Het wolkenpaviljoen Quotes

Rate this book
Clear rating
Het wolkenpaviljoen Het wolkenpaviljoen by Jannie Regnerus
290 ratings, 3.70 average rating, 51 reviews
Het wolkenpaviljoen Quotes Showing 1-7 of 7
“Hoe vluchtig hun ontmoeting ook is geweest, lang genoeg voor Luut om zich achtergelaten te voelen.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
“Voor hem is de Sagrada een bouwwerk van hoop, wie ziet dat men ongeacht wereldoorlogen en doemscenario's stug is blijven bouwen aan een kathedraal kan niet anders dan erin geloven dat de mensheid nog een grootse toekomst tegemoet gaat.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
“Andere verhalen gaan over een man, een vrouw en hun bed waarin steeds meer dekens nodig zijn om warm te blijven.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
“De mensen op straat bogen zich voorover tegen de sneeuwbui in, alleen de voorkant van hun mutsen en jassen kleurde wit. Het leek alsof alles en iedereen werd gehalveerd, aan een kant uitgegumd.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
tags: sneeuw
“Hoe leg je uit aan de ander dat de liefde onderweg is verdampt? In de lange meters weggelekt als water uit een gebarsten kruik. Kortstondig vormden de afzonderlijke druppels een spoor van zwarte stippen op het zand, maar al gauw namen ze de kleur van het stof weer aan en was de weg terug niet langer te herleiden.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
“Luut weigert nog langer mee te doen aan het opgejaagde bouwen, de huizen die hij ontwerpt krijgen geen tijd om te wortelen. Aan sommige van zijn bouwwerken wordt op de tekentafel al een houdbaarheidstatum opgelegd, ze vormen de tijdelijke opvulling van een kuil. Een pleister van steen op een wond in de stad.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen
“Zijn benen passen maar moeilijk tussen de stoelen, alles in hem wil uitbreken. Hij drentelt in de smalle gangpaden heen en weer, manoeuvreert behoedzaam langs anderen die scheef in hun stoelen hangen en met een achterovergeklapt hoofd liggen te slapen. Tussen driehonderd mensen te zijn opgesloten roept een oud en verstikkend gevoel in hem op, evenveel zielen als in het dorp uit zijn jeugd. Ze zijn hem vreemd en toch moet hij hun intimiteiten verdragen.”
Jannie Regnerus, Het wolkenpaviljoen