Na het veelgeprezen Poppy en Eddie en het bejubelde Poppy en Eddie en Manon is Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper de volgende roman waarin Herman Brusselmans de grenzen van z’n semiautobiografische wereld aftast en verlegt. Hij komt hierbij een groot probleem tegen: een van zijn hoofdpersonages vraagt hem om haar niet meer te gebruiken in zijn boeken. Brusselmans moet derhalve qua literaire techniek tot het uiterste gaan, en dan heb je ook nog Jerry Nüttbaum, de bodyguard, en het tijdschrift Rochel, en de vertalers van het Nederlands naar het Engels: bestaan die allemaal echt of niet? Allicht bestaan ze niet, behalve in de werkelijkheid die Brusselmans bij elkaar fantaseert, mede om zichzelf te redden, want zoals gebruikelijk worstelt hij met duizend demonen, die hem vooral ’s nachts belagen, en die hij te lijf gaat met herinneringen, overpeinzingen, wilskracht, pure onzin, en diepe ernst. Poppy en Eddie en Manon en Roy Harper is opnieuw een hoogtepunt in het soort romangenre waarbinnen Herman Brusselmans definitief de alleenheerser is.
‘Poppy en Eddie’ was de aanzet voor een trilogie op semi-autobiografische toon over het leven van de hoogedele Herman Brusselmans. Dat laatste is in zekere zin ironisch. Poppy en Manon - laten we de hond even achterwege - zijn de twee vrouwen waarmee Brusselmans liefst in volle harmonie en in driehoeksvorm een relatie wil. Daar denken de twee dames echter anders over, en Brusselmans blijft achter met de problemen van dien. Tot zover ‘Poppy en Eddie’, en ‘Poppy en Eddie en Manon’.
“Ik dacht aan m’n ex-verloofde Manon, en ik kreeg een krop in de keel. Het magnifieke meisje, dat niet meer bij me was. Ik moet proberen om met haar vrienden te worden, zoals ik vrienden ben kunnen worden met Poppy. Makkelijk is het niet, om over te schakelen van een man-vrouwrelatie naar een vriendschap. Het kost ook nog tijd. Het verlangen naar haar was groot.”
Herman heeft een probleem, laten we het daarop stellen. Dat probleem uitleggen, zou ons doen vervallen in psychoanalytisch gezwets. Misschien beschouwt Brusselmans deze trilogie als een soort therapie. Maar net dan stuit hij op een betonnen muur. Manon laat na 67 pagina’s in het derde deel weten dat ze in geen enkele zin meer in een boek van Brusselmans wil komen. En dan houdt het op, want na elke aangezette en langgerekte zin botst Herman op deze muur. De bulten doen steeds meer zeer in de donkere stille nacht. Slapeloos. Eenzaam.
Er zit niets anders op dan af te dwalen in zijn ijlende gedachten. Onzinnige fictie neemt het steeds meer over van de kwelling, om haar toch maar uit de weg te gaan. Het maakt dit zo boek doodsaai dat niemand zich hierin mag vergissen. Enkel Freud zou zichzelf zoet weten te houden met dit geraaskal. Maar. De perfectie van dit boek zit in de contrasten. In de halsstarrig toegedekte diepten. En de diepten zijn diep. Een levensesthetiek zoals die van Brusselmans is slechts weinigen gegeven. Of we daar jaloers over mogen zijn, dat leest u maar in (...).
Misschien speelt Brusselmans met onze voeten. Wat maakt het uit.
lees één brusselmans en je hebt ze allemaal gelezen. toch laat ik mij altijd verleiden om hem te lezen, hij kan wel degelijk heel goed schrijven maar de vuilbekkerij - die soms haast komisch is - maken zijn boeken tot een ietwat misplaatste voetnoot in het leven. neem die vuilbekkerij eruit en je hebt een mooi kort verhaal. vooral in dit boek is de epiloog enorm mooi. ik zou willen dat hermanswat minder zou willen met zie hier eens wat ik allemaal durf op papier te zetten. wordt wakker herman en schrijf een beter werk zonder sex, dan ga je pas een prijs winnen!