Als avontuur verdwalen is, verlies ik mij het liefst in alle trage zinnen die je zei. Je leert me horen met jouw ogen en ik zie mezelf verbijsterd staan. Het lijkt wel poëzie. Je kleine stem heeft mij van schor geschreeuw genezen. Met jouw gedachten kan ik alle bloemen lezen.
Ilja Leonard Pfeijffer is a poet and writer. Distinguished in nearly every genre imaginable, he is one of the most celebrated authors of the Dutch language and is recognized as one of the most compelling voices in contemporary Dutch literature. He has more than forty titles to his name, including poetry, novels, short stories, plays, essays, scientific studies, columns, translations and anthologies. Exhibiting a powerful style and classical command of form, his work has contributed to literary revival and growing engagement, both of which are explicitly expressed in his work as a columnist and television documentary maker as well.
Een dik half jaar deed ik erover, maar ik heb ze allemaal gelezen (zij het niet allemaal even aandachtig). Ik las dit boek vooral om na te gaan wat voor een poëzie-lezer ik eigenlijk was, registrerend wat het gedicht dat ik las met me deed. En als ik naar het eindresultaat zie, dan merk ik dat het klopte wat ik al vermoedde: ik blijf over het algemeen vasthaken aan een redelijk klassieke vormentaal, maar zelfs die kan erg verscheiden zijn (mijn hart heb ik nog altijd verpand aan Vasalis, Anton Van Wilderode, Paul Snoek, Lucebert, Jotie ’t Hooft, Christine D’haen, ik weet het, vooral Vlamingen). Onvermijdelijk zaten er ook een paar echte ontdekkingen bij (Ed Hoornik, H.H. Ter Balkt, Peter Verhelst, Neeltje Maria Min, Yannick Dangre en Charlotte Van den Broeck). Ik begrijp niet goed waarom Pfeijffer ook enkele liedjesteksten heeft opgenomen (van drs P of Lennaert Nijgh bijvoorbeeld), want – hoewel leuk op zich – als poëzie zijn die naar mijn gevoel duidelijk ondermaats. Tenslotte: ik blijf in de eerste plaats een proza-liefhebber!
Uiteraard heb ik niet de meer dan 1200 gedichten van deze bloemlezing gelezen in vier dagen. Daar is het m.i. ook niet voor bedoeld.
Desondanks meen ik een aardig beeld te hebben van deze verzameling en Ilja Leonard Pfeijffer is gewoon niet mijn smaak en we delen ook niet dezelfde voorkeuren wat betreft poëzie.
Waarom steeds zoveel gedichten van dezelfde dichters? De titel is bovendien nogal misleidend en wat mij betreft voorbehouden aan Gerrit Komrij, de meester der bloemlezingen.
Toch drie sterren omdat in ieder geval Marieke Lucas Rijneveld (zij het maar 1 gedicht), Rutger Kopland en Menno Wigman tot de uitverkorenen behoren.
Een boek om langzaam van te genieten. Hoewel er valt te twisten over sommige keuzes die Pfeijffer heeft gemaakt bij het samenstellen van deze bloemlezing - maar dat kan natuurlijk altijd - biedt deze wel een goede stap voor wie van poëzie wil genieten maar niet weet wat te lezen.
Bijzonder om na ruim dertig jaar weer poëzie te lezen. Ik heb het boek scannend gelezen, op zoek naar gedichten die ik zou kunnen gebruiken in mijn lessen en voor mijn studie. Een van mijn favoriete gedichten is nog steeds het titelloze gedicht van Neeltje Maria Min.
Och, ik behoor niet de tot de volhouders die alles in deze bloem- - neen, Junglelezing, konden doornemen. Desalniettemin erg gecharmeerd door de dwarse keuzes. Ik hou er wel van, dat ik zelf kan beslissen of iets me aanstaat ipv dat alles op voorhand al Groots en Indrukwekkend is.
Waarom kostte het mij zoveel tijd en moeite om door deze 1360 bladzijden heen te komen, terwijl ik dertig-veertig jaar geleden toch vlot en met veel plezier door de 2300 pagina’s van Komrij’s twee bundels ben gefietst? Heeft het voornamelijk te maken met het feit dat ik toen een gretige jongen was en nu een ouwe vent die nog moeilijk te verbazen valt? Of zou het kunnen liggen aan de kwaliteit van deze bloemlezing? Waarom wilde Pfeijffer zich tegen Komrij afzetten en heeft hij daarom naar eigen zeggen “de grappenmakers de tempel uitgejaagd”? Is het niet dapper, avontuurlijk, poëtisch om grappig te zijn in een tempel? Is humor niet een levensnoodzakelijk ingrediënt om schrijven over menselijk tekort, eenzaamheid, onmogelijke liefde, sterfelijkheid, verteerbaar te maken? Waarom zijn hier zoveel gedichten opgenomen waar geen touw aan vast te knopen valt? Ben ik heel erg arrogant wanneer ik ervan uitga dat als ìk, een intelligente en belezen kerel, van een gedicht niks snap dat gedicht ook niet te snappen vàlt? Waarom zijn zowat alle Engelstalige gedichten die ik het voorbije jaar las – van Simon Armitage, T.S. Eliot, Philip Larkin, Frederick Seidel, Louis Jenkins, Roger McGough, Carol Ann Duffy – wèl te begrijpen en ontiegelijk veel beter dan het meeste van wat in deze bundel te vinden is? Zou het kunnen zijn dat er in ons middelkleine taalgebied wel heel erg veel poëten rondlopen met heel erg kleine p? (Eén gek kan meer vragen stellen dan duizend wijzen kunnen beantwoorden.)