Rino Feys's Blog

September 18, 2021

De oude dichter

Naar aanleiding van het verschijnen van zijn gebundelde dagboeken komt de oude, misschien wel, grootste nog levende dichter van ons land langs voor een voorstelling in onze boekhandel. Om aan zijn wensen te voldoen hebben we een hotel voor hem geboekt. Een van de medewerkers van het hotel is een goeie vriend van me die af en toe een kop koffie komt drinken in onze leeszaal annex koffiebar. Hij weet me te vertellen dat de vrouw van de oude dichter is meegekomen en om een aparte kamer heeft verzocht.

Het is vrijdagavond en naast de harde kern zit er een heel divers publiek in de koffiebar. Onder de bewonderaars - variërend van soms vreemd uitgedoste jonge snuiters tot oude grijsaards met mutsen of hoeden waar haarplukken weerspannig onder uitsteken - herken ik enkele bibliothecarissen en een aantal al dan niet getalenteerde dichters en schrijvers waarvan tenminste een van hen zichzelf binnen enkele jaren, als in een droom, daar op die begeerde stoel ziet zitten, hoewel het gewoon dezelfde stoel is als alle andere stoelen hier.
Iemand fluistert me toe dat de oude dichter het evenement op een haar na heeft afgezegd, wegens het overlijden van z'n broer. Maar ze hadden naar verluidt al jarenlang weinig of geen contact meer met elkaar.

De oude dichter schrijdt binnen, vriendelijk maar gereserveerd - zijn vrouw is er niet bij. Hij kijkt eens rond, vraagt waar de poëzie staat en inspecteert de kast. Het is een kast waar we trots op zijn, er staan honderden gedichtenbundels in; ongeveer alles wat de moeite waard en te verkrijgen is, van aanstormende, gevestigde en verscheidden poëten, door de eeuwen heen.
Van de oude dichter is dat niet enkel zijn meest recente werk maar ook wat nog steeds bij de uitgever in herdruk is, waardoor hij een behoorlijk stuk van deze kast inneemt.
Tenslotte vraagt hij een glas wijn, gaat aan het tafeltje zitten dat daar speciaal voor hem werd neergezet en stalt zijn boeken en paperassen voor zich uit. We bevinden ons al voorbij het aanvangsuur en langzaam valt het publiek stil, weliswaar zonder de minste aanwijzing dat er iets op til is, als de oude dichter even kucht en de eerste zin leest. De lezing is officieel begonnen.

Ofschoon nog maar net gestart, blijkt het - door de grote stiltes die de oude dichter laat vallen - vaak moeilijk om vast te stellen of de voordracht nog verder gaat of alweer afgelopen is. Soms doet het geritsel tussen de paperassen en het bladeren in een boek vermoeden dat er nog iets achter komt. Het is dan ook één van de kenmerken van de oude dichter. Dat hij zijn tijd neemt.
Langzaamaan raakt hij op dreef en leest voor uit het boek vol gemoedsbewegingen, waarin hij zo rauw in zijn ziel laat kijken dat een recensent liet weten dat hij de blik tijdens het lezen geregeld af moest wenden. Maar het is een lovende recensie, het zijn allemaal lovende recensies, zeg maar onvervalste liefdesverklaringen voor de oude dichter en zijn meest recente, volumineuze boekdeel waarvan iedereen diep onder de indruk is, zowel vriend als vijand.

Ik sta aan de bar toe te kijken, als last man standing, naar de bijna religieuze stilte bij het publiek, naar het onmiskenbare ontzag voor deze hogepriester van de woordkunst die hier op deze plaats en op dit moment een bijna goddelijke uitstraling bezit.
In sterk contrast met dit alles wipt, telkens de stem helemaal stilvalt, de kleine hond driftig overeind door het losbarstende applaus waarvoor ze nooit enig begrip heeft kunnen opbrengen. Iedere keer stelt ze zich tot doel dit collectief aangedreven monster met man en macht te bestrijden, een gevecht dat ze aangaat in de vorm van hysterisch geblaf en pas staakt als het weer rustig wordt. Waarna ze opnieuw neerzijgt, genietend van haar overwinning op de recente vlaag van verstandsverbijstering.

Merkwaardig genoeg ontlokt deze reactie keer op keer veel lachende gezichten bij de aanwezigen, deels opgelucht omdat de zwaarmoedige sfeer hiermee eventjes wordt doorbroken, maar ook omdat ze er een vorm van appreciatie vanwege mijn viervoeter in menen waar te nemen, want aangezien een teckel niet kan applaudisseren, moet ze haar enthousiasme wel uiten via geblaf.

Wanneer het al geruime tijd weer stil is, begint de oude dichter aan een volgend relaas, een bijkomende of andere overpeinzing of beslommering die ooit eens in hem opkwam en die zich al dan niet enkel in zijn hoofd heeft afgespeeld.
Af en toe steekt hij, zonder op te kijken of het lezen zelfs maar te onderbreken, een hand omhoog met daarin zijn lege wijnglas. Op zo'n moment kan ik mijn oude professie als cafébaas nog eens demonstreren en loop dan, ietwat overdreven plechtig - ik kan het niet verhelpen - met m'n linkerhand op mijn rug en met in de andere hand de fles, op de oude dichter af. De eerste keer vul ik z'n glas voor een derde bij, maar, luider verder lezend steekt hij z'n hand wat hoger, dus vul ik het glas nogmaals aan en opnieuw tilt hij z'n hand iets hoger, alsof zijn dorst werkelijk niet te stillen valt dus vul ik het glas dan maar tot aan de rand, dit alles tot grote hilariteit van het publiek dat daarna geamuseerd toekijkt hoe hij het glas voorzichtig, zonder te morsen, tot aan de lippen brengt en het lezen net zolang onderbreekt als het duurt om de volledige inhoud in één keer naar binnen te gieten.

De oude dichter loodst ons doorheen de gedachtengangen van z'n dertigjarig labyrint en spendeert naar het einde toe ook nog enkele woorden aan zijn gestorven broer, om ons daarna te trakteren op enige neergeschreven bedenkingen hieromtrent en andere zaken en zichzelf met vaste regelmaat op een glas wijn vooraleer er tenslotte de brui aan te geven, tot opluchting van het overgrote deel van de aanwezigen die weliswaar heel erg genoten hebben maar nu ook dorst krijgen en uitkijken naar ietwat luchtiger vertier om hun vrijdagavond alsnog in te zetten, vrolijk nakletsend aan één of andere toog met een frisse pint of iets sterkers.

Onze koffiebar loopt leeg, iedereen vertrekt en de oude dichter blijft achter met de obligate bewonderaars wiens boeken gesigneerd moeten worden en die hem bedanken door nog een glas wijn aan te bieden, een aanbod dat hij grootmoedig aanvaardt. Ondertussen raakt de oude dichter steeds meer in zichzelf gekeerd, wat maar goed is ook want aan de woorden die hij spreekt valt geen touw meer vast te knopen. Zijn bewonderaars daarentegen, die de tijdens de voorstelling opgelopen achterstand nu in een snel tempo met wijn en bier proberen weg te werken, hangen als vliegen om hem heen, remmingen vallen weg en ze ratelen erop los. Sommigen vertellen hun hele leven, bewieroken de oude dichter voor wat hij al die jaren voor hen betekende, bedanken hem nogmaals met een handdruk of zelfs al eens een schouderklopje en gedragen zich alsmaar familialer. Michael komt me vragen of de oude dichter binnen mag roken. Er zijn maar een handvol aanwezigen meer en het is tenslotte bijna winter, we kunnen de arme man toch niet naar buiten sturen? Maar ik wijs hem erop dat het rookverbod in publieke ruimtes ook voor oude dichters geldt.

Even later merk ik dat de oude dichter iets voorovergebogen staat, een sigaret tussen de lippen, met zijn handen een kommetje vormend rond de aansteker alsof een felle wind ook hierbinnen zomaar toe kan slaan, terwijl Michael hem een vuurtje geeft, met een grote grijns opzij kijkend naar mij, benieuwd wat ik daaraan ga doen. Ik moet hem echter ontgoochelen, want ik doe niets, ik laat het allemaal voor wat het is en gun hem zijn pleziertje.

Terwijl ook de laatste aanwezigen beneveld raken, getuige de mij onbekende, oude Vlaamse liederen die ze zingen waarbij hun interesse in de oude dichter begint af te nemen zodat deze mompelend verdwaalt tussen de boekenkasten, maak ik aanstalten om af te ronden. Mopperend verlaten ze het pand, met een brabbelende Michael als hekkensluiter, die, als ik zeg dat hij zijn glas niet mee kan nemen, nog snel het laatste restje van zijn inmiddels verschaalde pils achterover kapt.
Ik help de oude dichter in zijn overjas, schuif de mouwen over zijn armen, knoop het kledingstuk vooraan dicht en zet zijn pet op z'n hoofd. Ik begeleid hem naar de wagen, mijn arm stevig in de zijne gehaakt hoewel het pas eind oktober is en de wegen nog verre van glad. Hij laat zich welwillend zakken in de passagierszetel van de oude Peugeot 309 die ik, toen iedereen nog in gesprek verkeerde, iets verderop ben gaan halen en met het oog op deze handeling hier voor de deur heb geparkeerd. Ik rol de veiligheidsgordel naar voor, ga ermee rond de buik van de oude dichter en klik de metalen plug in de houder. Daarna neem ik de kleine hond, zet die op de achterbank in z'n mandje, sluit ik de winkeldeur af en ga achter het stuur zitten waardoor het een beetje aanvoelt alsof ik mijn oude vader wegbreng.

Ik draai de baan op en moet meteen naar rechts waardoor het hoofd van de oude dichter onverwacht op mijn schouder belandt en daar eventjes blijft liggen. Ik krijg hem pas weer overeind als ik linksaf moet zodat datzelfde hoofd nu tegen het raampje van de passagiersdeur slaat. Geschrokken hou ik de oude dichter daarna zo respectvol mogelijk met mijn rechterhand bij de kraag van z'n jas vast terwijl ik verder in de richting van het hotel stuur. Echt handig is dat niet, vooral niet als je moet schakelen, maar hierdoor verloopt de rest van de rit redelijk vlot en tenslotte parkeer ik de wagen voor het hotel.

Ik stap uit, loop om de wagen heen en help de oude dichter met uitstappen.
'Isss errr hierrrr misss-sschien nog een drankgeleeegennnheid waar we noggg een klei-niggg-heid kunnnnen nut-t-t-tiggen?' Hij doet zijn best om duidelijk te articuleren maar sommige letters blijven hangen in zijn mond en lettergrepen lijken bergen waar hij moeizaam over raakt. En hoewel er inderdaad nog veel zaken open zijn op dit tijdstip, het is pas iets na elven, heb ik weinig zin om zo'n kroeg met de oude dichter te betreden. Het is overduidelijk dat de man nu enkel nog baat heeft bij z'n bed.
'Er is ook een bar bij het hotel', opper ik voorzichtig, in de veronderstelling dat hij ook daar niets meer zal krijgen vanwege z'n benevelde toestand en hij zich dan tenminste al dichtbij z'n kamer bevindt.

'Wiltt u mij dann verrr-ge-zel-lennn bij een laatsste glasssss?'
Ik weet dat het onbeleefd is om dit aanbod af te slaan, want dat het een hele eer is meegevraagd te worden door de oude dichter maar de avonden dat ik mistige redeneringen en dronken gewauwel moest aanhoren toen ik nog in de horeca werkte, hebben voor een klein trauma gezorgd waar ik me in gewone omstandigheden niet van bewust ben maar die op zo'n moment opnieuw de kop opsteekt. Was ik zelf dronken geweest, dan was er nu natuurlijk niets aan de hand en zou ik vrolijk zijn meegetrokken om god weet waar te belanden. Een avondje met de oude dichter, wie weet, het zou een mooie anekdote kunnen opleveren.

Ondertussen zijn we bij de deur van het hotel aangekomen.
'Ik moet u helaas ontgoochelen, het is een lange dag geweest en morgen is de winkel opnieuw open en ik heb nog wat opruimingswerk. Maar ik ben heel blij dat u vandaag bij ons bent langs geweest en wil u graag nogmaals danken voor de boeiende lezing die u gaf.'
Hoofdschuddend wuift hij mijn woorden met een verveelde uitdrukking op z'n gezicht weg, draait zich om en loopt mompelend en met onvaste tred naar de deur die leidt naar de bar van het hotel. Zo verdwijnt hij zonder verder om te zien.

De volgende dag verneem ik via mijn vriend in het hotel dat ze de oude dichter midden in de nacht de bar hebben uitgezet. En dat er even later een ijselijke gil weerklonk die bij nader inzien afkomstig was van zijn vrouw die wakker werd toen hij bij haar in bed wou kruipen. Waarna ze hem naar zijn eigen kamer hebben gebracht.
Ik blader door de aanbiedingen die de uitgeverijen voor het komende voorjaar in petto hebben, kijk wat er straks allemaal verschijnt en wie we nu eens voor een lezing kunnen vragen. Want je moet zo'n voorstelling toch geruime tijd van tevoren plannen. Zodat je voor niet meer verrassingen dan noodzakelijk komt te staan.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 18, 2021 05:00

December 21, 2018

De dood van Stephen King

Mijn collega was ziek zodat ik de verschillende boekenafdelingen zelf moest aanvullen. Een vrouw naast me mompelde iets. 'Wablief?' zei ik, maar ze gebaarde dat het tegen haar vriendin was. 
'Al die boeken die hier staan, ik zei: er zitten heel recente titels tussen, boeken die normaal twintig of vijfentwintig euro kosten, hier voor een tiende van de nieuwprijs!'
'Ja,' zei ik, 'sommige mensen kopen boeken om hun boekenkast mee te vullen, anderen om ze te lezen en daarna naar de kringloopwinkel te brengen.'
Ze schudde met haar hoofd: 'ik niet hoor!', en dook voorovergebogen in een rek van waaruit er toen een gedempt 'ik lees ze én ik houd mijn boeken!' kwam.
'Ja, maar een beetje lezer heeft op den duur toch te maken met plaatsgebrek? Bovendien is het goed voor ons, en wie weet straks ook voor jou!'
Ze lachte schalks naar me terwijl ze uit het rek met thrillers opveerde, bladerde eventjes in boek dat ze uitgekozen had, en zette het toen weer terug. 

'En er is net weer een schrijver dood. Mijn man zei het me vanmiddag, het was op de radio, Stephen, Stephen...'
'King?' vroeg ik geschrokken.
'Ja! Die is het!' zei ze, niet zonder enig enthousiasme.
'Is het niet Stephen Hawking?' Ik schrok van mezelf want het voelde een beetje vies aan dat ik de ene Stephen voor de andere in wou ruilen (al was die andere dan al een tijdje dood, waardoor hij - tot overmaat van ramp - ook niet kon concurreren met recente doden).
'Neenee, het is wel degelijk Stephen King! Hij zou vooraan in de zeventig geworden zijn.'
Ik wist dat de schrijver van bizarre en verslavende verhalen zich rond die leeftijd bevond.
'Nu ja, we moeten allemaal dood', zei ze, in wat een onhandige poging leek om me te troosten.

Het greep me meer aan dan wat je zou verwachten wanneer één of andere Amerikaanse schrijver er het loodje bij neerlegt, maar ik had toevallig net een boek van King gelezen. Geen beklemmende horrorthriller, sciencefiction of één van zijn meer literaire romans, maar zijn biografische schrijversboek, 'Schrijven en Leven'. Een meeslepende leeservaring waar ik eventjes geen genoeg van kon krijgen en toen was het uit. 

In het eerste deel vertelt King hoe hij als zesjarige, na een lange periode van ziekte, waarin hij de hele tijd stripverhalen las, begon met schrijven - aanvankelijk ‘imiteren, dan creëren’. Voor zijn eerste vier zelfverzonnen verhaaltjes kreeg hij telkens een kwartje van zijn moeder, de allereerste dollar die hij met schrijven verdiende. Enkele jaren later begon hij zijn verhalen op te sturen. Hij schreef ze, verstuurde ze en vergat ze dan. Hij probeerde geen al te grote verwachtingen te koesteren. En ondertussen kabbelde het leven verder: hij werd verliefd, studeerde af, trouwde, werd leraar Engels, toen vader en raakte aan de drank. Ziedaar, de blauwdruk van een leven.

Maar, zoals we allemaal weten, is dat niet hoe het King uiteindelijk verging. Want de verhalen die hij instuurde, bleven niet onopgemerkt. Eerst nog waren het beleefde afwijzingen die hij terugkreeg, daarna persoonlijker briefjes met tips en advies en tenslotte ging men over tot publicatie en vielen er postcheques in de brievenbus.
Een hele mooie passage in het boek gaat over het schrijven van Carrie, zijn eerste boek dat twee jaar na verschijning door Brian De Palma in pellicule vereeuwigd en onvergetelijk werd dankzij Sissy Spacek.
King legt uit wat de aanleiding voor het verhaal vormde, en hoe hij twee ideeën, wreedheid onder tieners en paranormale begaafdheid, met elkaar verbond. Wat zijn inspiratiebronnen waren en hoe hij alledaagse gebeurtenissen in het boek verweef. Hoe hij het liet rijpen, het toen herlas en tenslotte enkele trucjes toepaste om het geheel te doen kloppen.

In het tweede deel trakteert hij ons op een aantal inzichten. Hoe schrijven telepathie is, bijvoorbeeld, waardoor schrijvers en lezers elkaar dankzij boeken ontmoeten, hetzelfde zien en denken, en zomaar pardoes in een vingerknip duizenden jaren voor of achteruit kunnen in de tijd. Hij opent zijn gereedschapskist, heeft het over het verschil tussen werken en talent, over lezen (hij leest tachtig boeken per jaar) en schrijven, en hoe dat laatste niet zonder het eerste kan. Over de werkplaats en het vastleggen van een dagelijks schrijfdoel als het je plan is om een echte schrijver te worden (iets waar hijzelf nooit vanaf wijkt), en over de weg naar die tweeduizend woorden per dag. Over het kiezen van je onderwerp, intellectuele oneerlijkheid en geld verdienen. Over hoe plot en spontaniteit niet samen gaan. Over hoe je boeken moet vermijden waar op de cover staat ‘in de traditie van’, en dan de naam van één of andere succesvolle auteur. Over het zware ongeval dat hij in 1999 had.
Om te vermijden dat het lichtje van je ‘spoileralert’ plots oplicht, laat ik het hierbij. Maar laat me misschien besluiten dat ‘Over Leven en schrijven’ net zo verslavend is als zijn andere boeken, en zich kan meten met zijn beste werk.

’s Avonds zocht ik met een bang hart het wereldwijde net af naar Stephen King. Dat bevestigde wat ik, dankzij de nieuwsberichten ieder uur, inmiddels reeds vermoedde. Want nergens werd er melding van zijn dood gemaakt. Het vreemde was dat er ook geen andere bekende schrijver was overleden, of een beroemde zanger of één of andere topatleet. Maar daar kunnen we natuurlijk (pardon my French) niet rouwig over zijn, want tot nader order staat het vast en wat een pracht van een ondertitel:

STEPHEN KING, NOG STEEDS SPRINGLEVEND!
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter