Stemgeluid
‘Esthetische consistentie = stemgeluid’ lees ik op Silliman’s Blog, wat gemunt zou zijn door musicoloog Peter Yates. ‘Toon’ is misschien beter, voegt Silliman er even later aan toe, ‘maar het verschil tussen deze twee termen is verwaarloosbaar.’
‘Each poet in his or her practice has characteristic moves as inescapable as the moon’s gravity on the tides.’
Stijl is weer iets anders dan stemgeluid of toon. Stijl als een manier van schrijven of spreken kan worden aangeleerd, of afgeleerd, terwijl je je stemgeluid van onze lieve Heer hebt gekregen. Je bént je eigen stemgeluid, je kunt er niet aan ontsnappen.
Het herkennen van iemands poëtische stemgeluid is gemakkelijker dan het omschrijven ervan. Wie herkent de Kouwenaar in Kouwenaars gedichten niet? Maar definieer dat stemgeluid maar eens.
Ik heb deze kwestie weleens vergeleken met het herkennen en omschrijven van een kleur, blauw bijvoorbeeld.
Omdat ik er niet een-twee-drie literatuur over kan vinden, houd ik het er voorlopig maar op dat het stemgeluid van een dichter persoonlijke combinaties zijn van ritme, klank, woorden, techniek en betekenissen, die een constante factor vormen binnen zijn of haar oeuvre. Silliman heeft het in dit verband over ‘the writer’s almost alchemical processing of phenomenological perception.’
Interessant is Sillimans constatering dat ook dichters die werken met onpersoonlijk, niet-eigen materiaal – poëten die collages maken bijvoorbeeld – over een eigen stemgeluid beschikken. Blijkbaar kunnen we poëten ook herkennen in hun keuzes en verwerkingen van andermans teksten:
‘Coolidge, Inman, Melnick, Mac Low – all of the most rigorous “anti-voice” poets in fact have totally identifiable voices in Yates’ sense of a recognizable aesthetic consistency.’
(12-06-2017)