11.06.2025
Het is een vredige dag, er staat weinig wind en de zon schijnt uitbundig. Hoog in de lucht cirkelt een roofvogel voor zijn plezier en jagen zwaluwen op insecten. Als getoverd dwarrelen er plotseling tientallen atalanta’s door de tuin, zelfs de poezen kijken gebiologeerd toe. De rust wordt alleen verstoord door ronkende tractoren, ratelende maaiers, brommende koelmachines of de piepende remmen van een melk- of beestenwagen. De herrie op de eerste droge dagen na een periode van buiig weer is om hoorndol van te worden.
Terwijl ik me afvraag of onze tuin méér is dan de som van zijn delen, duikt de gaai, ongetwijfeld dezelfde als die van gisteren, vanuit een eik steil naar beneden, draait zich om in zijn vlucht, grijpt met beide poten een van de beugels vast waarmee het potje doppinda’s aan de houten schuurwand bevestigd is en pikt een doppinda op. Als hij naar de ondoorzichtige bladerkroon terug gesneld is, hoor ik de dop kraken.
Ja, denk ik, deze tuin is meer dan de som van zijn delen. Afgezien van de historie die ik met hem heb, ademt hij een sfeer uit die iedereen kan waarnemen, en heeft hij niet alleen betekenis voor mij maar als minibiotoop ook voor de planten, dieren en schimmels die erin huizen. In deze zin gaat er van de tuin een scheppende, bezielende kracht uit die je geest zou kunnen noemen. De geest van ‘onze’ tuin, voor wat (of wie?) ik grote bewondering koester.
