Alma, dan weer met Eline en al lopend stuitten we op de rest. Maar dat stukje is eindig, ze hebben mij niet meer nodig. Als schrijver weet ik wanneer het tijd is om de andere kant op te kijken, om om te keren.


Er zijn zoveel plannen, zoveel ideeën. In verandering geloof ik niet, alleen in de volgende ontwikkeling: dat je met de jaren steeds meer wordt wie je bent. Dus ik ben vooral benieuwd naar wat er ligt, na al die tijd. Heb ik over reuma geschreven? Over moeder/dochtervriendschappen, zoals ik al jaren van plan ben? En het plan waarmee ik momenteel voorzichtig flirt, heb ik dat tegen die tijd doorgezet en is het van de grond gekomen? Word Probeer om te keren in 2042 nog gelezen?


Als ik nu een mail naar mijn toekomstige zelf zou schrijven, zou het een heel kort berichtje zijn. Misschien een grapje, een kattenplaatje, de vraag of ik trots ben. Met een beetje geluk is het antwoord nog veel korter – gewoon een ‘ja’ of een ‘nee’. Geen groet natuurlijk, alleen de woorden:

Leuk dit hoor, en nu aan het werk. Eet ’s nachts alsjeblieft geen boterhammen met pindakaas.’

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on November 28, 2017 05:42

October 4, 2017

Dierendag: Lies

(In licht aangepaste vorm verscheen dit blog eerder (2012) op Spunk)


Mijn kat heeft me het grootste cadeau gegeven dat ze me kon geven: anderhalve week voor mijn definitieve vertrek naar een andere stad is ze gestorven.

Misschien moet ik dit even uitleggen. Lies werd 20 jaar oud. Zelf nader ik de 22, dus onze levens liepen bijna gelijk op. Ze maakte mijn complete basis- en middelbare schooltijd mee, was ouder dan mijn broertje en overleefde twee oma’s.


Ik denk dat er iets gebeurt met huisdieren die zo lang met je meelopen. Als stille, oordeelvrije getuigen van grootse en kleine gebeurtenissen nemen zij, wellicht onverwachts, een steeds grotere plek in in de herinneringen die in die periode gevormd worden. Als levende decorstukken uit een bepaald tijdperk balanceren ze uiteindelijk, als ze het goed doen, tussen vriend en gezinslid in. Een wezen dat zo dicht bij je wil zijn dat het ‘t liefst op je hoofd ligt, is niet ‘zomaar een kat’.


Lies vervulde ook een pedagogische rol: wanneer zij met haar majestueuze katteninstinct vond dat het te laat werd, kwam ze vanuit mijn slaapkamer de woonkamer in, ging ze vervolgens midden in de kamer op de grond zitten en keek ze me met kaarsrechte rug aan. Wat dacht je ervan, Sikken? Als ik na een tijdje de hint begreep en overeind kwam, stond ook zij op en gingen we samen naar bed.


Een jaar of zes geleden kwam ik een ansichtkaart tegen op PostSecret die mij confronteerde met de sterfelijkheid van mijn huisdier. Het ging om een overbelicht kiekje van een oudere hond. Daarboven stond: “I’m really scared that you are going to die of old age before I get the chance to come home from college and give you the attention you deserve.” En rechtsonderin, nauwelijks leesbaar: “Please hold on for me.”


Door die kaart realiseerde ik me dat ook mijn dametje niet eeuwig zou leven: er zou een dag komen waarop ik zonder haar naar bed zou moeten. Ik kon mezelf beschermen (en afstand nemen) of ik kon nog meer van haar gaan houden. Heel bewust koos ik voor het laatste, ook toen ik een relatie kreeg en veel weg was. De afgelopen twee, drie jaar reisde ik intensief heen en weer tussen Klein Dorp (kat) en Grote Stad (man). Soms vond ik dat moeilijk, maar ik deed het omdat ik Lies miste.


Toen ik wist dat ik zou gaan samenwonen, hoopte ik Lies nog te kunnen meenemen. Waarschijnlijk wist zij eerder dan ik dat dat niet zou gaan. Twee weken voor de verhuizing werd ze ziek: in een oplopend tempo kreeg ze steeds minder lucht. Het was genoeg. Bij de dierenarts sliep ze in zoals ze ook altijd bij mij onder de dekens lag: haar magere lijf strak tegen mij aangedrukt, haar koppie op mijn arm.


Ergens denk ik dat ze dat voor mij heeft gedaan: zij had haar leven al gehad en het was een goed leven. Door te sterven gaf ze mij haar zegen. Het was alsof ze zei, ik laat je gaan. Dat is heel bijzonder. Het laat zien dat sommige dieren het gewone weten te overstijgen. Dat zijn de dieren die het meest gemist worden, dieren zoals Lies.


 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on October 04, 2017 12:00

August 23, 2017

Wees erbij!

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 23, 2017 13:18