Meisjes XI
Ik sta buiten op de gracht, met mijn onderrug tegen een brug aangeleund. Op mijn sjaal ligt een laag aangekoekte sneeuw.
‘Het is glad,’ sms’t ze, en dan: ‘Ik ben overal te laat, al de hele dag. Ben er met een half uurtje.’ Daarna nog: ‘sorry!’
Ik scroll naar beneden en naar boven in mijn berichteninbox en stop mijn telefoon terug in mijn broekzak, kijk omhoog naar de geel-grijze lucht. Er is iets aan wachten op iemand, aan wachten binnen te tijd waarin je al met iemand samen zou moeten zijn. Ik voel me als een kind dat achtergelaten is voor de poorten van de dierentuin: ik kan een glimp van de leeuwen opvangen en ze af en toe horen brullen, maar daar blijft het bij. Laat komen maakt dat mijn hartslag omkiepert, alsof ik plotseling heb moeten remmen op mijn fiets en met mijn maag op mijn stuur ben geknald. Komt iemand te laat zonder een duidelijke reden, dan zakt het ‘sorry,’ als een langzaam rollende bowlingbal naar beneden, naar mijn benen, mijn evenwicht, om maar niet te beginnen over afzeggen op het laatste moment of, nog erger: zeggen dat je me wilt zien, en wel nu, maar dat het nu echt niet handig is, dus dat je toch niet komt. Ik maak van kinds af aan een verschil tussen wensen uitspreken en doen wat je wenst. Het zijn redenen geweest om telefoonnummers te wissen of mensen niet meer te willen ontmoeten. Een slechte gewoonte, een manipulatieve. Alsof ik alle ruimte wil innemen, er buiten mij niets anders meer mag bestaan zodra je met me afspreekt, ooit hebt gezegd dat je me leuk vindt - of nog erger: ik me dat in mijn hoofd heb gehaald.
Het blijft sneeuwen, grotere vlokken nu. Achter de ramen van het café aan de overkant zitten mensen tegenover elkaar. Ze drinken bier, koffie, chocolademelk met slagroom. Ik kijk naar hoe ze met elkaar praten, hun handen op onderarmen leggen, een beetje van hun stoel opstaan, zich naar voren bewegen en kussen. Van buitenaf gezien lijkt elk café met al zijn bezoekers een identieke filmstill, een tot leven gebrachte kopie van een opgewekt Hopper schilderij. Het beeld is nooit anders dan hoe je het je voorstelt. Het is een spel van kijken en bekeken worden, van je uniek voelen zoals je daar zit, op die stoel, aan die toog, maar het tegendeel is waar: er is een format en daar ga je in zitten, op de plek waar je het beste past. Ik pak mijn telefoon weer uit mijn zak en open haar berichten, herlees ze. Een meisje dat ik eens ontmoette zei: ‘We zien onszelf vaak als het centrum van een sterrenstelsel. De as waar alles omheen draait. Dat is normaal, maar ook gevaarlijk. Voor je het weet val je voorover met je hoofd in die vijver, verdrink je in je eigen spiegelbeeld.’ Ik denk aan de handen van dat meisje. Aan hoe ik tegen mijn vrienden zei dat ze anders was. Aan hoe ik na weken besloot: uniek zijn is een construct, waarin je probeert de uitzondering op de ander te zijn, maar jij bent net zo goed de ander.
Lisa Weeda's Blog
- Lisa Weeda's profile
- 45 followers
