Geschoffeerd

In een recensie van John Ashbery’s A Worldly Country (2007) wijst Bryan Appleyard ons op een grondtoon van Ashbery’s poëzie: het constante, treiterende vermoeden dat er iets wezenlijks te zeggen valt over de wereld waarin wij ons bevinden. De lezer pikt dit vermoeden op en maakt het te midden van Ashbery’s omtrekkende bewegingen en falsifiëringen tot de zijne.

In het tweede gedicht uit A Worldly Country, “To Be Affronted”, voelt een berenkop zich geschoffeerd:

GESCHOFFEERD

Een tijdje vingen we het wezen van de dingen op
zoals ze in het verleden hun beloop hadden gehad. En we leerden ze
heel goed kennen. Spinnenwebben hingen
boven de kust. Onverschrokken plukte het meisje
ze uit de wolken, alle mysterieus
en rubberachtig. Later tilde een waas
ze boven de cementen droom van taxis en leven uit.
Dit was de min of meer gebruikelijke
wijze waarop dingen uit- en weer
samenvloeien. Wat we niet konden zien was
verrukkelijk. Juli ging heel snel voorbij.

Meer dan wat er aan de hand was, meer zelfs
dan cirkels die tegen het midden
en het einde loslaten, was de kaars die in het gewelf stond
en nare dingen mompelde tegen het weer,
de gevels. Stel je een film voor die identiek is
aan iemands leven, dezelfde lengte, dezelfde waarderingscijfers.
Stel je nu voor dat jij erin speelt en de tweede hoofdrol vervult,
een rol die eigenlijk belangrijker is dan die van de opdrachtgevers.
Hoe weet je dat meer dan de helft
voorbij is? Terwijl de pastelkleurige toendra
als een mandala van alle kanten toestroomt
kan het allerkleinste meisje nergens heen.
Ze speelt met ons, in onze pronkstoet; je schaamt je
omdat je zo lang bent weggeweest en wat dan ook
in de toestand laat geraken waarin het nu verkeert. Te laat, de berenkop
op de schoorsteen loopt rood aan van eenzame
archetypische ergernis over de wijze waarop de tijd zojuist verstreek.

Het is te laat voor de huzaren en de gebogen figuur
op de achtergrond: toen ik jong was dacht ik
dat hij een tovenaar was, of misschien een vergeten
charlatan uit een verre hoofdstad. Nu weet ik dat niet zo zeker meer.

*

Net als in het openingsgedicht van A Worldly Country staat ook in dit gedicht de tijd centraal. Meer specifiek: het besef dat de tijd snel gaat.

Een ouder iemand, de ik-figuur, lijkt al mijmerend terug te kijken op het leven. In de eerste strofe komt de jeugd aan bod, waarin de ik-figuur dingen leert en zich ontwikkelt tot een volwassene. Het was kennelijk een zorgeloze tijd die, achteraf gezien, plankgas verstreek.

In strofe twee volgt de ernst van het bestaan: je probeert je in de boze buitenwereld te handhaven, vraagt je ergens halverwege af waar je het allemaal voor doet en belandt niet veel later in de herfst van je leven.

Het (allerkleinste) meisje in de eerste twee strofes doet me denken aan de Alice in het parodistische avonturenverhaal Alice in Wonderland, waarin vooral de logica op de hak wordt genomen. In “de berenkop op de schoorsteen” zie ik telkens als ik het lees, maar zonder enige concrete aanwijzing, een ingelijst portretje van de markante kop van Ashbery zelf, die net als de Gekke hoedenmaker in Alice in Wonderland ruzie heeft met (de) Tijd.

Dan de derde en laatste strofe, waarin de fase van de ouderdom is aangebroken: je hoeft niets of niemand meer te veroveren – “het is te laat voor de huzaren” – en begint je af te vragen wanneer de man met de zeis – “de gebogen figuur op de achtergrond” – bij jou langskomen zal.

Ashbery was tegen de tachtig toen hij dit gedicht schreef.

1 like ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 19, 2025 08:28
No comments have been added yet.


Ton van ’t Hof

Ton van 't Hof
Aantekeningen
Follow Ton van 't Hof's blog with rss.